Jan. Columns, verhalen, gedichten.

Aangenaam, de naam is Jan.

Wat ooit, eind jaren '90, begon als een eenmalig dingetje is toch stiekem aan best wel een uitgebreide hobby geworden; het op schrift zetten van bevindingen, hersenkronkels en andere gekkigheid. Op deze site heb ik mijn columns, verhalen en gedichten willen bundelen voor in de digitale eeuwigheid. Veel leesplezier.

Het is nu begin maart en de IJVV´er valt op de deurmat. Opgetogen als altijd sla ik het blad open en lees eindelijk iets over het kerstzaalvoetbaltoernooi. Ja, ja, bijna pasen en we lezen nog over de kerst, wat is het jaar toch kort. Zodoende weet ik natuurlijk niet wanneer u dit leest, best mogelijk dat inmiddels het seizoen is afgelopen, maar… een kniesoor die daar op let.

Ik wilde namelijk op dit moment graag verhalen over het tumultueuze seizoen dat ´´Het Zevende´´ doormaakt. Afgaande op de ranglijst leek het lange tijd een rustig en gelijkmatig seizoen. Er werd nl. steeds verloren. We verloren alles. We verloren gewoon van iedereen. Het was erg. Het was bijzonder erg. Wij hoefden niet op zoek naar een tegendoelpunt, we kregen ze gewoon. Tegenstanders hadden volop jolijt tegen ons, droevig maar waar. De onbenulligste schoten, de volkomen verkeerd geraakte voorzetten, van die ogen-dicht-la-maar-wat-proberen- kopballen; ze vlogen er gewoon allemaal in.

Wat voor een slinks uitgedachte aanvallen wij ook op de mat brachten; het zette geen zoden aan de dijk. Hoezeer wij ook van voor naar achter, van links naar rechts en zelfs diagonaal heen en diagonaal terug over het veld ploegden en zwoegden; het leverde geen ene reet op. In hoeverre wij ook bereid waren onze ledematen en goede gezondheid op te offeren om ons doel als leeuwen te verdedigen; het baatte niet.

Eerst hadden wij het niet door. Later begonnen we het wel langzaam door te krijgen maar wilden we het niet toegeven. Niet tegenover onszelf en al helemaal niet tegenover elkaar. Totdat we wel moesten. Totdat het moment kwam dat er geen ontkennen meer aan was. Niemand geeft het immers graag toe, niemand zit er graag in, maar wij zaten erin; wij zaten er middenin. Wij zaten met z´n allen domweg in ´´De Neerwaartse Spiraal´´. Ja, waarachtig. Het was slikken; het was een proces; maar toen het eenmaal doorgedrongen was, konden wij eindelijk gaan werken aan de wederopbouw van ons eens zo glorieuze team.

Niets werd geschuwd; conditietrainingen totdat we kotsend langs de kant van het veld lagen. Naar Emiel Tsjakka Ratelband zijn we geweest en we hebben de hete kolen niet gevoeld. Wel maakten we van de gelegenheid gebruik om er weer eens een barbekjoetje uit te gooien. Die kolen lagen er toch en als je Emiel een karbonaadje geeft is ie tenminste stil. Het produkt Epo werd uitvoerig besproken en uitgetest op een van onze spelers (misschien komt u hem in de kantine wel eens tegen met een overactieve blik in zijn rusteloze ogen en sprekend met een ietwat dubbele tong.)

We zijn naar een hearing geweest van professor Kraay die ons met een flip-over allerlei info gaf over ideale looplijnen, over hangende, zwemmende, flank-bestrijkende en knijpende spelers, over spelen op het verkeerde been en zelfs over spelers met twee benen, over spelen op een klein veld enzovoorts enzovoorts.
Tedje Troost was een ganse wijl kind aan huis bij ons en probeerde het tussen de oren weer goed te krijgen (ach, gewoon even een spiraaltje wegwerken, mompelde hij). Bij sommige zat het tussen die oren goed mis, zo bleek wel, maar bij anderen zat er gewoon niets.

Natuurlijk was in deze periode sex taboe, al werd dat verschillend uitgelegd. Sommige hadden in deze periode helemaal geen sex, omdat het eigenlijk altijd ´´voor een wedstrijd´´ is terwijl anderen begrepen hadden dat sex alleen tijdens de wedstrijden verboden was.
Hoogtestages werden natuurlijk geprobeerd; driemaal werd de Peperbus bezocht en eenmaal de Urkse vuurtoren.
Iemand opperde het idee om net als het Nederlands elftal een strandtraining af te werken in Noordwijk. Ook dit werd niet door een ieder begrepen. Een aantal meldde zich op het strand met schepjes, emmertjes en tuinstoelen, anderen dachten dat het Nederlands Elftal er speelde en zwaaiden met vlaggen en sjaaltjes, terwijl weer anderen door de reddingsbrigade uit het Kanaal werden gevist. Maar toch, toch werden wij als elftal door al dit zo gestimuleerd dat het resultaat opleverde.

Zo werd het opnieuw zaterdag. Zo maar een zaterdag in februari. Des morgens was eigenlijk nergens aan te merken dat het een bijzondere dag zou worden. Wel werd vastgesteld dat de bal lekker rolde over het dauwige veld en een donkergroenig, nattig spoor achterliet, vol van verwachtingen………………..
Des middags kwamen wij bijeen. En er was iets. Er hing iets in de lucht. Wij waren nog argeloos. We reden met een slordig gangetje van zo ongeveer 200 km. per uur naar Nunspeet, hetgeen iemand deed opmerken dat wij toch minstens de snelste ploeg van de competitie waren.

Dan zou ik u nu de wedstrijd moeten verslaan; de apotheose van dit alles. Dit is bijna teveel gevraagd. Het gaat elk voorstellingsvermogen te boven. De wedstrijd speelde zich als een onvoorstelbare thriller af. Het werd 1-0, 1-1, 1-2, 2-2, 2-3, 3-3 en tenslotte 3-4. Vraag niet hoe, vraag niet waarom, vraag niets; geloof het slechts. En denk niet dat Nunspeet een beroerd ploegie op het veld bracht; om de drommel niet; het was een geoliede machine. Wij echter ploegden en zwoegden, waren somtijds geniaal en versloegen hen.

Dus ons seizoen is gered. Ons zult u niet meer somberend en weeklagend aantreffen op ons sportpark. Wij, van ´´Het Zevende´´, wij hebben drie punt.

Groeten, Jan

Onlangs mocht ik u even bijpraten over onze belevenissen dit seizoen; over hoe blij we waren met onze drie punt. Nou, de situatie is inmiddels danig veranderd; we hebben alweer tien punt. Ja echt. Zo kan het nou gaan. Zo heb je drie punt en zo heb je er tien. Maar…….er zit een addertje onder het gras.

 

We waren blij met die drie punt. Echt blij. Ik vertelde over die gedenkwaardige wedstrijd in Nunspeet. Maar daar hield het niet op. Daarna kwam Wilsum. De Wilsummers kwamen naar ons toe. Nou zijn Wilsummers geen gewone voetballers; nee, Wilsummers zijn woeste mannen in oranje shirts. De hele wereld draagt tegenwoordig scheenbeschermers, maar Wilsummers niet; zij worden geboren met eelt op de schenen. En het vervelende met Wilsummers is dat zij zo Wilsums voetballen. De insider hoef ik niet uit te leggen wat dat is. Vaak winnen die Wilsummers van ons juist omdat zij Wilsums voetballen, maar dit keer voetbalden wij op de beslissende momenten nog Wilsumser dan hun. Ja, en dat vinden ze niet leuk. Dan zijn ze wat uit hun doen. En dan winnen wij. Zo werd het zes punt. En de honger groeide.

 

Daarna kwam Zalk. Zalker shirts zijn een stuk geler, maar ze zijn iets minder woest. Dat komt omdat ze ´´onder de kerktoren voetballen´´. Ze kijken niet op horloges, maar op de kerkklok; dat maakt het allemaal wat ingetogener. De Zalkers waren die middag wat zenuwachtig. Ze stonden namelijk bovenaan. Nou moet je over nogal wat klasse en potentie beschikken om in onze klasse bovenaan te staan; maar het was die drommelse Zalkers toch maar gelukt. Wij hielden daar verder geen rekening mee. We voetbalden gewoon voor het vaderland weg. De gebruikelijke souplesse, de ingeslepen spelpatronen, het routinematige verdedigen, de driehoekjes, de ruit, het ovaaltje; we legden ze zoals gewoonlijk op de mat.

 

Maar de Zalkers stonden aan kop. Ze moesten het spel maken. De verwachtingen waren hooggespannen; het publiek verwachtte veel; de premies lagen klaar, het banket werd al opgediend. Er was die week op het trainingscomplex Zalkonello veel getraind en veel gepraat. Na die middag was de verbijstering groot in het dorp; wij gingen namelijk met een punt van hun naar huis. Voor ons een punt erbij; voor hen twee punt verlies. En zo ervoer ook Zalk de bikkelharde wetten van het spelen in de top. En de honger nam verder toe.

 

Die week daarna kwam Nunspeet naar Ijsselmuiden. En zoals we ze de eerste keer pijnigden, zo legden we ze nu weer over de knie. O ja, ze hadden zich aangepast. Ze hadden de beelden van de thuiswedstrijd goed bestudeerd. Op het gebied van tactiek hoef je die Nunspeters niets te leren. Ik zei u al eens dat het een geoliede machine was, nou de olie was danig ververst.  Maar het was niet genoeg. Lang niet.

We kwamen, zagen,  gingen durrop en durrover en overwonnen. En zo ging Nunspeet mat gespeeld naar huis; het zal een lange rit geweest zijn.

 

 

Zo kwamen we op tien punt. We waren uit de Neerwaartse Spiraal´´,en nu zaten we in ´´Een Reeks´´. Nou is ´´Een Reeks´´ prachtig, maar aan ´´Een Reeks´´ zit ook iets genadeloos; er komt namelijk een eind aan. Je weet niet wanneer dat eind komt, maar het komt. Sterker nog; als je aan ´´Een Reeks´´ bezig bent, dan denk je dat die eeuwig duurt. Dan hou je geen rekening met het eind. En zo hoort het ook. Dat is een van die dingen waarom ´´Een Reeks´´ uiteindelijk ´´Een Reeks´´ wordt. ´´Een Reeks´´ is een gelukzalige roes met opeenvolgende hoogtepunten, die je beleeft in de waan dat er geen kater achteraan komt.

 

Was het niet de hoofdmeester der reeksen, Johan Zelluf, die ooit in al zijn geniale simpelheid zei; ´´Dat is nou foebal. Kijk, speel je gelijk, dan heb je een punt. Win je, dan heb je drie punt. Dus een en een hoeft geen twee te zijn. Niet in het foebal. Het kunnen er zo maar meer zijn. Of minder natuurlijk. Maar…die je hebt, die heb je.´´

 

Wilt u na deze wijsheid nog meer weten ? Lust u nog peultjes ?

 

Maar goed, dat einde der reeks kwam. Onverbiddelijk. Je weet het ook direct als het er is. Dan zit je in de kantine met grote glazige ogen achter grote glazen het ongeloof weg te drinken. Na het ongeloof (de ontkenningsfase) komen de verwijten, het schuld zoeken bij alles en iedereen behalve bij jezelf en daarna verwacht je berusting. Maar dat komt niet. Want………de honger blijft. Denk je als elftal dat dorst een probleem is, krijg je dit erbij.

 

Je wilt meer, je wilt verder dansen op de toppen van het sportieve geluk. Je wilt opnieuw dat gevoel dat je hebt als je met een achteloze voetbeweging een bal over 50 meter weglegt op de rechterveter van je medespeler. Dat gevoel als je zonder met je ogen te knipperen je tegenstander poort, hem op nieuw opzoekt, hem dan weer poort en als een zielig hoopje  mens op de grasmat achterlaat, zich afvragend aan welke nieuwe hobby hij zich voortaan zal gaan weiden.  Dat gevoel dat je hebt als je bijna zonder erg de bal voor de pot zwiept en feilloos een van je kameraden vindt. Dat gevoel als de bal een bijna strelend geluid maakt langs het net,…….. achter de keeper van de tegenstander. En die vertwijfelde blik in de ogen van zo´n keeper, die wanhoop. Juist ja. Dat gevoel ja. 

 

Maar dat is voorbij. Het zit er even niet in. Dus als u een speler van ´´HET ZEVENDE´´ rond ziet dolen op ons o zo lommerrijke sportcomplex, behandel hem met begrip. Gebruik bij voorkeur geen termen als punten, reeks, serie of rij. Stel geen onnodige vragen. Spreek op kalmerende toon. Sluit de conversatie het liefst af met een opbeurende boodschap, zoals; het komt wel weer goed.

 

Alvast bedankt.

Ons seizoen zit erop. Dit keer geen verslag van weer zo’n gigant van een wedstrijd, die een K.N.V.B. zonder nadenken (ik mag wel zeggen achteloos) uitschrijft om op zomaar een zaterdag-achter-na-middag te spelen en die dan vervolgens weer uitdraait op zo’n bloedstollende titanenstrijd, waar je spontaan krampjes van krijgt. Nee, dit keer graven we iets dieper. Er wordt ons, van “HET ZEVENDE”, namelijk een groot onrecht aangedaan. Oh ja ? Ja. Wat dan ? Dat zal ik u zeggen.     

 

Als reactie op voorgaande stukjes, tijdens vergaderingen, als borrelpraat in de kantine, als een vaststelling van onze capaciteiten, wordt er namelijk beweerdt dat wij van “HET ZEVENDE” op een laag nivo bezig zijn. Ja, waarachtig; u leest het goed, dat zeggen ze; op een laag nivo !

 

Dan vraag je je toch dingen af als; “waar zijn ze toch mee bezig ?” en “in wat voor wereld leven we eigenlijk ?.  Maar toch willen we hier niet slechts hoofdschuddend en verdrietig aan voorbij gaan. We leggen dit misverstand toch  graag even nader uit elkaar. En om dit voldoende duidelijk te maken, zullen we even aannemen dat “het eerste ” op hoog nivo bezig is en “HET ZEVENDE” op laag nivo.

 

In “het eerste” is het zo dat er een speler vrij loopt, vervolgens komt er een pass en die speler krijgt dan de bal. Dat ziet er toch vrij gemakkelijk uit, dacht ik. Maar dat moet je in “HET ZEVENDE” eens proberen ! Dat lukt je niet. Waarom niet ? Nou, in “HET ZEVENDE” loopt die speler niet vrij. Forget it. Die speler, die vrij moet lopen, ziet die andere speler met de bal aan de voet en denkt: “Oh jee, als dat maar goed gaat, als ie nou die bal maar niet kwijtraakt”. Of erger nog, hij denkt: “Oh jee, als ie nou maar niet over de bal valt”. Terwijl die speler met de bal aan de voet denkt: “Dat heb ik nou weer, heb ik de bal en er loopt niemand”. En vervolgens: “Alles leuk en aardig, maar waar moet ik nou heen met dat ding ?”.

 

Merkt u het verschil ? Heeft u in de gaten hoe makkelijk dat in “het eerste” gaat en hoeveel denkwerk er in “HET ZEVENDE” aan te pas komt ? Zeg nou zelf, je moet al heel wat mans zijn om in “HET ZEVENDE” een simpele pass te geven.

 

Vervolgens wil ik het even hebben over het voordeel dat die lui van “het eerste” hebben met hun tegenstanders. Hun tegenstanders zijn over het algemeen van

gelijkwaardig nivo (soms ietsepietsie minder, vaak ietsepietsie beter). Nou zie ik u al denken; ja, wat maakt dat nou uit ? Nou, dat zal ik u dan even uit de doeken doen. Stel je bent linkerspits in ‘”het eerste”. Dan krijg je te maken met de rechtsback van dat andere eerste. Stel, je gooit er als linkerspits van dat eerste een schaartje uit, vervolgens een heerlijke schijnbeweging binnendoor en je flitst er buitenom. Niks aan de hand. Die rechtsback knippert niet met de ogen, kijkt naar de bal en verdedigt. Hij weet waar jij mee bezig bent. In het ergste geval neemt hij een sliding op de bal en klaar ! De bal gaat uit, je gooit vrolijk in en zo rol je ongemerkt door je zaterdagmiddag.    

 

Maar stel nu even, je bent linksbuiten in “HET ZEVENDE”. Stel, je gooit er als linksbuiten van dat zevende een schaartje uit, vervolgens een heerlijke schijnbeweging binnendoor en je wilt er buitenom flitsen. Geen kans. Vergeet het maar. De kans is groot dat die rechtsback van dat andere zevende (of achtste of negende of tiende of..) geen enkel idee heeft wat je aan het doen bent. Hoe dat komt ? Of, hij bevindt zich op een geheel ander nivo of hij bevindt zich op geen enkel nivo of hij heeft de vorige avond (en nacht en ochtend) een x-aantal, al dan niet bruine kroegen bezocht, waardoor het schuim hem nog in de ogen staat.

Gevolg ? Ook deze rechtsback knippert niet met de ogen, maar je hoeft niet te schrikken als hij al tijdens het schaartje je heerlijke fijne lekkere linkervoetje helemaal doormidden heeft geschopt. Zaal 12 A, bezoek van 3 tot 4 en ‘s avonds van 7 tot 8, weet u wel. Toch wel een verschilletje, niet dan ?

 

Ik wil maar zeggen; in “het eerste” mag je van een gelijk nivo uitgaan, in “HET ZEVENDE” is het nodig je direkte tegenstander aandachtig te analyseren en moet je hierna een hele wedstrijd rekening houden met je eigen tekortkomingen en bovendien met die van je direkte tegenstander. Ik zal u vertellen dat dat geen makkie is. Je mag wel een kop hebben als een almanak. Dan hebben die lui van het eerste het maar makkelijk.           

 

En dan nog iets; ze trainen ook. Ik zweer het. Tijdens donkere doordeweekse avonden komen ze wat heimelijk bij mekander en dan gaan ze trainen. En…..hun tegenstanders doen dat ook. Ze oefenen gewoon alles. En ze doen ook aan conditie. Ja, sorry dat ik dat zo rechtoe, rechtan en zwart op wit hier neerzet, maar ‘t is de eerlijke waarheid. Daarom lijkt het ‘s zaterdags bij “het eerste” ook zo allemaal zo makkelijk; “t is ook gewoon makkelijk als je d’er gewoon de hele week mee bezig bent. En wees nou eerlijk; ziet u ons weleens trainen ? Ik dacht het niet. Oh ja, we trappen zo voor de gein ‘s avonds wel eens een balletje, maar trainen ? Echt, never nooit not never niet.

 

En wat zou nou makkelijker wezen; ‘s zaterdags een wedstrijd voetballen terwijl je d’er al de hele week mee bezig bent of zomaar gewoon een wedstrijd voetballen, gewoon zomaar even uit de losse pols ? Waar is hier nou sprake van hoog nivo ?

 

En dan praat ik er nog helemaal niet over dat wij, van “HET ZEVENDE” nooit op buitenspel kunnen spelen, omdat onze grens nog weleens gesprekken voert met het publiek. Of dat wij geen bus hebben. Of dat er bij ons geen rooie of gele kaarten worden getrokken, zodat bij ons de Vierchowods en Costacurta’s gewoon blijven lopen. Nee, daar heb ik het helemaal niet over. Ik hou m’n mond al. Maar laten ze nooit weer zeggen dat wij van “HET ZEVENDE” op een laag nivo bezig zijn.

 

Ach,laat ook maar…………………wij, van “HET ZEVENDE”, wij weten wel beter.

De reacties op het vorige stukje over ons en ”het eerste” waren niet mals. (Kun je nagaan wat er tijdens het drukken van dit blad allemaal gebeurd) De muren van mijn schuurtje werden beklad met leuzen, waarvan ik hier de strekking uit goed fatsoen niet zal weergeven; ik wil niet schokken. De ruiten van mijn buitenhuis werden diverse keren ingegooid, terwijl onze waakhond, een rasechte Rotboel (kruising tussen een Rottweiler en een Pitbull) op een ochtend droevig kijkend aan zijn oortjes aan de waslijn hing. Bovendien werden de banden van mijn Gazelle, die op de oprijlaan stond, meer dan eens lekgestoken. Het is dan wel een tweedehandsje, maar als je n’em maar nodig bent, dan voel je je toch gauw onthand.

 

Toen al dat geweld net een beetje begon te luwen en wij er weer voorzichtig aan begonnen te denken om weer naar buiten te gaan, gleed er zachtkens een brief door de brievenbus. Het was een witte enveloppe met een bloedrood handschrift en ik moest direct aan IJVV denken. Het bleek echter geschreven door de aanstichters van de genoemde wandaden. Er stond allerlei dreigende taal in. Als ik nog eens negatief over “het eerste” zou zijn, dan zou er dit en dan zou er dat. Wat me in dat geval werd beloofd, zal ik u wederom besparen; zoals ik al zei; ik wil niet schokken. De brief was ondertekend door een groepering die zich ETA noemde; “het Eerste Tegen de Anderen”.   

 

Ik mag wel zeggen dat het bij ons thuis insloeg als een bom. Wat moet je doen ? Het eerste wat we deden was de telefoonketen opzoeken van “HET ZEVENDE”. Wat doe je anders in noodgevallen ? Goed, iedereen opgetrommeld en een spoedberaad belegd in een prettige accommodatie (zoals de gastvrouw het noemde), waar we nooit eerder waren. De bediening was daar goed (er werd zoals gewoonlijk vlot gepot). Na langdurig en zeer intens aandringen mijnerzijds kon ik het gesprek brengen op hetgeen mij overkomen was. De brief van de ETA ging rond, er werd een shaggie gedraaid, nog een rondje besteld en lang gezwegen.

 

Om een lang verhaal kort te maken, want het werd weer eens erg laat die avond; er werd besloten dat een drietal wijze mannen uit “HET ZEVENDE” voorzichtig contact zou zoeken met “het eerste” om te proberen onderhandelingen te openen.

En aldus geschiedde. Er gingen dagen, nachten, weken voorbij. Weken, waarin de schuur, de ruiten, de Rotboel en mijn Gazelle menigmaal lijdend voorwerp waren in deze voortdurende kwelling.

 

Op zekere dag kwam een van onze wijze mannen bij mij thuis. “Die ETA”, sprak hij, (ik hoor het em nog zo zeggen), “Die ETA heeft niks met “het eerste” te maken.” Nou, klaar ben je.

 

Dus diezelfde avond heb ik een bord in mijn tuin gezet, met de uitdagende vraag: “Wie zijn jullie dan wel ?”. Die avond bleef het verder opvallend stil.

 

Wel gleed er de volgende dag een nieuwe envelop door de brievenbus. Daarin een brief met alleen dit; “Wie wij zijn doet er niet toe, maar wie zijn jullie, van “HET ZEVENDE”, dan wel, dat jullie zo hoog van de toren blazen ?”

 

Deze vraag moest duidelijk beantwoord worden in het IJVV-clubblad; we moesten maar eens met de billen bloot, we hadden dan wel zo’n grote mond, maar nu moesten we maar eens kleur bekennen. Als dit naar tevredenheid gebeurde, zou ik met rust worden gelaten. Nou ja, het is toch zomerstop, dacht ik toen; er wordt toch niet gevoetbald, dus dat kan dan wel even. Dacht ik. In mijn onschuld.

 

Maar hoe leg je uit aan mensen die je niet kent wat nou precies “HET ZEVENDE” is. Je kunt natuurlijk droogweg een lijst met namen van onze spelers afdrukken en dan zeggen “Kijk, dat is nou “HET ZEVENDE”. Maar dat is het niet.

 

Je kunt die lijst iets completer maken, door niet alleen de namen af te drukken, maar ook de plaats die ze hebben op het veld en bovendien hun specifieke en bovenmodale kwaliteiten, die ze voor die plek zo uitzonderlijk geschikt maken. Je zou hoogaangeschreven trainers en anderen die er voor geleerd hebben, kunnen uitnodigen om uit te leggen hoe het precisiewerk, dat “HET ZEVENDE” wordt genoemd, nou eigenlijk werkt. Hoe elk radertje in die vervaarlijke machine weer precies past in het andere radertje.  Maar dat doet geen recht.

 

Je zou daarbij een lange, lange opsomming kunnen geven van alle successen die in al die jaren voorbij kwamen. Een bekertje hier, een cupje daar, een kampioenschapje hier, een toernooitje daar, een Miss World-tieteltje hier,… (ach, winnen went eigenlijk nooit). Je zou dat zelfs kunnen verlevendigen met wedstrijdverslagen van al die historische hoogtepunten, die menigeen nog op het netvlies zijn gebrand. Maar echt recht wordt er niet mee gedaan; het zou alleen puur ongeloof opleveren.

 

Je zou daarbij kunnen verhalen van al die voetbal-anekdote’s. Al die doldwaze, komische, tragische, blije, zorgeloze, ontwapenende momenten, die je als elftal beleeft, maar zelfs dat doet geen recht; het zou voor u droge kost zijn.

 

Tenslotte zou je nog een uitvoerige beschrijving kunnen geven van al die verschillende karakters, die in “HET ZEVENDE” aanwezig zijn. Helemaal het diepe in. Je zou daarbij ellenlange-geiten-wollen-sokken-analyses kunnen geven, van hoe al die unieke karakters dan samen weer dat unieke geheel vormen. Maar zelfs dat doet nog geen volledig recht, al komt dat aardig in de buurt.

 

“HET ZEVENDE” is namelijk een gevoel. ……………van binnen, weet je wel. En om het te kennen moet je het gevoeld hebben. En wij, wij kennen dat.

 

Meer kan ik er niet van zeggen.

Mannen van Rood en Wit, Strijders van de Groene Mat, Beesten van de Blubber, ik zeg u; “Het” is weer begonnen; “Het Spel” is weer op de wagen, “Het Balletje” rolt weer, “De Competitie” loopt, “Het Veld” roept, enzovoort. Weer ligt er een jaar voor ons vol sportieve belofte’s. De adrenaline jankt weer door de lijven, de late zomerlucht is zwaar van verwachting.

 

Genoeg van die zaterdagen, waarop je van die moeilijk uit te leggen, onbestemde maar duidelijk aanwezige, hyper-aktieve-gedragingen vertoont, die je aan je partner maar niet uit kunt leggen.  Genoeg van die zaterdagochtenden, waarop je familieleden je met je rood-witte shirt in de handen, aantroffen op de rand van het bed, terwijl je in een soort trance oneindige verte’s intuurde. Genoeg. Het feest kan weer beginnen.

      

Maar wacht, even met de voetjes terug op de klei. Want voordat die verrukking toeslaat, hadden we weer af te rekenen met dat schrikbeeld dat “Voorbereiding” heet.

 

“De Voorbereiding” is een gruwel. Het is zweten, zweten, spierpijn, ‘s morgens opstaan met het gevoel dat je lichaam blijft liggen, zweten, spierpijn en nog eens spierpijn. Verder is er altijd dat gesodemieter met die ballen, die niet goed zijn. In “De Voorbereiding” doen die ballen van alles, behalve wat je er mee van plan bent.    

 

En zoals bij elke “Voorbereiding” waren er ook bij ons dit jaar weer de nodige aanloopmoeilijkheden in de medische hoek. Zo bleek dat bij diverse spelers het vetpercentage veel te hoog was opgelopen tijdens de vele barbekjoetjes in deze lange hete zomer. “’t is vergelijkbaar met het vetpercentage van mestkalveren”, zei onze dokter Bob, die nog wel eens wat bijklust. Bij een speler werd zelfs een lichte vorm van houtskoolvergiftiging waargenomen. Een ander meldde zich met een kaal en roodverbrand hoofd. Ook dat bleek een barbekjoegeval; hij had zich vergist bij het inschenken van z’n borreltje en z’n glas gevuld met spiritus. Toen hij het vervolgens uitspuugde in de buurt van zo’n gezellige vuurkorf……..

 

“Maar”, zo sprak dokter Bob, “daar is nog mee te leven”. De meeste zorgen baarde hem het vocht. De mens bestaat voor het grootste gedeelte uit water, dus ook voetballers, zou je denken. Nou bestonden de leden van onze selectie wel voor het grootste gedeelte uit vocht, stelde dokter Bob ons gerust, maar het was geen water. Om de drommel niet. Hij had de eerste training gezien. Het was een warme en zonnige dag. Toen de groep langs hem heen liep, rook hij een sterke, aparte zweetlucht, die hem een wat zweverig gevoel in het hoofd bezorgde. Tot zijn verbijstering hadden de rondspattende zweetdruppels, die op het veld een nat spoor achterlieten, door de zon spontaan vlam gevat. Nader onderzoek had uitgewezen dat dat te wijten was aan het percentage alcohol in het zweet.

Een ander probleem tijdens zo’n voorbereiding is altijd het inpassen van nieuwe spelers. Je moet elkaar toch met al je mogelijkheden en onmogelijkheden leren kennen in de wereld die “HET ZEVENDE” heet.  Nou hadden we maar een nieuwe speler, dus zou het eigenlijk mee moeten vallen. Maar toch klaagden diverse spelers over dit proces. Sommige liepen zich steeds maar weer aan elkaar voor te stellen.  Het typische was dat deze klachten langzaam maar zeker verdwenen, al naar gelang het alcoholpercentage in het zweet daalde. (Ja,ja, we houden medisch gezien echt alles bij).             

 

Die nieuwe speler had het trouwens toch al niet gemakkelijk, omdat hij zonder instemming van de ledenraad was binnengehaald. En de vijfde colonne, die zich binnen onze vereniging weer verenigd heeft en zich “De Roze Olifant” noemt, was daar niet blij mee. Helemaal niet blij. Ze hadden vergadering in “De Porseleinkast” en spraken zich vierkant uit tegen die speler. “Hij kost teveel en heeft geen linkerbeen”, was de stellige mening. Ja, dat was nog een heel gedoe. Maar ja, wat doe je dan. Je kunt het negeren, net doen of je’t niet gehoord hebt, maar daar doe je die speler geen plezier mee. Je kunt er domweg tegenin gaan, maar dat levert een hoop heen-en-weer-geschrijf op in de kranten en je schiet er geen ene reet mee op. Dus het beste is om je zorgvuldig voor te bereiden en het uit te praten met zo’n “Roze Olifant”. Je moet ze in hun waarde laten, nietwaar. En aldus geschiedde. Het werd een lange avond in “De Porseleinkast”. Er ging veel over tafel. Vooral goulashkroketjes en witbier .

 

Even tussendoor; een aanradertje voor een warme tot zeer warme zomeravond. Zorg voor de volgende ingrediënten:

  • Goulashkroketten van “De Bok”
  • Sweet Chilli Sauce (o.a. verkrijgbaar bij de Edah),
  • Een of meerdere ijskoude sixpacks Hoegaerdens Witbier,
  • Een of meerdere aan schijfjes gesneden citroenen,

Gebruiksaanwijzing: eet de kroketten met de saus totdat je denkt dat je spontaan tot zelfverbranding begint over te gaan. Drink vervolgens het ijskoude witbier met het schijfje citroen………………………………….oordeel zelf.

 

Maar goed, even terug naar “De Roze Olifant”; aan het eind van de avond (de zon kwam langzaam en roodgloeiend op) kwamen we op een punt, dat we tegen elkander zeiden; “Ik denk dat we De Olifant tevreden hebben.” Het had moeite gekost, maar uiteindelijk gaven twee zaken de doorslag. Ten eerste beloofden we de kosten te drukken door de nieuwe speler thuis te laten douchen en z’n eigen stukkie veld te laten maaien. Ten tweede gingen we niet in discussie of hij nou wel of niet een linkerbeen heeft; het zou zinloos geweest zijn; we overlegden domweg een röntgenfoto, waarop het betreffende been duidelijk te zien was. Daarmee gingen ze overstag.

Maar het blijft zweten.

Je hoort wel eens dat voetballers dromen van “de perfecte wedstrijd”. Daarbij hoort dan meestal dat ze hele belangrijke dingen doen; ze maken de beslissende pengel bij een WK of ze maken de winnende goal in een Champion League finale of zoiets. Zoals Ronald Koeman ooit in een Europacup finale scoorde op Wembley.  Als Ronald het daarover heeft (en hij heeft het er nogal eens over, mag u best weten), dan noemt hij geen datum, of gebeurtenis, nee, hij heeft het dan gewoon over “Wembley”. Als hij over “Wembley” begint, dan vraagt er ook niemand wanneer dat was of hoe of wat; iedereen weet dat gewoon. Nou, wat “Wembley” voor Ronald is, dat is “Rouveen” voor ons.

 

Het stond die week gewoon aangeplakt op het programma. Zoals er elke week gewoon een wedstrijd wordt aangeplakt. Rouveen 6 – IJVV 7 stond er gewoon. Alsof het niks bijzonders was. Nou was het dat ook niet. Tenminste, niet bij voorbaat. Of het moest zijn omdat we normaal eigenlijk nooit tegen Rouveen spelen. Niet vriendschappelijk, niet in de competitie, nooit eigenlijk. Sommige uit ons elftal hadden schimmige herinneringen van jeugdwedstrijden, meer ook niet.

 

Wel bleek bij de voorbesprekingen, dat Rouveen 6 een bepaalde beeldvorming opriep. In het kringgesprek kwam duidelijk naar voren dat men verwachtte dat Rouveen 6 een stevige tegenstander zou zijn. Men verwachtte mannen van louter ijzer en staal, met spieren als kabels en kuiten als melkbussen. Men verwachtte kerels met eelt op de wreef, die alleen op de zaterdagmiddag even tussen de koeien wegkwamen om de klompen uit te schoppen en de kicksen aan te trekken. Van die kerels met longen als paarden, zonder enige vorm van gebit, die voor de wedstrijd nog “eempies schuum stoan te zeik’n in de bussies”. 

 

Er doemden spookbeelden op van moerassige voetbalvelden, gelegen achter zompig dampende boerderijen. Voetbalvelden bezaaid met vlaaien, waarboven drommen enorme, blauwzwarte, glanzende vliegen zwermen. Voetbalvelden omzoomd door hordes wildemannen, die dreigend en spugend hun cluppie aanmoedigen, gewapend met hooivorken en slootbeugels. Kortom, het mag duidelijk zijn dat er nogal wat van onze spelers de week voor de wedstrijd ‘s nachts wat onrustig in hun kussentje lagen te bijten.

 

Maar op vrijdag hadden we gelukkig een hele vruchtbare praatsessie. Dat kwam eigenlijk wat toevallig tot stand. Er hadden een paar van onze jongens de vorige avond gechineesd en dat was een beetje uit de hand gelopen. Ze waren wat blijven hangen. De eigenaar had ze ‘s morgens gevonden en kwam ze persoonlijk brengen.

 

De beste man, die zich voorstelde als Nassibami-of-WitteLijs (waarschijnlijk oude adel) bleek zich verdiept te hebben in oude Chinese wijsheden en zei dat hij ons misschien wat aan de hand kon doen voor de komende strijd.

 

Zo zei hij tegen onze middenvelders:  “Onthou een ding; wees als een eikel in de herfst; blijf zo lang mogelijk hangen”.  Nou, daar werden ze knap rustig van. En tegen de aanvallers zei hij: “Wie de geit en de goal spaart, heeft uiteindelijk niets; vergeet de geit en spaar de goal niet”. Dat gaf vertrouwen. En tegen de verdedigers; “Trek uw been niet terug; want hij die beide benen terugtrekt, ligt plat op zijn gezichtje”. Dat gaf moed. Wat een inzicht. Wat een verstand.  

 

Die zaterdagmorgen was begonnen, zoals het een gedenkwaardige dag betaamd om te beginnen; fris aan de kuiten onder een staalblauwe hemel met parels van dauw op het veld. We togen na een lichte lunch naar Rouveen.

 

Toen we daar aankwamen, was het tijd voor de eerste verrassing; de accommodatie. Het was een prettige accommodatie; het veld lag er volgroen, glad en uitnodigend bij. Opgetogen gingen we de gezellige kantine in, waar het stonk naar puur voetbal; foto’s aan de muur van voetbalmomenten en voetbalmannen, een trotse poster van Bartien de Konte en lange tafels waarop meters bier passen.

 

Bij het intrappen viel het ons pas op hoe bloedheet het was, het zweet kroop genadeloos tegen de ruggen omhoog. Onopvallend begluurden we de tegenstanders die een voor een en soms twee voor twee het veld betraden. Ze zagen er sterk en goed uit. Even bekroop ons het gevoel dat onze angstige voorgevoelens waarheid zouden worden………………

 

Zaterdag 28 augustus 1999 om 1 uur floot de scheids voor het begin van Rouveen 6 – IJVV 7. De eerste helft liep zoals een wedstrijd kan lopen. Het spel ging op en neer en we scoorden 3 (drie, Drei, three, trois, tres) keer. Rouveen stelde daar qua veldspel heel wat tegenover, maar moest wachten op een dood spelmoment om tegen te scoren. Uit een knap genomen vrije trap scoorden ze 3-1. En zo werd het rust.

 

In de rust keken we mekander eens aan en hadden schik. We konden het bijna niet geloven en wilden niet geloven dat dit zou voortbestaan. Onze schik ging samen met schrik voor de tweede helft. Zouden we instorten ?

 

Maar in de tweede helft denderden we door. We scoorden goal nr. 4 (vier, Vier, four, quatre, quatro), vervolgens nr. 5 (vijf, funf, five, cinq, cinqo) en nr. 6 (zes, Zechs, six, six, six). En Rouveen ? Rouveen scoorde dus niet meer (nul, zero, nil, nada, niks, geen), al bleven ze voetballen (Sjappo).  En dus eindigde Rouveen 6 – IJVV 7 in 1-6. Op overtuigende wijze. Vloeiend. Briljant. Een ieder spelend naar zijn mogelijkheden. Als een droom.

 

Dus, zoals Ronald Koeman spreekt over “Wembley”, zo spreken wij voortaan over “Rouveen”.

 

‘t is maar dat u het weet.

Intern Bericht no 99-9 – alleen bestemd voor spelers en begeleiding “Zevende”

Mannen,

Sommigen beweren dat je in “HET ZEVENDE” niet veel leert, maar als ik er een ding geleerd heb, dan is het wel dat winnen gemakkelijk is en verliezen moeilijk. Winnen doe je gewoon, daar denk je niet over na, dat doe je en je viert het, punt. Maar wanneer je verliest, ligt dat toch anders. Het laat je niet los. Je blijft er mee bezig; je wilt antwoorden. Waarom ? Hoe kon het ? Hoe voorkom je het ? Wat was er mis ?

Omdat deze vragen bij ons elftal nogal eens beantwoord moeten worden, hebben we een soort van tsjeklist (moeilijk woord, sorry; een tsjeklist is gewoon een list waarmee je alles tsjekt) gemaakt. Bij het analyseren van een verloren wedstrijd gaan we dan zo snel mogelijk alle punten na en is er na het vinden van de een of ander, aannemelijk lijkende, reden weer een zodanige innerlijke rust, dat we ons weer met andere dingen kunnen bezig houden.

Op deze tsjeklist komen nogal wat afkortingen voor, die ik graag even wil uitleggen.

Z.Z.        – Zuivere Zuiptijd. Dit wordt uitgedrukt in uren. Om het uitrekenen van

               de Zuivere Zuiptijd voor een ieder duidelijk te maken volgt hier een        

               rekenvoorbeeld;

               Tijdstip “laatste ronde” in de kantine                        19.00 uur

               tijdstip aanvang wedstrijd                                          15.00 uur-

                                                                                   subtotaal    4.00 uur

               tweemaal drie kwartier + rust                                     1.45 uur-

                                                                                    subtotaal    2.15 uur

               douchen, nabespreking plus terugreis                       1.00 uur-

                                                              Zuivere Zuiptijd =             1.15 uur

V.Z.Z.     – Vooruitzicht Zuivere Zuiptijd.  Door het vooraf berekenen van de Z.Z.    

               kom je tot de V.Z.Z. Kan heel belangrijk zijn. Zo zal een V.Z.Z. van    

               2.15 uur bepaalde spelers goed gemotiveerd de wedstrijd doen ingaan,

               terwijl een V.Z.Z. van 0.30 uur voor hen fataal kan zijn.

T.G.T.     – TraumaGevoeligheid voor de Tegenstander. Sommige tegenstanders

               hebben in het verleden zo hier en daar wat geestelijke schade

               aangericht, hetgeen kan leiden tot of verbaal of lichamelijk

               agressief gedrag in de wedstrijd of juist tot zeer passief gedrag.

               Het heeft dus duidelijk invloed op de prestatie.

               (Tip; praat erover, gooi het in de groep, maak een afspraak met onze

               psycholoog en ga niet zelf hobbyen met hypnose en acupunctuur, zoals

               laatst; slaapwandelende stekelvarkens hebben we niks aan).

E.E.G.S.   – EikeligheidsErvaringsGraad van de Scheids. Teer onderwerp. Even voor

               de duidelijkheid; het gaat er niet om hoe eikelig de scheids is, maar

               hoe eikelig hij ervaren wordt. Dus is de E.E.G.S. per speler

               verschillend. Er zijn gevallen bekend, waarin spelers een zodanige

               E.E.G.S. ervaren, dat het ziekelijke vormen aan gaat nemen. Dat ze

               gaan geloven in ingenieus in elkaar gezette complottheorieen. Dat zo’n 

               scheids speciaal door de K.N.V.B. zou zijn aangesteld met slechts een

               missie; namelijk hem te pakken waar die hem pakken kan. Van die

               mensen die in de week erop panisch in de gordijnen schieten, als het

               buurmeissie d’r blokfluit laat horen. (Wellicht handig om te weten;

               in de scheidsrechterswereld wordt dezelfde afkorting ook gebruikt;

               maar daar is het de EikeligheidsErvaringsGraad van de Speler).

S.T.V.    – SlidingToelaatbaarheid van het Veld. Deze wordt als volgt vastgesteld. 

              Na de warming-up wordt door een, nog aan te wijzen, viertal een

              persoon van rond de 70 kg. achterwaarts gejudast. Bij de vierde keer

              heen, dient hij losgelaten te worden. Het aantal meters dat hij op

              zijn reet over het gras glijdt, dient als cijfer S.T.V. (Opmerking:

              neem hiervoor geen medespelers; het is niet prettig om met een smerig

              broekje de wedstrijd te beginnen. Neem een toeschouwer. Is deze niet

              aanwezig; zoek dan op andere velden of in de kantine. Haal desnoods          

              iemand van de straat of bel ergens aan.)

              Optische beoordeling S.T.V., wanneer tellen aantal meters niet lukt;

  • hij heeft brandblaren – lage S.T.V.
  • hij ligt een end verder met gras in zijn bilnaad – goede S.T.V.
  • hij moet gezocht worden op aangrenzende velden – hoge S.T.V.

V.B.A.K.  – Vette-Bek-Aanbod-in-de-Kantine. Voor sommige spelers (voor niemand

              in het bijzonder) een zeer belangrijk gegeven bij de voorbespreking. Bij

              het vaststellen van dit gegeven, dient een antwoord gegeven te worden 

              op de volgende, ik mag wel zeggen, zeer indringende en prangende

              vragen: “Hebben ze gehaktballen ?” en “Zo ja, met saus ?” en “Zo ja,

              is het van die dunne onbestemde drek of een echte lekkere stevige 

              saus ?” en  “Zijn hun uitjes een beetje vers en blank of zitten er van

              die donkere randjes aan ?” en “Serveren ze hun speciaaltjes met alleen

              ketchup, of is curry ook een reele optie ?” en “Hoeveel servetjes krijg

              je erbij ?”  en “Hoe snel zijn ze in staat een 1-persoons bestelling van

              een aanzienlijke diversiteit op de bar te slingeren”. Bij sommige

              kantine’s is het V.B.A.K. klaarblijkelijk bepalend voor het eetpatroon

              van een aantal spelers in de dagen voor de wedstrijd. Bij een enkeling

              wordt zelfs aangenomen, dat hij een aantal dagen voor de wedstrijd

              niet eet, gezien de mate waarin hij gebruik maakt van het V.B.A.K.

Dit schrijven graag bij de tsjeklist bewaren.

4 sep 1999 Wapendveld 3 – IJVV –7

Wanneer je naar Wapenveld gaat om te voetballen, dan heb je meteen te maken met het feit dat je eigenlijk naar een heel ander stukje Nederland gaat. Wij zijn meer de jongens van de weilanden, terwijl je bij Wapenveld duidelijk te maken hebt met de jongens uit het bos. Een heel ander cultuurtje; ‘t is net of je in een ander land komt met een andere taal. Op een gegeven moment zei hun leider tegen z’n jongens dat “Uule de balle niet zo oldejeekus ard over de gool eer mossen skieten”. Ik bedoel maar; ‘t is net of je nog op vakantie bent……., ergens, weet ik veel, waar. Bovendien hebben ze er andere regels.

Zo plegen wij onze wedstrijden af te werken met een scheidsrechter, terwijl men dat in Wapenveld niet doet. Zo spelen wij thuis gewoon met elf man, terwijl hun er twaalf opstellen, waarvan er eentje afwijkende kleding draagt. Om de verwarring kompleet te maken doet die ene deed dan weer net of hij de scheidsrechter is, want hij had een fluit bij zich, waarop ie af en toe floot. Maar dat fluiten deed ie dan weer niet op momenten dat je dat zou verwachten. Zo zag een ieder dat een van onze jongens bij hun in de zestien eventjes zodanig aan zijn rood-witte jasje werd gehangen, dat we n’em bijna weer moesten opgraven, maar hij floot daar niet voor. “Ik zag dat anders”, zei die. Ze praten dus niet alleen anders, ze zien ook nog eens anders dan wij. Ja, dan wordt het wel moeilijk, als je samen met het zelfde spelletje bezig bent.

Het zal u niet verwonderen dat er tijdens deze wedstrijd hier en daar nogal wat afgebabbeld werd. Soms ging dit gepaard met onwelgevoegelijke taal; ik geef het maar eerlijk toe, maar aan het einde van deze babylonische happening stond er toch maar eventjes mooi 1-2 op het scorebord, zodat wij de competitie aanvangen met 3 punten uit 1 wedstrijd. Nou, meer lukt toch niet, dunkt me.

11 sept 1999 IJVV-7 – ESC-6

Er zijn van die wedstrijden, waar je eigenlijk liever niet over praat.
Dus…

18 sept 1999 ’t Harde-4 – IJVV-7

Als je sommige excuses voor een verloren pot zwart op wit terugziet, dan vind je ze vaak flauw, of vergezocht, of erg partijdig of gewoon eigenlijk niet waar. Maar toen we tegen ’t Harde speelden, waren er diverse excuses en allemaal reeel.

Ten eerste hadden we de vorige avond een bruiloft gehad van een onzer spelers. Nou hoeft dat geen beletsel te zijn om de volgende dag goed te presteren, maar toen we daar aankwamen, bleek er per ongeluk een tafel voor ons gereserveerd te zijn vlak naast de bar. En achter die bar stonden hyper-aktieve bediende’s die blijkbaar “iets hadden” met die tafel. Hoewel we ons best deden om niet dorstig te lijken, renden ze onophoudelijk heen en weer met grote hoeveelheden drank. Nou hebben we er een hekel aan om veel te drinken voor een wedstrijd, maar we hebben er nog meer hekel aan om mensen niet in hun waarde te laten. Dus hebben we die avond die bediende’s geweldig in hun waarde gelaten.

Ten tweede had een van onze jongens, zonder dat wij het wisten, geheel toevallig in dezelfde accommodatie, die avond een repetitie voor de Soundmixshow. Hij zou “You ‘ll never walk alone” zingen in de Lee Towers-uitvoering. Nou weet ik niet of u weet, hoe dat programma werkt, dus leg ik dat even uit; je wordt verkleed en gesminckt als de artiest die je nadoet, er speelt een geluidsband van het lied en je zingt zelf live. Er zit publiek dat geduldig luistert en een jury die geduldig luistert en dan een oordeel geeft. Als je het beste nadoet, wordt je eerste. Zo was het al negenhonderdenzesentachtig keer gegaan en zo zou het ook nu weer gaan…..

Maar dit keer ging het anders; het verkleden en smincken was niet gelukt, het publiek wilde niet luisteren, maar roezemoesde gewoon door en beoordeelt werd er al helemaal niet. Sterker nog; voor het eerst in de geschiedenis werd na ongeveer twee zinnen de microfoon gewoon uitgeschakeld. Dan sta je toch even raar lucht te happen op zo’n podium, niet dan ? Sta dan de volgende dag maar weer met een frisse kop in het veld. Speel dan maar weer de pannetjes van het dak. Het lukt gewoon niet; je zelfvertrouwen heeft dan toch een deukje gehad.

Ten derde werd een van onze rappe jongens, die gerust in staat geacht mag worden een hele defensie geheel zoek te spelen, niet een, niet twee maar driemaal radikaal van achteren voor de wereld geschopt. Hij was daar niet blij mee. Wij waren er allemaal niet blij mee. Het was waarachtig een wonder dat ie nog liep (al ging dat niet zo rap meer). Maar of deze Couto (portugees voor schopper) familie van de scheids was of zo, dat weten we nog steeds niet, maar hij wenste hier geen actie tegen te ondernemen; sterker nog; hij wilde er zelfs niet over praten. Enkele van onze jongens zijn dan wel zo sociaal-voelend dat ze de scheids willen helpen. Dus deden die jongens een wijl hun best om op hun manier toch wat tegenstanders van het veld te krijgen. Dat had zo zijn weerslag op het spel, mag ik u wel zeggen…

Ten vierde waren er de hooligans. Rond het veld had zich een horde op sensatie beluste figuren verzameld, die het niet zo goed met ons voor hadden. Hoe woeliger het in het veld was, hoe meer zij probeerden ons te provoceren. Dat lukte gedeeltelijk, want op een gegeven moment was een van onze geblokte verdedigers even de weg kwijt en liep met oorlogskleuren op naar de achterlijn. Het duurde even voor hij weer bij zinnen was…

Zo ziet u maar; redenen zat, waarom het die middag niet echt lukte, daar in ’t Harde.

Aan;    Raad van Bestuur “Het Zevende”

 

Geachte raad, ouwe reuzen, beste mensen, luitjes,

 

De laatste keer dat uw voorzitter even bij ons in de kleedkamer kwam buurten, had ie ut erover dattie graag wou weten waarom wij zo beroerd stonden te voetballen. Dat is niet slim. Om dat te vragen. In de kleedkamer. Na zo’n wedstrijd. Helemaal niet slim. Maar goed, daar is ie dan inmiddels ook wel achter. (Sorry; ik moest nog vragen van de jongens, in welke kamer hij ligt en of ik wou doorgeven dat ze best bereid zijn hun handtekeningen op het gips te zetten.)

 

Wat de voorzitter natuurlijk bedoelde was, welke externe factoren zijn er te benoemen, waardoor onze prestatie’s zodanig zijn beinvloed dat ze niet tot de gewenste resultaten hebben geleid. ‘T is maar een nuanceverschil, maar toch.

 

Goed, dit schrijven is er om daar duidelijkheid in te verschaffen. En om maar meteen man en paard te noemen; het ligt aan de blessuregolf. We hebben zoveel geblesseerden, dat we niet wekelijks in de gewenste opstelling kunnen spelen. Nou weet u net zo goed als ik dat je met zo’n druk programma als wij hebben, eigenlijk voor elke positie een dubbele bezetting moet hebben.

 

Maar u weet misschien nog wel beter als ik dat ons spaarbankboekje dat niet toelaat. U baalt daarvan, ik baal daarvan, de spelers balen ervan, we balen er allemaal van, maar het is de droeve realiteit. Ik hoef u niet te herinneren aan onze laatste aankoop. Dat we net niet genoeg hadden aan het statiegeld van de ingeleverde lege flessen en dat ik stiekum de spaarzegels van Zeeuws Meisje bij moeder de vrouw uit het trommeltje in het linker-keukenkastje moest jatten om de speler binnen de poorten te krijgen.

 

Ik heb de jongens al gevraagd of ze de pot van de zaterdagmiddag daarvoor eens beschikbaar wilden stellen, maar als antwoord daarop vroegen ze beleefd of ik een paar weekjes naast de voorzitter wou liggen (Oh ja, een van de spelersvrouwen zit op de las-cursus “hoe maak ik m’n eigen kleerhanger” en is graag bereid een looprekje voor de brave man in elkaar te knutselen.)

 

En ach, met een zo’n zaterdagmiddag-pot kun je misschien een knoeperd van een spits kopen, maar een hele dubbele bezetting zit er toch niet in. Het enige wat de nodige punten zal opleveren, zal het gezond worden van de geblesseerden zijn. En hoe kunnen we dat bespoedigen ?  Ik ben natuurlijk geen dokter, maar denk wel dat we alles moeten doen om ze een gevoel van welbehagen te geven.

Natuurlijk doen wij als groep het nodige om ze het gevoel te geven nog steeds een deel te zijn van de groep. De groep gaat daar heel subtiel mee om. Zo waken we ervoor om ze fruitmanden, attentie’s of kaarten te sturen. Dan worden ze er maar weer mee geconfronteerd, niet dan ? Ook bij het potten worden ze net zo goed als de spelende jongens aangespoord om mee te doen en wordt er eens gekat of gescholden, dan zorgen we ervoor dat ze niet worden overgeslagen. Nee……, dat zit wel goed.

 

Wat er bovendien uit de groep kwam, en daar is denk ik grote behoefte aan, is dat we nodig een hersteltrainer moeten hebben. Zo’n Bobby Haarms-figuur. Zo’n man is toch goud waard ? Hij brengt spelers weken eerder terug, dan ze normaal terug zijn. Kijk, je moet er nu misschien een paar cent voor lenen, maar als de jongens weer fit zijn, dan pakken we ook weer punten en als we weer punten pakken, zijn jullie blij en zijn de sponsors blij en als de sponsors weer blij zijn, dan geven ze weer meer geld en als we meer geld hebben, dan kunnen we die herstel-trainer weer betalen en als we dan de hersteltrainer betaald hebben en we hebben nog wat over, dan kunnen we misschien eens een avondje gaan barbekjoeen. Niet dan ? Ja, toch ? Ik hou d’r wel van. Van barbekjoeen.

 

De jongens hebben in hun enthousiasme al een advertentie gemaakt. Voor de krant.

Om zo’n hersteltrainer te vragen. Die gaat als volgt;

 
  

 

          Gevraagd;

 

          Hersteltrainer. Eventueel rijbewijs geen bezwaar.

          No cure no pay-basis. (d.w.z. speler niet hersteld,

          fluiten naar uw geld). Beschadigingen aan bril of

          gebit worden niet vergoed. Moet zelf in bezit zijn

          van regenjack. Huisdier geen vereiste, wel een pre.

          Schriftelijk reflecteren. Bel ons niet; wij bellen u.

 
  

 

 

Nou hoor ik u al mopperen; “Ja ehhh, direkt zeuren om zo’n hersteltrainer, maar ehhh, hoe komen jullie eigenlijk aan al die blessure’s ?” Nou, dat hebben we wel degelijk en uitputtend geinventariseerd. Meestal komen dat soort blessure’s gewoon door overbelasting, door te hard en teveel trainen. Nou, ik kan u met de hand op mijn hart verzekeren dat we niet te hard en teveel getraind hebben. Zo zijn we niet. Daar gaan we heel verstandig mee om. Kunt u rustig van op aan.

 

Bovendien, als mensen over drempels beginnen te struikelen, deuren op voeten laten vallen, enz., enz., dan sta je machteloos. Dat heb je niet in de hand. Je loopt knieenknikkend naar de telefoon en laat het maar over je heen komen. Alhoewel; misschien moeten we ook deze zaken eens evalueren en preventieve maatregelen gaan nemen. Ik denk dan onder andere aan drempels weg laten frezen en deuren laten verwijderen. Misschien heeft u nog andere suggesties ?

 

Ik hoor nog wel van u,……. toch ?

                              Aan de Hoge Heren van de K.N.V.B.,

                                   De Bossen 1,

                                   Zeist

 

Eui,

 

Nou moet het echt niet gekker worden. Ik weet niet of jullie “Het Zevende” kennen? ‘K-denk-ut-nie-mar-ik-vraag-ut-mar. Ik stel me zo voor dat jullie een computer hebben. Iedereen heeft tegenwoordig een computer. En IJVV-7 komt zeker ergens in een kolommetje voor. En dan is d’er vast ook een kolommetje met Wapenveld 4. En dan drukken jullie ergens op een knoppie en dan beginnen net als met de eerste de beste gokkast de rolletjes te draaien en als ie dan stopt, dan staat daar ineens: 4 september 1999 Wapenveld 4 tegen IJVV 7.

 

Voor jullie niks bijzonders; er kon net zo goed staan Windkracht-9 tegen Skupzedurveur-3. Jullie kennen ze toch niet. Maar goed. Wapenveld-4 tegen IJVV-7 dus. Wij klagen daar verder niet over, maar weten jullie eigenlijk wel wat er dan gebeurd ? Als zo’n wedstrijd op het programma komt te staan ? Neueu, dat weten ze niet. Nou………, dan begint er iets op gang te komen.

 

Allereerst moet je zorgen dat je genoeg spelers hebt om zo’n wedstrijdje te spelen. Dan kom je bijvoorbeeld bij Jantje (we noemen hem voor het gemak even Jantje, maar het zou net zo goed Pietje kunnen zijn. Of Klaasje. Of Henkie. Of Diederik-Johan). Jantje z’n vrouw wou eigenlijk naar familie, maar nee, Jantje moet voetballen. Dus gaat Jantje voetballen. In Wapenveld. Z’n vrouw is daar eigenlijk niet blij mee; er vallen wat woorden, maar Jantje gaat. Interne strubbe-lingen dus, in het anders zo harmonieuze gezinsleven van Jantje. Alleen omdat jullie die wedstrijd hebben gepland. En neem Pietje. Pietje had de hele week griep en steeds denkt ie; “Als ik zaterdag maar fit ben, want zaterdag moet ik voetballen. In Wapenveld”. Dus zit Pietje zaterdags in de auto. Zwetend en wel. Op weg naar Wapenveld. Terwijl dattie zich eigenlijk nog helemaal nog niet zo fit voelt. Maar Pietje gaat. Want Pietje wil voetballen. Zelfs als dat in Wapenveld moet. En zo heeft elke speler z’n verhaal. Bij ons en bij hun.

 

Dan moet er vervoer geregeld worden. En als dat dan rond is, gaan we de weg op. Met alle gevaren vandien. ‘K weet niet of jullie “Het Zevende” wel eens op reis hebben gezien. ‘T zal wel niet, want je moet er verrekte rap voor wezen; ze zijn zo voorbij. ‘t ene moment komt er een elftal an, ’t volgende moment zie je alleen nog een wolluk van stof. En dat brengen jullie teweeg. Met die gokkast van jullie.

 

Dan moet er bij Wapenveld nog een scheidsrechter staan. Ook dat moet geregeld worden. Normaal fluit er altijd ene van Puffelen bij dat vierde, maar van Puffelen kan niet, want van Puffelen heeft feest; z’n oma heeft diploma B gehaald in het plaatselijke zwembad, dus is er feest in de W.C. (Wapenvelds Centrum). En dus fluit van Twiefelen. Terwijl dat het hele vierde van Wapenveld weet, dat van  Twiefelen eigenlijk helemaal niet fluiten kan. Maar je moet toch wat. En eerlijk is eerlijk; ik doe het van Twiefelen niet na. Je moet tenslotte maar lef hebben om zo’n zaterdagmiddag door te brengen tussen 22 van die, toch niet al te getalenteerde en zeker niet al te fijngevoelige, recreanten.   

 

Goed, dan heeft Wapenveld er 11 en wij hebben er 11 en we zijn heelhuids in Wapenveld aangekomen en van Twiefelen is er met z’n fluitje, dus er kan gespeeld worden. En d’r wordt gespeeld. Een dikke twintig kerels, die voor volwassenen versleten worden gooien hun hele hebben en houwen in de strijd om drie punt. D’r wordt gesjouwd, getrapt, geschopt, getackeld, gezweet, geblunderd, gevloekt, gescholden, gescoord en geprezen. Er wordt pijn geleden, er wordt kapotgegaan, er wordt gelachen, er wordt geluk gemaakt, er worden herinneringen gesmeed voor later;  voor eens….. als de benen niet meer willen….

Er kunnen zomaar horden mensen langskomen, die schouderophalend voorbijgaan, want het zegt hun echt helemaal totaal niks. Maar voor die dikke twintig kerels is dit alles wat er op dat moment is. (Voor een van onze jongens zozeer zelfs dat hij als gevolg van die twee keer drie kwartier in het gips loopt. Zo kan dat gaan. In zo’n wedstrijd.) Maar aan het einde van die wedstrijd hadden we wel gewonnen. 1 gespeeld; 3 punt.

 

Dan moet er na die wedstrijd zo’n formulier van jullie ingevuld worden. Dat is geen makkie. Je breekt je harsus bijna over de codes. Je moet daar zeker een aantal lessen in gehad hebben en zeker de derde dan in algebra als ondergrondje hebben, anders wordt ut niks. En tegelijk moet je bier drinken en dom na-ouwehoeren met je tegenstander over die wedstrijd (Als dit… en als dat…en wanneer dat niet…).

 

Maar die drie punten blijven en zijn voor ons heel wat punten. Je hebt van die ploegen die hebben zoveel punten dat as je ze een keer 3 punten afpakt, dat ze’n’ut volgens mij geeneens merken; maar voor ons zijn die ene armzalige 3 punten allemachtig veel. En dat uit maar ene wedstrijd. “Die halen ze ons niet meer af”; glunderden wij. Gut, gut, gut, wat waren we blij.

 

Tot afgelopen zaterdag. Toen bleek dat jullie Wapenveld 4 uit de competitie hadden gehaald. En onze drie punten waren weg. Alsof ze nooit bestaan hadden. Alsof die wedstrijd niet gespeeld was. Kijk; en dat vinden wij niet leuk. Helemaal niet leuk. Jullie kunnen ons een boel maken, maar dit gaat te ver.

 

We eisen dan ook dat die drie punten de volgende keer weer zijn bijgeschreven. Niks meer en niks minder. Want ontkennen van zoiets als die wedstrijd Wapenveld 4 tegen IJVV 7; dat kan niet. Dat is ontkennen van iets wat werkelijk was. 

 

En dat doe je niet.

De oplettende lezer, van deze over het algemeen vrij onzinnige stukkies, heeft ook het stukkie over “Rouveen” gelezen. Als ik het zelf zeggen mag; het was een vrij opgetogen stukkie over een gewonnen wedstrijd, waarin alles klopte. Er is echter geen berg zonder dal. En gingen wij tegen Rouveen de berg over; afgelopen zaterdag pletterden wij het dal in. Met gank. En wij zouden geen kerels zijn, als wij ook daarover niet zouden verhalen.

 

We moesten naar Go Ahead. U weet wel, die rood-gelen uit Kampen. Bij verscheidenen IJVV-ers begint er wat te broeien, als het over Go Ahead gaat; misschien toch het aloude gevoel van ongemak tegenover die overbrugsen, ik weet het niet want persoonlijk heb ik dat niet zo, maar toch hoef je een IJVV-er over het algemeen niet te motiveren als ie tegen Go Ahead moet. Met “HET ZEVENDE” hebben we dan ook gedenkwaardige wedstrijden tegen hunnie gespeeld. Ik kan me d’r zo een aantal voor de geest halen, terwijl mijn geheugen toch  opvallende overeenkomsten vertoond met een vergiet (voor mensen met datzelfde euvel; een vergiet is een soort pan met gaten en terwijl ik dit schrijf lijkt het me eigenlijk een vrij onzinnig ding en het schiet me ook zo niet te binnen, waar je zo’n ding eigenlijk voor gebruiken moet. Waarschijnlijk om dingen mee te vergieten ? Of is vergieten Genemuidens voor vergeten ? Het zal wel; vandaar natuurlijk dat gezegde; een geheugen als een vergiet.).

 

Ik kan me een wedstrijd herinneren die in 6-5 eindigde en eentje die we wonnen met, ik meen, 7-4. Ik kan me heroische gevechten herinneren met de Faken-brothers en ik weet nog hoe zij eens op een regenachtige middag aantraden met een beer van een mid-mid, die enigszins autoritair de lijnen uit liep te zetten. Totdat een van ons frontaal een sliding inzette en de beer zo recht met z’n muil de modder ingleed. En de scheids wilde wel fluiten, maar kon niet van het lachen.

 

Kortom, er waren wedstrijden bij, waar het er na de tijd eigenlijk niet toe deed, of je had verloren of had gewonnen; je schudde elkaar met respect de hand in de wetenschap dat je zo’n wedstrijd zonder elkaar niet had kunnen spelen. Van die wedstrijden, waarna je genoegelijk in de kantine zit te borrelebabbelefoezelen en knorrend van tevredenheid tegen je buurman zegt: “Het leven is eigenlijk best mooi”. En dat je buurman dan terug zegt; “Of niet tan !”. En meer niet. Want meer hoeft tan niet.

 

Maar deze zaterdag ging het anders; woorden schieten tekort om te beschrijven wat er zich afspeelde, daar op dat groenomzoomde, gelukkig wat achteraf gelegen, veldje in Kampen. We schoten op alle fronten tekort. Nu wordt u misschien benieuwd naar de uitslag, maar die zult u van mij niet horen. Ik ben d’er gek. Die zult u van een ander moeten horen, maar niet van mij. U kunt me hardvochtig ondervragen, u kunt op m’n gemoed spelen, u kunt me bier voeren, veel bier zelfs,  maar ik waarschuw u; het is tevergeefs.

 

Toen ik thuis kwam en mijn vrouw ernaar vroeg, heb ik die uitslag bedremmeld op een stuk papier geschreven, die ik daarna zorgvuldig in ontelbare stukjes scheurde en later op de avond achterin de tuin begraven heb, naast de ons helaas te vroeg ontvallen Kantonese breedbekhamster. (Een zeer zeldzame diersoort. Je moet er tegenwoordig voor naar het Kantonese specialiteiten-restaurant; daar vind je ’n em nog onder nummer 112.)  Die uitslag was zodanig dat m’n vrouw d’r stil van was. Met grote ogen vol onbegrip, keek ze mij een wijl onthutst aan, schudde toen haar hoofd en liet me verder alleen.

 

Helemaal alleen.

 

En in die bittere eenzaamheid dreunen de vragen door je vermoeide hoofd. Hoe is het mogelijk ? Hoe kan het dat een elftal een zo hoog nivo kan halen als toen in Rouveen en nu zo laag in Kampen ? Hoe is het mogelijk dat wij in Rouveen alles konden, terwijl het voor een ieder een prestatie leek om in Kampen een bal over een afstand van 4 meter rechtuit te spelen. Ongeacht of er na die 4 meter een medespeler te vinden was. Want de keren dat dat lukte waren op zeker

1 vingers na te tellen.  

 

Je gaat twijfelen of er sprake kon zijn geweest van vals spel. Had die ene speler van hun, die steeds zo schijnheilig deed na een overtreding misschien een te hoge hypocriet-waarde in zijn bloed ? Had die rechtsbuiten die steeds maar weer met een rooie kop langs de lijn denderde, soms een te hoog percentage Rode-dender-onol in zijn bloed ? En die vent die zo relaxed tweebenig liep te trappen, (“”weet je wel”), was hij een gebruiker van Anabole Stereo-Wiet ? Je weet het niet; je raad ernaar, maar je weet het niet. Je hebt geen bewijs. En dan kun je mensen verdacht gaan maken, maar ja, zonder bewijs moet je dat niet doen; dat is niet fair.

 

En ach, misschien moet je zoiets ook niet gaan analyseren. Misschien moet je niet gaan zoeken naar oorzaken. Misschien moet je het gewoon accepteren.

 

Misschien moet je genoegen nemen met het feit dat je als elftal zo hoog kunt reiken als “Rouveen” en zo diep kunt zinken als “Go Ahead”. Misschien moet je het accepteren als een der mysteries van de edele voetbalsport.

 

En als ik zou weten dat mij morgenavond hoogstpersoonlijk die mysteries zouden  worden onthuld…………, als mij de geheimen van het voetbal werden uitgelegd, dan…………., dan zou ik vandaag mijn trouwe Lotto’s nog eens oppoetsen, tot ik mezelluf d’er in terug kon zien.En dan zou ik mezelluf aankijken en zeggen; “Nou Jan, jonge,  dit was het dan. Ik stop d’er mee. Hier. En nu”.

 

Het zou mijn hobby niet meer zijn.

De wedstrijden tegen Wilsum hebben net dat kleine beetje extra. Voor ons net zo goed als voor Wilsum. Ik denk dat zij IJVV zien als “de grote buurman met de dikke nek”. Die buurman wil steeds maar weer laten zien hoeveel groter, mooier, en beter als ut bij um is, en als die buurman dan zijn krachten komt meten, dan willen de Wilsummers um wel even de bek afvegen.

En op elke Wilsumse ploeg kun je wel wat aanmerken, maar je kunt nooit zeggen dat het niet een eenheid is. Wilsummers voetballen dezelfde kant op. Al zet je elf willekeurige Wilsummers eerst anderhalve dag met een blinddoek om in een draaimolen, als je ze daarna op een veld zet, beginnen ze gelijk in een rechte streep dezelfde kant op te lopen. En…zij schuwen het duel niet.

Aan de andere kant blijft Wilsum gemoedelijk. Er heerst nog die ouderwetse doe-nou-mar-asteblief-gewoon-sfeer, waarin het goed toeven is. Toen we aankwamen en op zoek waren naar programmaborden, kleedkamernummers, veld-aanwijs-borden en zo, vonden we ze niet en gingen maar eens informeren in de kantine. “Zuuk zelluf mar een kleedkamer, die vreej is en oe anstiet”, kregen we mee. Ja echt, ik lieg d’r niet om. Nou, dat hebben we toen maar gedaan.

We vonden een leuk vertrekje, met voldoende zitplaatsen, met gelegenheid om de grote en kleine bah te doen en om te douchen. Het uitzicht was niet echt dat je zegt “Tsjongejongejonge wat een uitzicht”, maar alla, je moet je eisen ook reëel houden, niet dan. Er waren verder echt fijne klere-haken. Soms heb je van die klere-klere-haken; dan denk je iets op te hangen en meteen ligt het weer beneden. En dat heb je altijd in kleedkamers die nat en smerig zijn en dan wordt je niet vrolijk als je bloessie valt. Als zo’n kleedkamer nat en smerig is, ligt dat vaak aan het putje. Soms is zo’n putje verstopt. Nou ja, niet dat het putje echt verstopt is, want het is vaak wel redelijk makkelijk te vinden, maar in het putje is het dan verstopt, zodat het water en modder en grasmengseltje dat over het algemeen op kleedkamervloeren ligt niet weg kan. Bij Wilsum hadden ze een goed putje. Echt dat je zegt “Man, man, man wat loopt dat putje goed”. Niet dat het putje echt loopt; nee zo’n putje zit eigenlijk best wel goed vast, maar ik wil daar maar mee zeggen dat dat mengseltje, waar ik het net over had, goed door het putje liep. Het was echt een klasse putje. Ik kan me niet heugen ooit eerder zo’n pittig putje te hebben gezien. Soms heb je ook van die putjes met putlucht. Deze had geen putlucht. Daar waren we blij mee. Want putjes met putlucht, daar wordt je niet beter van. Putjes met putlucht stinken. Ik weet niet of u wel eens een putje met putlucht heeft geroken? Nee ? Nou, houwen zo, zou ik zeggen. Wat verder ronduit prettig was, dat was de tafel. Wij hebben een elftal-tas met onze shirts en ballen erin. Nou ja, tas; ’t is meer zo’n hutkoffer, zo’n party-tent, zo’n tas die je op de fiets gooit, waarna je gelijk je fiets niet meer terugziet. Zo’n tas, dus. En die tas paste mooi op die tafel en dan kon je nog ruim rondom de tafel lopen. Er zijn ook kleedkamers, waar zulke grote tafels staan, dat je echt je adem in moet houden om er langs te komen, maar deze was echt goed. Prima maatje. Puik tafeltje. Kijk, en als zo’n tas er dan op staat, dan hoef je niet te bukken om de shirts eruit te pakken. Da’s fijn. Vooral in kleedkamers, waar putjes zitten met een putlucht. Als je daar zo moet bukken, dan loop je ’t eerste kwartier zo muffig rond. Dan ga je niet okselfris het veld in. ’t Zijn maar details, maar ja, daar gaat het in de top toch maar allemaal om, zei Ome Johan, woensdagavond nog; op T.V.

Goed, dan de wedstrijd zelf. We lagen nogal onder vuur, die eerste helft. Wilsum had volop balbezit en drukte ons steeds verder de zestien in. Zij gingen vol overtuiging de duels in en wonnen ze dan meestal ook en wij dachten dat we het met onze technische vaardigheden en tactische bagage wel afkonden. Een schoonheidsfoutje die we wel vaker maken. En die ons een houding geeft, die Wilsum nog eens extra stimuleert.

Toen kwam het moment dat de scheids de bal bij ons op de stip legde. “Hands”; zei de scheids. “Aangeschoten”; zeiden wij. En hoewel dit eigenlijk een verouderde term is, was zij hier zeer van toepassing. De Wilsummer nam onze verdediger gewoon van zeer korte afstand op de korrel en drukte af. Drie dagen later was op onze speler z’n arm nog steeds te zien hoe de bal in elkaar genaaid was, wat de merknaam was en hoe groot zo’n ventieletje nou precies is. Het was een mirakel dat er met die arm nog iets zinnigs te doen was. De scheids was echter niet te vermurwen. Dus mochten ze een pengel nemen en terwijl onze kieper nog wat nerveuzig tussen het veelkoppige publiek naar Jan Reker stond te zoeken, lag de bal al in het net. En omdat een pengel zonder duikpoging van de kieper eigenlijk niet compleet is, dook hij, na lang aandringen onzerzijds, alsnog naar de verkeerde hoek. “Shit”, mompelde hij nog toen hij weer opstond. En zo werd het rust. Wij gingen rusten met een 1-0 achterstand, terwijl zij dat deden met een 1–0 voorsprong. Daardoor konden wij ietsie rustiger zitten dan hun. Zij hadden tenslotte een voorsprong te verdedigen en wij hadden helemaal niks te verliezen.
Alleen onze eer…………………………… En dat prikkelde ons. Winst of verlies deed er niet meer toe. De eer stond op het spel. We moesten terugdenken aan het eerste teruggevonden voetbalgedicht, wat ooit ergens in de middeleeuwen werd geschreven door ene Johannes van Zestien tot Middellijnen, bijgenaamd “den verwoestende pegel”. Het ging als volgt;

Wat, o koene krijger, telt er meer,
dan de in uwen hart gevoelde eer?
Als uw strijd volop is gestreden
en uw pijn volop is geleden,
als ge werklijk moegestreden bunt,
wat lazert dan nog een competitiepunt?

En met deze krachtige woorden in gedachten, betraden wij de arena voor de 2e helft. En wij boden partij. En wij scoorden. Eenmaal. Zodat het gelijk werd.
En zo was het goed.

Het Moment

– Hoe lang is het nu geleden?

Het is nog niet zo lang geleden. Maar het zal me altijd bijblijven; zo lang as ik leef. Mijn leven is opgedeeld in een leven voor en een leven na “het moment”.

 

– Had u nou achteraf een soort voorgevoel, dat u dacht, deze dag is anders?

Nou, het was wel iets anders dan anders. Het was op een zaterdag. Nou ja, en ‘s zaterdags voetbal ik. Da’s vaste prik. Je hoeft mij niet te vragen; “Zeg, wat doe jij eigenlijk, zaterdag?”. Want die zaterdag is van mij. Daar komen ze niet an. En dat geldt voor alle jongens van ons elftal. Die dag moesten we uit. En as we uit moeten, dan rijen we gewoon rechttoe, rechtan naar onze tegenstander, kleden ons om en gaan de wei in. Niks geen apartigheid. En als d’er wel apartigheid is, dan horen we dat wel van de leiding. Maar we hadden niks gehoord; we zouen gewoon uit naar Oene. Bleek dat ze een tourrit georganiseerd hadden. Hebben we een mooi stuk van die omgeving gezien; onder andere de korenmolen Werklust. Da’s een achtkantige rieten bovenkruier met stelling uit 1858. Ja, ‘k wist ut ook niet, maar ik heb het later thuis even opgezocht. Verder zagen we de N.H. kerk, die uit de 12e eeuw stamt. Oorspronkelijk was het een eenvoudig Romaans kerkje, maar het werd vergroot tijdens enkele gotische verbouwingen. Oh ja, en dan de natuur zelf natuurlijk. We zagen daar onder andere nog een mooi reetje. “Wauw”, riep een van de jongens, “wat een lekker reetje”. Maar, eerlijk gezegd heb ik nog nooit hert gegeten, dus daar kan ik niet over oordelen. Maar goed, dat voorgevoel; nee, een voorgevoel heb ik niet gehad.

 

– Had u gedacht dat “het moment” u ooit zou overkomen?

Ach, je denkt er wel us aan, maar je denkt dat het jou niet overkomt.

 

– Kunt u beschrijven wat “het moment” bij de aanwezigen teweegbracht?

Nou, ik heb mensen als kleine kinderen zien janken. Ik heb mensen gezien die in een soort trance raakten en als standbeelden naar die plek bleven kijken. Ze moesten als het ware gewoon wakker geschud worden. Ja echt, ik zweer ut u. Ik heb mensen gesproken die hun hele leven in Oene gewoond hebben en die me zeiden “Wat ik nu gezien heb; daar is onze achtkantige rieten bovenkruier niks bij. Daar valt ons 12e eeuws gotisch verbouwde kerkje gewoon bij in het niet.” Nou en als een echte, honderd procent originele Oenenarenezenaar dat zegt, dan wil dat toch wel even wat zeggen, dacht ik.

 

– Kunt u ook zeggen dat u geïnspireerd bent door iets of iemand. Of dat u hulp  

  gehad heeft van iemand?

Nou ja, ehm………………….ikkuh………………………………….ik hoorde een stem.

 

– Een stem ?

Ja werkelijk. Het klinkt natuurlijk  zweverig, maar ik hoorde duidelijk een stem.

 

– En. Wat zei die stem?

Die stem die zei: “Je kunt het. Doe het zelf. Er waren eerder zulke momenten, waarop je het overliet aan anderen, maar nu is het jouw tijd, “jouw moment”.

 

– Hoe is uw leven veranderd na “het moment”?

U zou natuurlijk denken dat het alleen maar positief is, maar d’er zitten ook wat schaduwzijden aan. Ten eerste word je niet door iedereen geloofd. Weet u, Jimmy Hendrikx staat nog steeds op cd en “Wans uppon a taim in de west” kun je nog steeds op video krijgen, maar mijn moment, dat hangt alleen ergens in de  herinnering van een aantal mensen, en verder, verder bestaat het niet echt meer. En da’s errug. En als ik zomaar, ergens, vertel over “het moment” dan zijn er ook mensen die beginnen te grinniken en dan zeggen ze: “Ja, ja”, alsof ze d’er geen woord van geloven. Kijk, en dat doet zeer, dat doet verrekte zeer. Bovendien is er ook een soort leegheid in mijn leven gekomen. Want waar moet je je uitdaging nog in zoeken ? Waar moet je naar streven, als je hoogtepunt al voorbij is ? Begrijp me goed, ik ben niet ondankbaar hoor. Hoeveel zijn er niet die hun hele leven op zo’n moment wachten terwijl het voor hun nooit zal komen ? Maar toch, het kan nooit beter zijn dan toen…………………………..of mooier………………of…. (slikt).

 

– Hoe was uw eerste reactie, na “het moment”?

Alsof ik ter plekke gek werd. Echt. Er ontplofte gewoon iets in m’n hoofd. Ik heb wel eens een film over LSD gezien en daar zag je van die beelden met uit mekaar spattend vuurwerk in allerlei vormen en kleuren; nou zoiets was het, maar dan toch weer heel anders, begrijpt u wel ? Precies. Maar, hoe ik uiterlijk reageerde, dat hoorde ik later pas, van anderen. Eerst maakte ik een zogenaamde van-hooydonkse-buikschuiver, kent u dat ?  Toen begon ik wat te brabbelen (een toevallig aanwezige gynaecoloog vergeleek het met een soort bellenblazerig tevreden gereuteldekeutel wat baby’s in mamma’s buikje doen, nog voor ze geboren worden.) Vervolgens begon ik al juichend te rennen. Drie straten verder, daar hebben ze me pas weer gevangen. Met zes man. Te paard.

 

– Kunt u “het moment” nog een keer voor ons beschrijven?

Nou, ik ging langs de lijn. En tijdens het gaan hoorde ik die stem; ‘t was onze coach. En toen, ………toen kwam de bal. Het was links van de goal, zo punt zestienmeter ongeveer of eigenlijk nog ietsie verder. En in een fractie van een seconde leek het alsof de bal zo ging liggen dat ze eigenlijk zei: “Ja………nu”. Alsof we nog maar met z’n beiden waren; de bal en ik. En puur op gevoel, vanuit het diepste van mezelluf, raakte ik de bal. Niet hard, niet om te rammen, maar…….om een te zijn met de bal en met het moment. En de bal verliet mijn voet en beschreef een perfecte halve ovaal in het zwerk en ruiste liefdevol en toch onaanraakbaar en onfeilbaar zeker in de rechterbovenhoek…………….

………Kunst wordt steeds nog gemaakt………

………Zelfs in “HET ZEVENDE”………        

………Zelfs in Oene………

Het is winterstop. En als we de balans opmaken van de eerste seizoenshelft mogen we niet ontevreden zijn. We doen lekker mee in de top. Weliswaar in de top van het rechterrijtje, maar top is top. En de top van het rechterrijtje is voor ons gewoon top, zo simpel is het. Wat verder top is, dat is dat we die eerste seizoenshelft afsloten met twee klinkende overwinningen. De laatste wedstrijd eindigde maar liefst in 8-1. Is dat klinkend of is dat klinkend ? Ik dacht dat het wel aardig klonk. Voor al diegenen die ons toen natuurlijk niet vroegen wat we gedaan hadden zet ik het hier even zwart op wit: “GEWONNEN MET 8-1”.  Kijk, en je bent zo goed als de laatste wedstrijd, dus wij zijn die gehele, totale, wekenlange winterstop zo ontzettend en onwijs goed, zo goed waren wij nog nooit. En al naar gelang de weken zonder voetbal vorderen, worden we steeds beter.

 

Er zijn al spelers die zeggen; “We zitten nu aan ons plafonnetje, kunnen we niet beter nu gewoon stoppen en verder gaan met een andere hobby ?”. Er werd al geopperd om gezamenlijk een kolonie Zuid-Senegaleese sprintkwartels aan te schaffen om daarmee een competitie op poten te zetten. Het duidde erop dat er  gedacht werd, dat we d’r nu echt waren. En op je top moet je stoppen, toch ?

 

Toen kwam gelukkig het kersttoernooi in de Oosterholthoeve. Onze prestaties daar zette ons weer met de voetjes op de vloer. Alhoewel hierbij wel enkele kantteke-ningen gemaakt dienen te worden. Het spelletje zoals dat daar gespeeld wordt, ligt ons namelijk niet zo. Waarom niet ? Nou, om te beginnen mag je daar geen slidings maken. Dat zorgde ervoor dat we soms net dat voetje tekort kwamen. Want glijden doen we harder dan lopen. En.. het scheelt nogal in conditie, want toevallig luidt een voetbal-waarheid, dat; “elke meter die je glijdt, dat je die niet hoeft te lopen”. En gemiddeld glijden we in zo’n wedstrijd nogal wat af, mag ik wel zeggen.

Eigenlijk leent die omgeving zich helemaal niet voor het enigszins bonkige voetbal waar wij ons eigen, verwende plubliek mee op de banken krijgen. Waar wij goed in zijn, dat vind je in de zaal gewoon niet terug; wij ogen d’r wat armoedig. 

 

Sowieso misten we het gras. We houden van gras. Gras vinden we fijn. Eigenlijk moet het een beetje nat zijn. Niet te nat, maar wel zo nat, dat je zegt; “zo is ie net nat zat”. Zo nat dat een veld ietsie zacht wordt, ook weer niet te zacht, want als ie te zacht wordt, dan wordt het ook weer hobbelig en dan stroop je de zooien zo op bij een sliding. Nee, bij een goeie sliding hoor je een mooi, recht, ondiep, zwart spoor achter te laten. Dan is ie goed. Dan is ie fijn. Noem het maar het perfecte wei-gevoel. In de zaal mis je dat. Daar is de grond hard, snel en meedogenloos.      

 

Verder hanteren we op het veld nogal eens de zogenaamde ‘bevrijdende ram van de goal af’. En of die bal dan het stadion uitgaat, of ie ooit nog teruggevonden wordt;  dat interesseert ons geen ene reet; als ie maar weg is. Maar in die verrekte Oosterholthoeve krijg je die bal d’r niet uit. Er zit namelijk een dak op. Nou is zo’n dak op die Arena al geen succes, maar in de Oosterholthoeve nog minder. Want als je dat dak raakt, krijg je een vrije trap tegen. En we gebruikten ‘de bevrijdende ram van de goal af’ om……precies, om bij de goal vandaan te komen, maar in die zaal komt die bal er juist steeds maar weer voor te liggen. Voor vol-gend jaar bezinnen we ons nog over deelname, maar een verzoekje naar de gemeen- om dat verrekte dak d’r af te halen ligt inmiddels wel bij hun in de bus. Dus.

 

Gelukkig hebben we in ons elftal een aantal creatieve geesten, die in deze tijd van Arena’s, Gelredome’s en andere futuristische zaaltjes, al enkele alternatieve en briljante bouwtekeningen achter de hand hebben. Als ze dan zo gehecht zijn an dat verrekte dak, dan maken we toch gewoon de zaal verrijdbaar. Wil je geen dak, dan rij je toch gewoon die zaal d’er onder weg ? Nou zei de één of andere slimmerik dat je dan ook wel gewoon op het grasveld d’r achter kan gaan spelen; maar ja; dan is het toch zeker geen zaalvoetbal meer ?   

 

Ook bleek dat van zo’n zaaltoernooi je voetbalritme een beetje in de war raakt. Normaal is het allemaal vrij duidelijk; je begint met de 1e helft, dan is er de rust, dan de 2e helft, dan douchen en tenslotte de 3e helft in de kantine. En elke week in dezelfde volgorde. Dat geeft de mens rust en zekerheid in deze snelle, voortrazende, steeds veranderende wereld. Maar bij dat toernooi heb je een 1e helftje, dan weer een lange rust, dan weer een 1e helftje enzovoort, een 2e helft komt al helemaal niet, terwijl je bijna om middernacht pas kunt beginnen aan de 3e helft. Je ritme raakt helemaal verstoord. In sommige van de ploegen raakten spelers zelfs zo in de war, dat ze al begonnen met de 3e helft, voordat er maar een bal getrapt was. Toch wonderlijk wat de kerstgedachte gekoppeld aan onderling zaalvoetbal bij sommige neefjes van onze rood-witte familie teweeg kan brengen.

                           

Wat ook niet bepaald in ons voordeel was, dat is dat het een spel voor 5 man is. En normaal zijn we toch met z’n elven aan de gang. Met z’n elven kunnen we mekaar’s tekortkomingen wat beter compenseren. En op die momenten dat, door het elftal heen, de één de tekortkomingen van de ander goedmaakt, dan zijn we goed. Dan zijn we bloedgoed, ongeacht de tegenstander en ongeacht de uitslag.  

 

En dan bedoel ik niet qua tactiek of techniek of andere persoonlijke eigenschappen. Maar qua eenheid. Soms is er een eenheid in denken, in wedstrijdgevoel; ja noem het maar het perfecte wij-gevoel. Spelen met volledige acceptatie van jezelf en de anderen. Alsof de diverse spelers met elk hun mogelijkheden en onmogelijkheden, met elk hun unieke karakter toch één lichaam zijn, met één kloppend hart. Dan speel je zonder na te denken; je hoeft ook niet na te denken, want het klopt gewoon. Anders kan ik het niet uitleggen. Zelfs al ben je dan op ons nivo bezig dan bereik je in de wedstrijden die je zo speelt soms, in die zin, een nivo, die pak’m beet Inter Milan, met al z’n vedettes misschien dit jaar nog niet bereikt heeft.

 

En wij wel. Ja, dat durven wij gewoon te zeggen. Zelfs na het kersttoernooi.

Aan: Raad van Bestuur “HET ZEVENDE”

                                                       Kareluregalewiet 14,

                                                       IJsselmuiden

Beste Mensen,

 

Of het jullie nou zo verschrikkelijk opgevallen is, dat weten we natuurlijk niet, maar de laatste tijd winnen we af en toe wedstrijden. Jullie ? Ja. Wij, ja. Echt ? Ja, echt ja. En als je mee wilt blijven tellen, dan moet je plannen maken voor de toekomst. Zo zijn we in de avonduren bezig een jeugdplan in mekaar te timmeren.    

 

Om heel eerlijk te zijn; we hebben wel een beetje naar andere clubs gekeken. Bijvoorbeeld naar Ajax. Niet naar het Ajax van nu; want daar is weinig reden toe, maar naar het Ajax van een poosje terug. Om jeugdspelertjes te beoordelen hadden ze daar een bepaalde meetmethode, genaamd T.I.P.S. Dat leek ons wel wat. Tenminste, het idee. Je kunt het niet klakkeloos overnemen, want laten we eerlijk zijn; Ajax is “HET ZEVENDE” niet en “HET ZEVENDE” is Ajax niet.     

 

Dus ontwikkelden we zo’n methode speciaal voor “HET ZEVENDE”. We maakten een inventarisatie van de kwaliteiten van de huidige spelersgroep, van onze eigen  cultuur en een onafhankelijke analyse van onze speelwijze en kwamen zo tot de volgende criteria;

 

      S – Saamhorigheid; een speler moet bereid mee te werken aan de zgn.

                             “teambuilding”, zoals de toptrainer Gaal Geniaal het

                             uitdrukt en dient tengevolge bijvoorbeeld in staat te zijn

                             de 3e helft in volstrekte gezelligheid door te brengen.

      H – Hartstocht; een speler dient een zekere hartstocht te voelen. (Passie

                         zoals de ex-bondscoach, onze Guus aller Guuzen het noemt of

                         “vuur in z’n sodemieter” zoals de buurvrouw zegt.)

      I – Inzicht; enig inzicht in het spel is vereist, maar ook een zeker inzicht in

                    kwesties zoals; hoeveel glazen gaan er nou eigenlijk in zo’n kan ?,

                    als elf man 5 gulden pot, hoeveel kannen kunnen er dan gehaald

                    worden ? enz., enz.

      T – Trouw; een speler dient van nature trouw te zijn aan de ongeschreven

                    regels van “HET ZEVENDE”.  

 

Kijk, zoals Ajax dus z’n T.I.P.S. heeft, zo hebben wij dus S.H.I.T., dus. We hebben met dit SHIT-systeem al een poosje proefgedraaid. Een probleem is nog, dat onze trainers en leiders er nogal eens gelazer om hebben. Meer dan eens krijgen we gillende moeders en laaiende vaders aan de telefoon. Alleen omdat onze scouts het dan, in hun enthousiasme, voor het gemak, hebben over “een echt shit-jong” of “dat die nummer 10 behoorlijk hoog scoort op de shit-parade”.

 

Verder hebben we ons tijdens onze zittingen eens beziggehouden met het probleem van de kosten. Want als we iets willen en we kloppen bij jullie an, dan horen we altijd en eeuwig dat er geen geld is. En vragen we nou eigenlijk dure dingen ? Is een trainingskamp op Gran Canaria nou zo duur ? Wij dachten van niet. Ook al is het hoogseizoen dan toevallig iets duurder. Ook al kost het dan een ietsie extra als de vrouw en kinderen meegaan. En ja, af en toe heen en weer-vliegen om de konijnen en de hond te voeren, dat komt er dan bij, maar dan nog; wat is duur ?  Maar goed, laten we die discussie maar sluiten. We hebben er dus over nagedacht.

 

De meeste inkomsten komen van ons hondstrouwe publiek, van ons legioen, nietwaar?  En nou leek het ons leuk om fan-shirts te laten maken met originele opschriften. Daarom hebben we onder dat publiek toch eens wat nader onderzoek gedaan. “Wat voor soort volluk is dat in vredesnaam en wat doen ze hier eigenlijk?” We kwamen tot een onderverdeling in drie soorten mensen. Voor elke groep hebben we aparte shirts laten maken. Dat vinden ze vast leuk. Zo bind je ze, zo maak je ze herkenbaar én …….. zo verdien je en paar centen.

 

De eerste groep, die we er uithaalden, zijn de mensen die eigenlijk het liefst hadden meegedaan, maar waar geen plek meer voor was. (Met elf houdt het toch op in zo’n elftal, niet dan ?). Voor hen is er een shirt te koop met het opschrift:

              “Ik sta hier bij dit klotenveld,

               omdat ik niet ben opgesteld”.

 

De tweede groep mensen, waren kennissen en familieleden, die uit oogpunt van fatsoen en blinde liefde af en toe komen kijken. Daar zijn we achtergekomen, omdat het onderzoek op basis van geheimhouding plaatsvond. “Normaal geven we het niet zo gauw toe”, zeiden de meesten, “maar misschien, als er meer zijn, dat we dan steun aan elkaar hebben”. Dus komen er ook voor die groep aparte shirts. En…….ze willen ze ook gaan dragen (met ondersteuning van de stichting Korrelatie, door middel van praatgroepen). Op de shirts voor deze groep komt te staan:

       “’k ben er niet trots op, ‘k ben geen echte fan,

        ’t is gewoon dat ik er toevallig een van ken”.

 

De derde groep mensen, zijn de liefhebbers van de 3e helft. Zij zoeken de gezelligheid, ze komen meestal in de loop van de 2e helft, ze kijken wat rond,

ze keuvelen wat, spugen een keer of wat op de grond en vertrekken na het laatste fluitsignaal met gank richting kantine. Voor hen zijn er shirts met de tekst;

         “Ik kome enkel en allenig hier,

          veur zo’n kannegie met bier”.

 

We denken dat het wel aardige plannen zijn, zo begin 2000. We denken ook dat we ze gaan uitvoeren.

 

Of jullie moeten iets beters weten ?

Een fase waar we als elftal allemachtig lang inzaten was “het leerproces”. Eigenlijk hebben we tot nu toe steeds in het leerproces gezeten en dat kwam ons nogal eens van pas. Liepen er wat jongens bij ons de hele wedstrijd te poedelen en te klunzen, dan zeiden we; “Tsja,……het leerproces, hè”. En we gingen over tot de orde van de dag. Verloren we met grote cijfers, dan was de oorzaak natuurlijk het leerproces. Zo leek het alsof het eigenlijk nooit aan onszelf lag. Sterker nog; zo leek het alsof we eigenlijk altijd aan iets moois bezig waren; iets geweldigs, iets wat er nog niet was, maar wat wel moest komen. Alsof we gestaag werkten aan het uitkomen van een onhaalbaar lijkende droom.    

 

Nu lijkt het erop dat er een einde aan dat leerproces begint te komen. Voor de winterstop wonnen we al 2 competitiewedstrijden op rij met een doelsaldo van 12 voor en 2 tegen, hetgeen al duidde op een historische ommezwaai. Na de winterstop moesten we onze competitie weer aanvangen met een uitwedstrijd in het Gelderse Hattem. Nou heb ik in Hattem al vele dingen gedaan, dingen waar ik u overigens niet mee zal vermoeien, maar gewonnen heb ik daar volgens mij nog nooit.

 

Hatto Heim-6 is een veteranenelftal en wij houden niet zo van veteranenelftallen, vooral als ze goed zijn. En ze zijn nogal eens goed. Vaak zijn het van die tik-tik-tik-elftallen en als ze optimaal draaien, ga je helemaal scheel van het veld af. Het zijn mannen die vaak “hoog” hebben gespeeld en meestal kun je dat nog wel zien. Ze hebben de irritante neiging om tactisch op de goeie plek te staan, zonder daar ogenschijnlijk moeite voor te doen. De tactisch wat mindere tegenstander loopt zich vervolgens helemaal het lazarus, terwijl hun de bal in een zo hoog mogelijk tempo van man naar man laten gaan. Wat verder een ellende is met zulleke lui, dat is dat ze zoveel geduld hebben. Ze wachten en kijken en loeren en dan gaat het balletje nog eens terug en nog eens breed, totdat ze opeens geniepig toeslaan. En dan sta je opeens achter. Op een klotenmanier, want die goal die je tegenkreeg was niet mooi en leek niet moeilijk; sterker nog; hij leek eigenlijk makkelijk te voorkomen geweest. Als tegenstander kun je daar zo ontzettend van balen, dat je nog gretiger en getergder tekeer gaat, en dus nog eerder verkeerd gaat lopen en nog meer van die doelpunten tegen krijgt. Het is een bron van frustratie, biecht ik hierbij heel eerlijk op. Vooral omdat ze je ook wel graag nog even willen laten voelen, hoe goed ze zijn. Ze worden dan in hun spelen en reageren wat vervelend en arrogant en dan denk je dat ze op hun bek gaan, maar ze gaan niet op hun bek.

 

En toch…………….en misschien is het voor de fijnbesnaarden onder u beter om niet verder te lezen……………toch zijn zulleke lui wel te bestrijden. Over ut algemeen houden ze er d’er namelijk niet zo van als je d’er wat stevig ingaat. Ze houden d’er niet van als je d’er us effen zo’n lekkere lange, iets te harde doch zeer beslist balgerichte, maar toch ook wel weer nietsontziende sliding uitgooit. Dan is het net alsof ze zo van hun voetstuk aflazeren en weer gewone mensen van vlees en bloed worden. Dan wordt het ook al gauw wat onvriendelijk en veranderen sommige van die bedaagde, tactisch rijpe mannen in zeurende oude wijven en dan blijkt ook dat ze in hun lange loopbaan toch hier en daar wat onaangename en onsportieve trekjes hebben ontwikkeld. Vooral als je begint te lachen na zo’n sliding. Daar houden ze echt niet van. En dus moet je dat vooral doen; niks zeggen en wel lachen. En niet gewoon lachen; nee, lachen op een manier alsof je zeggen wilt; “Ja, ik vind het fijn om zo’n sliding op jou te nemen en ik ga dit straks zeker nog een keer doen. En daarna nog een keer; gewoon, omdat ik dat fijn vind”. Zo moet je lachen. Getuigd dit van enig respect voor hun lange en rijke loopbaan of voor hun leeftijd? Nee, maar sorry da’k ut zeg; zo’n sliding is een wezenlijk onderdeel van óns spel en dat hún voetballen op een manier, waarvan ze denken dat het zo gespeeld moet worden, dat is hún keuze. Met alle risico’s die daaraan verbonden zijn.

 

Vaak hebben zulke elftallen, een scheidsrechter die in datzelfde elftal speelt of gespeeld heeft. Een oud-oud-speler dus. En ut is geen opzet, maar ze kennen hun spelers zo goed dat ze bij lichte overtredingen ongemerkt gaan denken; “Hij is niet gemeen, het was vast geen opzet” of “Dat doettie anders nooit !”. En dan toch, zonder dat hij partijdig wil zijn, elk duel gaat uitleggen in het nadeel van de spelers die hij niet kent. En die spelers lopen bij ons. Zo’n scheidsrechter had Hatto Heim ook. Hij zal dat zelf niet toegeven, hij zal het zelfs furieus tegen-spreken; niet uit oneerlijkheid, maar omdat hij het zelf gewoon niet onderkent.       

 

Hatto Heim-6 was dus een veteranenelftal. Maar wij werkten hard, geloofden d’r in en sloopten ze uiteindelijk, zonder dat het hard hoefde te worden. En zo wonnen we met 1-0. Weer een mijlpaal in de historie van “HET ZEVENDE”, want volgens mij hebben we nog nooit gewonnen met 1-0. 1-0 is ook echt een mooie stand. Win je met 6-0 dan is dat ook mooi, maar anders mooi; dan ben je echt heel veel beter en als je je dan ook heel veel beter voelt dan is dat zeker mooi, maar 1-0 duidt op een échte wedstrijd, 1-0 duidt op  strijd, op spanning, op bijna evensterke ploegen, op het feit dat het voor de ene ploeg moeilijk was om bij de ander te scoren. Kortom; 1-0 duidt op een gewonnen wedstrijd die anderhalf uur een wedstrijd was en zolang zijn ze ook bedoeld.

 

Wat voor ons extra bijzonder was, dat was die 0 achter die 1. Want dat betekent dat wij anderhalf uur lang op een veld hebben gestaan, zonder dat ze tegen ons gescoord hebben. En volgens mij is dat toch tamelijk uniek in de geschiedenis van “HET ZEVENDE”, die overigens gebrekkig is vastgelegd op de achterzijde van bierviltjes en in de niet geheel virus-vrije geheugens van sommige van ons.

 

En nu hebben we d’r dus al drie op rij gewonnen, terwijl we nog niet eens op ons sterkst waren.

 

Waar, vrienden, moet dit nog heen ?                                     

 

N.B. –     enige overeenkomst met bestaande veteranen binnen onze vereniging, berust op louter toeval.

reacties en kritieken graag via e-mail op adres crea004@worldonline.nl

“HET VOORSPEL”

Toen we bij EZC in Epe aankwamen werd ons meteen gesommeerd om de wedstrijd-formulieren in te vullen. “Ja,  bij jullie doen ze dat altijd ná de wedstrijd”, zeiden ze, “maar hier gebeurt dat vóór de wedstrijd”. Waarom?, zo vroegen wij ons af. Was dat soms omdat tegenstanders na de wedstrijd geeneens meer formulieren wílden invullen, of was dit slechts een lokale gewoonte?  Om in te trappen werd ons een trainingsveld gewezen, waarop weliswaar weinig gras stond, maar wat er, naar wat wij gewend zijn, goed uit zag. Tot onze verbazing verscheen tijdens het in-trappen de scheidsrechter op dat veld en liep doodgemoedereerd naar het midden. Toen viel ons pas op dat er op de hoeken van dat trainingsveld vlaggen stonden en drong langzaam tot ons door dat wij op het wedstrijdveld stonden. De scheids was gekleed in officieel KNVB-tenue en was een grote, imposante verschijning. 

 

“HET SPEL”

Met de wedstrijd zelf zal ik u verder niet al te veel vermoeien. Ten eerste omdat wedstrijdverslagen naar mijn idee toch al vaak saai en dus vermoeiend zijn en ten tweede omdat we die wedstrijd verloren hebben en er is weinig zo pijnlijk als verslag te moeten doen van een verloren wedstrijd. Alsof je nog us wat extra zout in een nog verse, geheel open wond strooit. Samen met peper. En azijn.

 

Wat wel vermeldenswaardig is, dat is de gele kaart die de scheids trok voor één van onze jongens. Die jongen had het plan opgevat om vanaf zo’n veertig meter, met de bal, in één rechte lijn naar de goal te lopen en um daar dan in te schieten. Nou wil het geval dat er daarbij een tegenstander wat in de weg liep. Dus schopte hij, zo onder het lopen door, die tegenstander finaal ondersteboven. Ja, en dat vond die scheidsrechter niet goed. En terwijl die tegenstander wat jammerlijk op de grond lag en vreemde keelklanken uitstootte, kreeg hij een diep gele kaart.

 

“HET NASPEL”

Na de wedstrijd klampte hun aanvoerder mij aan en nadat ik hem met enige tegenzin had gefeliciteerd, zei hij geheel spontaan, dat we us effen met de scheids moesten babbelen over die gele kaart. “Ut was verder zo’n fijne wedstrijd en de sfeer was er helemaal niet naar”, zei hij. Nou was ik op dat moment helemaal niet met um eens dat het zo’n fijne wedstrijd was geweest, maar ja, dat kwam natuur-lijk omdat hij gewonnen had en ik niet, maar dat die gele kaart weggepoetst moest worden, dat was ik dan wel weer met um eens. En dus zochten wij de scheids op en na het gebruikelijke handjesschudden begonnen wij over die gele kaart. Of ie dat vergeten wou. Hij keek ons wat vanuit de hoogte aan en bromde; “Na de wedstrijd, in mijn kamer”. Allemachtig, dacht ik; die man heeft hier een kamer.

 

Hun aanvoerder nam mij mee naar een deur, waarnaast een plaatje was aangebracht, waarop stond; ‘scheidsrechter’. “Dus hier woont hij”; dacht ik. We gingen naar binnen en kwamen in een sober kamertje, waarin slechts enkele stoelen stonden en een tafeltje. Op dat tafeltje lag het ingevulde wedstrijdformulier en achter dat tafeltje stond de scheids. In diep gepeins verzonken. Ik moest denken aan de lagere school, toen ik bij de bovenmeester op zijn kamertje moest komen. Toen begon het onderhandelingsritueel. De aanvoerder van Epe was daar zeer bedreven in; hij begon een pleidooi dat het toch verder zo’n aardige wedstrijd was en dat die overtreding slechts een incident was geweest. Oh ja, het was zeker een grove overtreding en tuurlijk had de scheids gelijk gehad met die gele kaart, maar zowel hij als ik (en hij pakte me broederlijk bij m’n schouder) hadden met de boosdoener gepraat en hem vermaand en verder was het toch goed verlopen? De scheids zweeg ondertussen zeer ernstig en keek ons beurtelings streng aan. Na het uitvoerige pleidooi keken ze me beiden verwachtingsvol aan, alsof ze zeggen wilden; “En nou jouw verhaal, vriend!”. Ik voelde een lachbui opkomen, omdat ik ut zo lachwekkend vond, maar speelde het spel toch maar mee en papegaaide ongeveer hetzelfde verhaal opnieuw en besloot om het kracht bij te zetten door er op te wijzen dat de dader toch in wezen een hele fijne, aardige, vriendelijke, onschuldige jongen was en dat ik me gek aan het piekeren was hoe het in vredesnaam mogelijk geweest was dat juist hij, die lieverd, tot zo een wandaad gekomen was.

 

De scheids hoorde ook mij zeer serieus en onbewogen aan. Toen, na een indrukwekkende stilte, schraapte hij z’n keel en sprak; “Ten eerste was die wedstrijd helemaal niet zo vriendelijk en ten tweede liep die speler de hele wedstrijd al te klieren en ten derde mag die vent van geluk spreken dat ik um geen rood heb gegeven………..of euh………willen jullie soms beweren dat ut geen rood was?” Hij keek ons dreigend aan en wij beaamden dat ut zeker rood was en dat wij zeker ontroerd waren door de mildheid van “slechts geel”, maar of ut toch niet mogelijk was dat die gele kaart toch maar geschrapt zou worden opdat die arme jongen die boete bespaard zou blijven, want dan……..ja slechts dan zouden wij een waarlijk prettig weekend hebben. De scheids keek ons nog eens onderzoekend aan alsof hij peilen wilde of onze gevoelens wel echt waren en steunde vervolgens met beide handen op het tafeltje, waarbij zijn ogen nog eens over het wedstrijdformulier gingen. Na een martelende stilte zuchtte hij diep, pakte de pen uit zijn borstzakje en keek mij ernstig en indringend aan. En toen, in een vlaag van ontroerend diepe wijsheid, oordeelde hij; “Okay, maar ut kost um wel een cola-beerenburg”.

 

En zo kon het gebeuren dat we na de douche naar de kantine togen en aldaar een lekker glas bier bestelden. Een kantine overigens, welke deed denken aan een wat ruim uitgevallen, maar zeer gezellige huiskamer en een sfeer uitademde van zalig bezongen zege’s en verdrietig verdronken verliespartijen. Een ware voetbalkantine dus. Na enig wachten verscheen de scheids in al zijn grootsheid aan de bar. Vervolgens verrees vanuit onzer rijen de boetedoener en bestelde hem een cola-beerenburg. Breed lachend nam hij het glas aan, knikte ons toe en dronk…

 

Oh ja, drank kan meer kapotmaken dan ons lief is…….maar soms…… soms is slechts één glas voldoende om van een autoriteit weer een mens te maken.

Eén van de minder prettige kanten van het spelen van een competitie is dat je elke week maar weer de kans loopt om te verliezen. Nou zijn er nogal wat manieren waarop je kunt verliezen. Zo kun je verliezen omdat je tegenstander gewoon heel veel beter is. Je kunt ook verliezen uit overmacht; je treft bijvoorbeeld een scheidsrechter die tegen je fluit, of een grensrechter die al met de vlag naar boven de kleedkamer uitkomt, of je beste spelers worden binnen 10 minuten de ziektewet ingeschopt. Dan kun je nog zogenaamd onterecht verliezen, al is dat een wat moeilijke redenering. In de spelregels staat namelijk dat de ploeg die de meeste doelpunten maakt winnaar is en als je tegenstander d’r meer gemaakt heeft kun je eigenlijk moeilijk vol blijven houden dat dat dan niet terecht is. Maar toch voelt dat zo aan. Omdat je toch voor je gevoel, eigenlijk een betere wedstrijd speelde dan hun, maar verloor omdat hun nou toevallig aan het einde van de rit één of twee goaltjes meer hadden dan wij. Je hebt ook nog van die wedstrijden die je verliest, maar waarna je het gevoel hebt dat je toch eigenlijk best lekker gespeeld hebt. Er overheerst dan gewoon een gevoel dat het goed is; een berusting in de wetenschap dat de dingen zo gegaan zijn zoals ze moesten gaan. Daartegenover kun je ook nog verliezen omdat je het als ploeg hebt laten zitten; domweg omdat er wat spelers uit vorm zijn, of door onbegrijpelijke blunders of omdat er spelers zijn die de vorige avond in absolute dronkenschap hebben afgesloten of doordat er wat om andere redenen  ziek, zwak of misselijk waren. Over die dingen hebben we ut wel us, zo als borrelpraat, zeg maar.

 

Dat brengt mij trouwens op een merkwaardig fenomeen. Ik heb u al eens toevertrouwd dat bij ons de wedstrijden niet uit twee maar uit drie helften bestaan. Om de enkele nitwit onder u even uit te leggen wat dat is: de derde helft is het gezellig samenzijn in de kantine na de eigenlijke wedstrijd. Dat lijkt zo op het eerste oog slechts een onbeduidende bijkomstigheid. Maar voor nogal wat spelers ligt dat toch anders; zonder derde helft willen ze de eerste en tweede helft niet eens meemaken. Sterker nog; we hebben een speler die meer derde helften volgemaakt heeft dan eerste en tweede helften bij mekaar.

 

Die derde helft heeft dus duidelijk een sociale functie. En ik kan u wel zeggen dat het merendeel van ons elftal zo sociaal als de sodemieter is. Het merkwaardige nu is dat je zou veronderstellen dat die derde helft een logisch en vanzelfsprekend vervolg is op de eerste en tweede helft. Met andere woorden dat de sfeer van de derde helft te maken heeft met de verrichtingen in de werkelijke wedstrijd. Nou; geloof d’r maar niks van. Je gelooft soms je ogen en oren niet. Er zijn van die wedstrijden die voor geen ene meter lopen en waar onze jongens mekaar zo tussen de bedrijven door helemaal en totaal verrot schelden. Zozeer zelfs dat tegenstanders zich bezorgd af gaan vragen of hier niet ingegrepen moet worden.

 

Ut zijn van die wedstrijden die alras uitlopen op ene grote verdrietige misère, van die wedstrijden die vanaf den beginne gedoemd zijn in chaos te verlopen, van die wedstrijden die door nog geen twaalf scheidsrechters en dertien coaches in goede banen zijn te leiden. Alsof iedereen even de weg kwijt is. Maar na zo’n tragisch verlopen klucht wordt er gezwind gedoucht, wordt met twee treden tegelijk de kantine bestormd en een vloek en een zucht later vliegen de kannen bier over de tafel en zie je één grote kring met alom lachende gezichten en hoor je van verre de grappen en de grollen en de meest vriendelijke vriendelijkheden. Op zo’n dag, beste lezer, is voor mij het leven één groot en onbegrijpelijk mysterie.

 

Maar goed, dat was een zijstraat; we hadden het dus over verliezen. Er is nog een manier van verliezen en dat is wat mij betreft meteen de meest erge en dat is verliezen van Wilsum. Toch is dat is nou precies wat we afgelopen zaterdag deden. Weet u; Wilsum staat bij ons stijf onderaan. Verder naar onderen kan gewoon niet. Wij staan daar wat boven. Wij hadden een poossie terug nogal wat punten gepakt, maar ondertussen weer wat potjes verloren en moesten nu tegen Wilsum. “Die pakken we”, dachten we. En omdat we dit jaar al bij hun geweest waren, kwa-men ze nu bij ons. En dus kon je zaterdag Wilsum bij ons ut veld op zien komen.

 

Nou moet u niet denken dat ik iets tegen Wilsummers heb; wat mij betreft zijn ut net mensen; er zitten mooie en lillukke tussen, maar als je die Wilsummers zo ut veld op ziet komen, den denk je; “Moet dat voetballen?” Ut zijn over ut algemeen van die bonkige, hoekige kerels, die je eerder zo’n veld ziet maaien, dan dat je ze d’r op ziet lopen. Echt geweldig voetballen, doen ze dan ook niet; ja, sorry da’k ut zo cru zeg. Ze lopen je wat in de weg, ze drukken hier wat, schoppen daar wat en iedere bal die ze krijgen, rammen ze onbehouwen en met de ogen geheel gesloten naar voren. En toch, als je d’r objectief naar kijkt, dan blijkt dat je bijna geen duel van ze wint omdat je zo’n Wilsummer nooit alleen tegenkomt en verder dat die blinde ballen gewoon deel uitmaken van een even simpel als geniaal strijdplan.

 

Wat verder opvalt is dat ze met weinig tevreden zijn. Onderneemt er één een doelpoging en vliegt zo’n bal 20 meter langs het doel heen, dan zeggen ze oprecht tegen hem; “Jammer” en wensen hem de volgende keer beter toe. En als hun verdediger in een duel geen bal raakt, maar z’n tegenstander scoort in zijn aktie toch niet, dan zeggen ze “Klasse, jongen”. En als wij wat mekkeren tegen hen, dan lachen ze fijntjes terug en als we mekkeren tegen mekaar, dan zwijgen ze wijselijk. En zo doen wij tegen Wilsum verschrikkelijk onze best en vallen aan dat het een aard heeft en hun doen ogenschijnlijk weinig zinnigs. Totdat wij zo druk worden met onszelf dat wij hun toestaan om gewoon simpel eigenlijk wat meer doelpunten te maken dan wij dáchten te gaan maken.

 

En daarom is verliezen van Wilsum ut moeilijkst. Omdat ik eigenlijk niet wil voet-ballen zoals Wilsum dat doet, maar toch…toch nadien moest erkennen dat ik gewoon domweg jaloers was……….jaloers op Wilsum. Omdat het hun kwaliteit was om ook in de eerste en tweede helft een echte ploeg te vormen, die er voor elkaar waren.

 

Een kwaliteit die wij die dag alleen in de derde helft hadden.

Het spijt me als ut een schok voor u is, maar we stappen nou toch echt uit de bond.  Ja echt; met ingang van ut volgende seizoen trekken we ons terug uit de K.N.V.B.-competitie. Ze hebben namelijk zo zachies an de grenzen van ut fatsoen zodanig overschreden dat er wat ons betreft geen weg meer terug is.

 

Nou stel ik me voor dat u dit zit te lezen en denkt; “Tut tut tut Jan, rustig an; wat hebben ze nu weer gedaan?” Nou dat zal ik u zeggen. We begonnen dit seizoen nietsvermoedend aan ons seizoen, zoals we elk jaar nietsvermoedend aan een seizoen plegen te beginnen. En als ik zeg nietsvermoedend, dan bedoel ik ook nietsvermoedend, want we vermoeden echt helemaal niks ! Eén van de eerste wedstrijden (ik schreef er al eens eerder over) moesten we tegen Wapenveld en wij wonnen die wedstrijd, dus dachten we; “Kassa, dat is drie punt”. Mooi niet, dus. Want wat gebeurd er? De K.N.V.B. neemt Wapenveld uit de competitie en dus waren we die drie punt nog sneller kwijt dan dat we ze verdiend hadden.

 

En we hadden ze toch echt dik verdiend. Maar ze waren weg…….foetsie…….pleite.

 

Maar goed, dingen gaan zoals dingen gaan, de wereld draait er onwetend en gewetenloos om door en zo ook de competitie. En om deze gammele competie weer compleet te maken, besloot de K.N.V.B. in haar onmetelijke wijsheid ons te verblijden met Oene. Oene zou het gat, dat Wapenveld had geslagen, opvullen.

 

Dus bezochten wij Oene en Oene bezocht ons, zodat zowel wij als Oene geheel en al en aan de verplichtingen voldeden, die zo’n competitie nou eenmaal met zich meebrengt. Nou wil het geval, dat wij daar in Oene wonnen van Oene en dat wij ook van Oene wonnen, toen Oene bij ons kwam. Dus staken wij van Oene zes punten in de zak. En wij waren er ziels en zielsgelukkig mee. Deze zes punten hadden juist door het verlies van die drie punt van Wapenveld een extra betekenis gekregen. Ze waren ons dierbaar.

 

Maar………………toen kwam het kille en meedogenloze bericht van die kille en meedo-genloze K.N.V.B.; “Wij hebben Oene uit de competitie gehaald.” Nou vraag ik u. De wreedheid ! Ut is gewoon maffia; ze bestelen je waar je bijstaat. Luister, we weten heel goed wat verliezen is; we weten bijvoorbeeld hoe het voelt om 5 punt te verliezen aan Wilsum, we weten hoe het is om in de laatste fase van een wedstrijd punten te verliezen; kortom; de soms wrede wetten van ut voetbal zijn ons niet vreemd, maar daar kunnen we over ut algemeen vrij aardig mee overweg. Maar om je gewoon koelbloedig en met voorbedachten rade zuurverdiende punten af te halen, dat is zó min, zó gemeen, zó in en in slecht; daar lenen we ons niet meer voor.

 

En dan heb ik alleeen nog maar over de punten en niet over de diepere betekenis

die zulke wedstrijden voor sommige van ons hadden. Ik vrees dat dit onrecht

generaties lang gevoeld wordt. En wederom zal ik u uitleggen waarom.

Ut is gemakkelijk voor te stellen dat er in de verre toekomst een kleinkind aan z’n opa vraagt of ie op z’n knie mag zitten. Kleinkinderen schijnen dat namelijk standaard aan opa’s te vragen. Deze opa zegt dan bijvoorbeeld; “Tuurlijk, jongen, maar wel op m’n goeie knie, want m’n andere been is niet zo goed meer, weet je wel?” En dan zegt zo’n kleinkind; “Nee, opa, dat weet ik niet, hoe is dat dan gekomen?.”  En dan zegt opa; “Nou jongen, opa heeft altijd gevoetbald en toen moesten we ook een keer tegen Wapenveld. En bij Wapenveld liep een kerel van wel twee meter lang en één meter breed en opa passeerde die vent de hele wedstrijd alsof ie er niet eens stond. Ja, jongen, je opa was nou eenmaal een hele goeie voetballer. Ik passeerde hem binnendoor, buitenom, speelde hem tussen de benen door, ik poortte hem zelfs nog in de rust, op weg naar de kleedkamer. Maar die kerel kon dat helemaal niet hebben en die trapte je opa z’n achillespees hé-le-máál-tó-táál doormidden. En als dat niet gebeurd was, jongen, nou, dan was opa vast nog bij Mensjester Joenaaitud gekomen, net als Japie Stam toen in die tijd”. 

 

Zo is ut net zo makkelijk voor te stellen dat er nog een kleinkind is, die eveneens op de knie van z’n opa wil zitten en dan vraagt; “Opa, wilt u nog een keertje vertellen over vroeger, toen u nog voetbalde?”. En deze opa zal gretig ja antwoorden, want dat schijnen opa’s, die vroeger gevoetbald hebben, standaard te doen. En dan zegt deze opa; “Ja jongen, je opa was een hele grote back. We hadden ook jongens mèt een grote bek, maar opa wàs een grote back. Ik denderde altijd maar weer langs die zijlijnen op en neer om de meest prachtige voorzetten te geven, of om loeihard op de goal te poeieren. Verdedigen? Ach, jochie, de eerste tien minuten was ik daar wel even druk mee, maar dan wist zo’n tegenstander al gauw dattie de rest van de wedstrijd beter achter mij aan kon sjouwen. Ja…………… zo ging dat. Maar ut mooiste moment, jongen, dat beleefde ik in Oene. Je opa liep met de bal aan de voet over ut hele veld, passeerde onderweg een man of vier, vijf (ut kunnen d’ur ook zes geweest zijn) en ik knalde die bal vanaf een dikke veertig meter, vanaf links zo, patsboem, in de rechterbovenhoek.”

 

Maar…………vrienden………. als deze kleinkinderen dan, ooit, via internet of hoe dat in die tijd dan ook mag gaan, die wedstrijden gaan terugzoeken, dan komen ze bij de competitie van 1999-2000 en dan zoeken ze tevergeefs naar wedstrijden en uitslagen van Wapenveld en Oene. Tevergeefs………alsof ze niet bestaan hebben.

 

En zo zorgt de K.N.V.B. er vandaag aan de dag voor dat onze jongens, jongens van “HET ZEVENDE” dus, dat die ooit, als ze later opa zijn, door hun kleinkinderen niet meer geloofd worden…….alsof ze over voetbal ooit ene letter zouden liegen……..               

 

P.S.1  We zijn bezig om Een Wilde Bond (E.W.B.) op te richten en zijn onderhandelingen begonnen

           met regionale topteams zoals onder andere Kamperzeedijk Noord, FC Mandjeswaard, VV

           Kampereiland, Buutendieks United, Mastenbroeker Boys en KOE (Kamperveen Op Eén).

 

P.S.2   Gevraagd; E.W.B.-scheidsrechters; mensen die beschikken over een redelijk zicht (van

           tenminste hier tot aan de buren) en een goedwerkende fluit genieten de voorkeur.

In deze tijden, waarin de veranderingen zich in een razend tempo voltrekken, wil ik graag even stilstaan bij de voetbalschoen. De voetbalschoen is veranderd van een stugge werkschoen in een modieuze en lekker zittende sportschoen. En toch, wil ik u graag waarschuwen voor de uitwassen, want het loopt zachies an uit de hand; de schoenen moeten goed zitten; dat spreekt voor zich. Verder moet een schoen mooi zijn. “Ja maar”, hoor ik u al brommen, “smaak is iets persoonlijks”. Dat klopt, maar sommige dingen horen nu eenmaal te zijn, zoals ze horen te zijn.

 

Zo moeten voetbalschoenen zo zwart mogelijk zijn. Er zijn merken die geheel zwarte schoenen maken, met alleen een kleurig maar onopvallend logo.  Da’s goed. Da’s mooi. (Voor de jongeren: dat is helemaal te flex, best wel wreed en echt wel koel.) Let wel op de onderkant; want ook die moet zwart zijn. Zelf zie je d’r wel geen ene reet van, maar als je op volle snelheid langs het publiek dendert, moet dat wel op esthetisch geheel verantwoorde, stijlvolle en dus zwarte schoenzolen. Er zijn helaas ook rode, witte en blauwe zolen. Jammer, denk ik dan; verrekte jammer. Er zijn ook al schoenen met aan de bovenzijde geheel witte banen, die doorlopen tot op de neuzen. Ik dacht eerst dat ut van die bowlingbaanschoenen waren of dansschoenen of zoiets, want een directe koppeling naar de edele en fiere voetbalsport legde ik in het geheel niet. Ook errug jammer, dus.

 

Wat ook weer waar is; er zijn kleuren en er zijn kleuren. Er zijn voetbalschoenen, welke men meent te moeten verfraaien met de kleur kotsgroen of fluorgeel en op zich heb ik daar niks op tegen, maar dat er voetballers zijn die die dingen kopen; da’s mij een waarlijk mysterie. Een mysterie, welke mij ooit zodanig bezighield, dat ik middagen vrijnam om naar sportzaken te gaan om studie te maken van de mensen die dergelijk schoenen kopen; om een beeld te krijgen in wat voor een gemoeds-toestand ze verkeren als ze die dingen kiezen: zijn ze ernstig en ongeneselijk kleurenblind ? Zijn ze in hun verdere leven ook bezig om te shockeren, hebben ze verregaande lelijkheid tot mode verheven? Dat smaken verschillen; ala, maar zou het kunnen dat er mensen zijn die het genoegen van smaak gewoon totaal ontberen? Maar als er zulke mensen zijn, waarom kozen ze dan ooit voor voetbal?

 

Wat nog erger is, dat zijn geheel gekleurde schoenen. Ik denk dat dat op zich niets met smaak te maken heeft, maar met bepaalde karaktertrekken. Gelukkig zijn gekleurde schoenen binnen onze vereniging nog niet gesignaleerd en laten wij hopen dat dit kwaad aan ons voorbij mag gaan, sterker nog; laten we voortaan elke zaterdag zonder gekleurde schoentjes ootmoedig koesteren als ijkpunten van onbedorvenheid. Tijdens de afgelopen EK heb ik met alle macht geprobeerd om Boudewijn Zenden zijn zilveren schoentjes te vergeven, maar ut is me niet gelukt. Ik dacht dat die Boudewijn een gewone, nuchtere, eigenlijk wel aardige jongen was en misschien was ie dat ook en is ie dat nog steeds, maar waarom, och moederlief waarom, trekt ie van die rare schoentjes an? Bovendien verbaasde het me hogelijk tijdens dat EK dat zo’n Boudewijn met zukke schoentjes überhaupt op het veld aankwam. Dat z’n tegenstander niet al in de spelerstunnel een ontiegelijk sliding op ongeveer nierhoogte in begon te zetten om hem te vloeren. Dat is namelijk zo’n beetje de reactie die iedere rechtgeaarde verdediger onstuitbaar voelt opborrelen, wanneer hij gekleurde schoentjes ziet. Tenminste, dat dacht ik tot voor kort……..

 

………….Totdat ik, geheel onschuldig, op een onschuldige zaterdagavond met een onschuldig glas bier naar het Engelse voetbal zat te kijken. Arsenal speelde tegen weet ik veel wie. En ik hou wel van Arsenal. Ik schrok wreed op uit al deze onschuldigheid toen ik nota bene, of all people, Martin Keown zag met rooie schoentjes aan. Kent u Martin Keown ? Nou, da’s toch een echte, conventionele, niet zo piepjonge, solide, ouderwetse Engelse verdediger van het type; “Niet zeuren, maar kleunen”. En die zag ik waarachtig op rooie schoentjes. Ik gooide resoluut m’n glas bier leeg in de gootsteen, omdat ik dacht dat Kirsakov frontaal en stante pede had toegeslagen, maar toen ik ut schoorvoetend navroeg, bleek mijn vrouw de rooie schoentjes ook te zien. De kleureninstelling van m’n tv was ut ook al niet, want m’n zwager bevestigde mij telefonisch dat hij ook rooie schoentjes zag. Waar, vrienden, waar moet het in deze wereld in vredesnaam naar toe als Martin Keown, ja Martin Keown, op rooie schoentjes gaat lopen verdedigen ?

 

En we hebben al wat moeten accepteren, de laatste jaren; kijk, dat de keeper een terugspeelbal niet meer mag pakken; oke, vooruit dan maar. Er zijn nou eenmaal keepers die met elke bal moeite hebben en dus ook met terugspeelballen en zulke keepers moeten beschermd worden. Dat we nou van die rare ronde doelpalen hebben, dat kostte al wat meer moeite. Dat kon ik pas aanvaarden nadat ik een van onze jongens eens wijdbeens en onhoudbaar in zijn beweging op een doelpaal zag afgaan. Het feit dat hij thans nageslacht heeft is wellicht te danken aan de rondheid van die doelpaal.

 

Daarna kwamen de slidingbroekjes. Ook zoiets. Meestal ook nog us gedragen door spelers die geeneens weten hoe ze een sliding moeten maken. Soms zie ik ze in een glanzend wit slidingbroekje het veld opkomen en in een net zo glanzend wit slidingbroekje d’r weer afkomen. Leiders zouden daar eigenlijk op moeten letten en als zoiets drie keer in een seizoen voorkomt over moeten gaan tot rituele verbranding van het betreffende kledingstuk. Ik kan me nog de dagen herinneren, dat de schaafwonden, van halverwege het dijbeen tot ver onder het broekje, gepaard gaande met een soort branderige stijfheid welke een sliding nou eenmaal kan veroorzaken, als een sieraad werden meegedragen van wedstrijd tot wedstrijd, totdat een winter- of zomerstop de tijd gaf voor volledige genezing. Ach, roep ik u klagend toe, waar zijn die dagen gebleven?  

 

Ik dacht dat Martin Keown, wellicht niet een voetballer die men zich lang zal her-inneren, maar goed, dat Martin Keown dus, van Arsenal, dat dat er nog één van die dagen was. Zo’n echte. Mooi niet, dus. Maar, vrienden, wat is dan nog wel echt?   

 

Vraagt u zich dat eens af, als u nieuwe schoenen koopt!

Wordt je goeie naam als elftal bepaald door 2 keer 3 kwartier voetbal of zijn ook de randzaken belangrijk ? Het spijt me dat ik hier deze vraag ga beantwoorden.

Allereerst wil ik u daarvoor meenemen naar het pitoreske Wijthmen, want wij hadden op zekere zaterdag de euvele moed opgevat om daarheen te reizen en tegen de plaatselijke FC te spelen. Persoonlijk was ik er, door omstandigheden, met een medespeler rechtstreeks heengereisd en we waren ruimschoots op tijd.

 

We stapten pardoes de kantine binnen, liepen naar de bar en bestelden een versnapering. Tijdens het wachten keek ik eens om me heen en mij viel op dat werkelijk iedereen iedereen kende. Mensen die binnenkwamen werden begroet en er werd van tafel naar tafel druk gebabbeld, er werd gelachen en geproost, er werd op schouders geslagen en naar wederzijds welzijn geinformeerd. Ik keek mijn maat eens aan en hij keek mij eens aan en we dachten tegelijk; “Verrek, we zijn verkeerd; of we zijn bij één of ander buurtfeest beland of Opoe Tjobbe viert hier vandaag haar honderdentwaalfjarige bestaan”. Ietwat beschroomd en vertwijfeld liep ik terug naar de deur, maar zag tot mijn opluchting dat aan de muur voetbalstanden en voetbaluitslagen hingen; “Toch goed geland”; verzuchtte ik.

 

Goed, de wedstrijd zelf dan. Of nee, kijk daarvoor maar op de lijst of op internet. Na de wedstrijd; dat is voor dit verhaal veel interresanter; na de wedstrijd, dus, liep ik weer in die gezellige kantine en zag ik de deur met het opschrift: bestuurs-kamer. Dus stevende ik daar naar binnen. De scheids zat er al, gewassen en ge-streken, en ernaast zat de leider van Wijthmen. Deze leider bood een stoel aan en overhandigde mij het reeds door hem ingevulde wedstrijdformulier. Tijdens het in-vullen van dat formulier legde die leider mij gewillig zijn gehele leidersziel en lei-derszaligheid bloot. Hoe hun opstelling in elkaar gestoken had, dat enkele mensen op voor hen vreemde plaatsen stonden, dat die linksbuiten er normaal niks van kon, dat de laatste man nog wel eens werd opgeeist door een hoger elftal, dat de vrouw van de rechtshalf op alle dagen liep, dat de mid-mid de laatste drie dagen met griep thuis was geweest, maar dat het nu wel weer de goeie kant op ging, enz. enz. Wat me verder opviel, dat was dat er een ober-achtige man koortsachtig rondliep met slechts één heilige missie; “Hoe raak ik in een zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk bier kwijt”. En hij leek aardig in zijn missie te slagen. Op het moment dat hij geen bier meer kwijt kon, begon hij iedereen te vragen of ze zin hadden in een bal gehakt. En bijna iedereen had zin. En in de tijd dat die ballen blijkbaar aan het pruttelen waren, kwam hij langs met een schaal met worst en kaas. Deze hartelijkheid werd mij teveel. Ik hield het niet meer. Ik stond op en bood hem mijn hand aan; “Waarmee kan ik u feliciteren, beste man, zeg het me; bent u jarig, pas getrouwd, net een kleine gekregen, is de hamster eindelijk zwanger, wat is het, ?”, vroeg ik hem, wellicht licht panisch overkomend. Er viel een stilte…..Zowel de ober als de overige aanwezigen keken even verwonderd naar mij. En vervolgden vervolgens snel hun gesprek, alsof ze mij het moment van schaamte wat nu zou komen wilden besparen. De ober bleef mij echter rustig aan-kijken, legde toen vaderlijk een hand op mijn schouder en zei plechtig; “Nee “, zo doen wij dat elke week”. Ik keek hem beduusd aan. “Zo gaan wij namelijk met gasten om”, besloot hij, nam zijn dienblad weer op en wandelde triomfantelijk weg.

 

De week erop ontvingen wij thuis een niet nader te noemen ploeg. Ik noem de ploeg  niet nader, omdat dat er totaal niet toe doet. Vlak voor de wedstrijd, onmoette ik een geirriteerde leider. “Tjonge, jonge wat een doolhof hier”, mopperde hij, “eerst zaten we beneden te zoeken, toen werden we naar boven gestuurd en toen weer naar beneden en toen vond ik ut wel best. En dat dit veld 5 is, nou, dat hebben we ook eerst aan drie mensen moeten vragen, anders hadden we nou nog lopen zoeken”. Dus, toen heb ik um maar uitgelegd dat wij gelukkig dat probleem niet kenden omdat wij hier al jaren voetballen en dat we altijd de formulieren ná de wedstrijd invullen en ja, dat de jeugd dat beneden doet en de senioren boven. En ja, dat er beneden wel allerlei mensen zitten, maar die zitten aan de rechterkant van de deur en dat dat of het eerste of het tweede is en ja, dat er daarnaast nog een ruimte is die er best gezelling uitziet en waar we ook wel mensen ontvangen, maar dat zijn andere mensen, dat zijn euh….. nou ja euh……gewoon andere mensen. Wat zegt u, waar boven ? Nou, gewoon in de kantine, ja, je kunt ook nog verder naar boven, maar daar krijg je of last van astmatische benauwdheid of van een tot nu toe onbewuste hoogtevrees of van de redelijk onbekende maar o zo fnuikende schuine-daken-fobie of van een, reeds in aanleg aanwezige, claustrofobie of je verslijt je versleten knieen nou toch echt radicaal. Dus doen we dat in de kantine.” De man keek mij zwaar ongelovig aan. “Gewoon in de kantine” stamelde hij; “tussen al die mensen ?”. Ik kon hierop weinig anders dan ja antwoorden en dus antwoordde ik; “Ja”. En zo onmoette ik hem na de wedstrijd weer in de kantine, met zijn aanvoerder. Ik nam ze mee naar een tafeltje, veegde met mijn hand de patatjes weg, waarschuwde uit gewoonte voor die gemene balk, waar je zo gemakkelijk je kop aan stoot, legde hun uit dat zo’n balk nou eenmaal nodig is, omdat anders zo’n dak naar beneden lazert, haalde vervolgens even een doek om de gemorste pikdrankjes weg te vegen, bood hun een stoel aan, zei dat ik zo terug was, sprintte naar nog verder naar boven om het formulier op te halen, overhandigde hun dat zwetend en zuchttend (de ouwe had ook al anderhalf uur zwaar voetbal meegemaakt), vroeg wat ze drinken wilden, zei dat ik weer zo terug was, wurmde mij naar de bar om te vragen naar de consumptiebonnen, bestelde vervolgens de consumptie’s, wurmde mij weer terug en overhandigde hun de drankjes en zeeg naast hun neer, waarna ik onder het invullen nog probeerde om enkele woorden met ze te wisselen, door boven het geroezemoes en de muziek uit te schreeuwen. Vreemd genoeg wil zo’n gesprek dan op de één of andere manier niet errug vlotten.

 

Maar goed, tenslotte staat zo’n man weer op en neemt afscheid met een zeker verlangen in zijn stem; “Tot ziens bij ons”. Is het een verlangen naar z’n eigen commissiekamer of is het een verlangen naar slechts een klein beetje respect?

 

En bang vraag ik me af; “Wanneer komt Wijthmen eigenlijk bij ons ?”

Vanmorgen was het dan weer zover. Ut had de hele week al geregend, dus kijk je vrijdagsavonds geregeld op teletext, er wordt al us gebeld door medelijders of ut nou doorgaat of niet en ‘wat ut gevoel durover’ is en je maakt mekander wijs dat ut vast wel doorgaat, want het gaat nog waaien en de velden zijn nog zo goed en bla, bla, bla. Dan wordt het zaterdagmorgen en de jeugd speelt thuis en dus schreeuwt de wekker je al vroeg wakker uit verre dromen van zon, zee, zand en zorgeloos-heid, je doet met enige tegenzin je ogen open en kijkt abrupt de duisternis in van een herstmorgen, die nog dag moet worden. Geneugelijke vooruitzichten op deze nog maagdelijke zaterdag dringen zich op, totdat het zachte gedruppel van regen op het tuimelraam je weer terugzet in de werkelijkheid. Een werkelijkheid, gevoed door twijfel en alras geheel gevuld met slechts één vraag; “Gaat ut nog door ?”.

 

Tijdens het ontbijt volgt mijn vrouw mijn telkens terugkerende blik naar al dat grijs daarbuiten en vraagt niets over mijn afwezige zwijgen, want ze begrijpt me. (Ut is een zegen om te ontbijten met een begrijpende vrouw.) Als ik even later de auto door de straat rij, staan de plassen nog vol en vrees ik het ergste. Op de Plasweg (wat een naam voor een weg) zijn geen fietsers, geen voetbaltassen; oh jee, of nee, wacht; bij Fuite zie ik toch een voetbaltas. Bij het passeren kijk ik even opzij; geconcentreerd kijkt de jonge fietser voor zich, de motregen deert hem niet; de tas zit stevig onder de snelbinders, krachtig en zeker draait hij de pedalen rond; dat is er geen één voor moeilijke schijnbewegingen en diepzinnige lobjes, bedenk ik me; dat is er eentje van; geen gezeik, gewoon de beuk d’r in, rechttoe en rechtan. Zijn uitstraling stelt me gerust; gewoon lekker voetballen.

 

Bij de parkeerplaats staan weinig auto’s; ach ja; ‘t is ook nog vroeg, maak ik me wijs. Als ik de auto uitstap, zie ik jongens alweer naar de fietsen lopen. Ze kijken me aan.  “Afgelast ?”, vraag ik. Ze knikken. “Watjes”, mompelt er één. Ik vraag niet verder, blijf stiekum hopen dat ze uit moesten.

 

Voor de kantine staat een groep spelers, wat jeugdtrainers en enkele jeugdcom-missieleden. Ze turen in de richting van veld 3, waar ik vaag de contouren zie van een drietal naderende mannen. Mannen met laarzen. Ut zijn de keurmeesters. Bij het naderbij komen proberen we iets van hun gezichten af te lezen, maar ze staren nog steeds naar beneden, waar hun voeten verder lopen. Alsof ze het tegelpad gelijk even in de keuring meenemen. Als ze op spreekafstand zijn gekomen, neemt er één het woord en leest op wat er niet doorgaat en dat is bijna alles. Zijn stem dreunt monotoon door de grijze ochtend; hij spreekt zoals een Italiaan verdedigt; zonder franje, koel en zakelijk. Zo terloops blijkt dat ook “HET ZEVENDE” niet voetbalt; ‘s middags voetbalt er bijna niks. Shit! De groep valt na deze mededelingen uit elkaar. Er wordt wat onzeker heen en weer gestommeld, alsof iemand plotseling het licht heeft uitgedaan. “Koffie”, denk ik in mijn shock en loop naar de commisiekamer. Er zijn er gelukkig meer met dezelfde gedachten. De sfeer

is bijna gedwongen jolig. We proberen elkaar met enigszins giftige humor en

maagverwoestend sterke koffie door deze moeilijke periode te slepen.

 

Maar zowel de humor als de koffie maken definitief wakker en de bittere realiteit dringt zich onweerstaanbaar op; een naakte leegte doemt genadeloos op; een lange zaterdag zonder de ultieme bekoring van dat merkwaardige ronde raadsel, wat wij in onze botheid met ‘bal’ aanduiden. Ik heb bij zoiets echt een beetje een ‘one track mind’ zoals de Engelsen zeggen. Als ik op weg ben naar zo’n wedstrijd dan kijk ik niet meer rechts en niet meer links. Meer het oogklep-idee. Ik verwonder me wel eens over die mensen, die een afgelasting ongestoord accepteren en in zo’n geval zo, huppetee, een ander plan uit de kast trekken. Ik heb dat niet. Ik zoek wel, maar waar anderen blind in die kast tasten en vinden, daar grijp ik in het luchtledige. Ik vind er niks.

 

Nou moet u ook weer niet gaan denken dat er voor mij, arme zieligerd, geen leven zonder voetbal mogelijk is. Oh nee, ik ben me er terdege van bewust dat het leven veel meer behelst dan alleen een pot voetbal. Als ik weet dat ut er niet is, dan is ut er niet, klaar ! Oh ja, er is meer; daarover behoeft u zich geen moment zorgen te maken. Ut is alleen; je bent er die week toch mee bezig geweest; je leeft er naartoe; je zorgt dat je aan alle voorwaarden voldaan hebt om optimaal te presteren. Je hebt je trainingen trouw en intensief doorstaan, je leeft als een Tibetaanse monnik, de analyse van de sterke en zwakke punten van de tegenstander kun je inmiddels wel dromen, de schoenen drijven van het vet door je tas, je tenue is tot an de veters toe gewassen en gestreken, je slaat op de vrijdag zelfs drank af en gaat op tijd naar bed, kortom; in de voorbereiding groei je onverbiddelijk naar de climax. En dan….

 

Het geeft mij even weer dat gevoel, dat me terugbrengt naar jongere jaren, toen je een hele week bezig was een meisje te plezieren en dat je het zover kreeg dat je zaterdagsavonds met haar ergens ging oppassen en dat je zo goed als zeker wist dat het op die avond zou lukken om haar definitief te versieren, maar dat ze dan, laat op de zaterdagmiddag opbelt en droogjes zegt; “Nou, ut gaat vanavond niet door hoor”. En dat je half bewusteloos van de schrik vraagt; “Waarom dan niet?” “Nou gewoon, omdat ze niet weggaan”. Met bonzend hart, maar toch zo nonchalant mogelijk, vraag je dan nog; “Wat zullen we dán gaan doen?”. En dan antwoord ze; “Nou, euh…, dan bliev ik ma tuus, nou doei…….”

 

Dat gevoel, dat bedoel ik; je bent geconcentreerd, je bent gefocust; het doel staat je haarscherp voor de ogen; niets kan je van je weg brengen. Je bent onmiskenbaar en zeker op weg naar het hoogtepunt en dan opeens komt die klap. Met een moker. In éne klap; huppetee, weg hoogtepunt !  En met al die opgebouwde energie en levenskracht sta je daar……… in de regen……… de vuisten gebald in de broekzakken………machteloos.……..

 

Ach, welk een gruwelijke wreedheid gaat er schuil achter zo’n simpele afgelasting.

We wilden dit jaar hogerop. Hogerop dan vorig jaar. Nou kan dat al gauw, maar goed. Dit jaar wilden we zelfs in het linkerrijtje staan, zoals dat heet. Bij die ambities hoort vanzelluf ook een nieuwe trainer en dus kwamen we in gesprek met een nieuwe trainer. Hij had revolutionaire ideeën. Hij had ut bijvoorbeeld over een nieuwe vorm van keeperstraining; “Sprinten, sprinten en nog eens sprinten”, prevel-de hij bij de eerste kennismaking. Nou hebben we onze keeper al van alles zien doen, maar we hebben hem nog nooit zien sprinten en dus vroegen we door; “Hoezo sprinten”, vroegen we. “Nou”, zei hij zachtjes en met glimmende oogjes; “een goal is 7 meter 32 breed; als je een keeper hebt die de honderd meter in 10 seconde loopt, dan loopt die dus in 0,7 seconde van doelpaal naar doelpaal. Dan moet ie bij een gemiddeld schot toch zat op tijd zijn om zo’n bal te pakken?”. We keken elkaar eerlijk gezegd wat stommig an; dat wij daar nou nog nooit aan gedacht hadden ! 

“Enne… tactische vondsten, euh…….heeft u die ook?”, vroegen we maar gauw, om onze domheid te verbergen. “Jazeker”, was zijn antwoord; “Arabisch spreken, bijvoorbeeld”. Weer keken we hem niet al te slim aan. Hij zuchtte diep. “Weet u”, betoogde hij; “bij een gemiddelde voetbalwedstrijd hoor je hoe iedereen elkaar coacht. Dan staat er ook nog us een trainer aan de lijn, die constant loopt te bléren, hoe het allemaal moet. Op zich is dat niet zo erg, maar…….” En hier boog hij naar ons toe en fluisterde; “Maar…….de tegenstander, die hoort dat ook.” Allemachtig, schoot door ons heen; hij heeft gelijk. En hij vervolgde: “Wanneer bijvoorbeeld iedereen “brééd, brééd” loopt te schreeuwen, dan weet dus de hele wereld dus, dat die bal breed zal gaan en volgt er direkt een reactie, maar …….. wanneer je roept: “Gallalla goel alla gal goelegap”, dan weet niemand wat. En zo verrassen we elke tegenstander”. Hij keek ons triomfantelijk grijnzend aan.

En wij vielen even compleet stil. Totaal overdonderd door de genialiteit van deze man zakten we terug in onze stoelen. We wisten genoeg, we hoefden verder niks meer te vragen; dit was onze man. Een contract was snel getekend. Het enige jammere aan dit blije verhaal is, dat de man zich nooit weer heeft laten zien. Op geen enkele trainingsavond is hij tot nu toe geweest. Maar misschien zijn we niet duidelijk genoeg geweest over tijd en plaats. Dus als u op een doordeweekse avond een lange, ietwat kalende man van zo rond de dertig met een een schrandere uitkijk en een buikje zoekend ziet rondlopen, waarschuwt u ons dan alstublieft.

En zo ploeteren wij ook in dit seizoen op de gebruikelijke wijze verder, zonder de ingevingen van deze briljante man, die ons elftal ongetwijfeld naar een hoger plan getild zou hebben. En een jaar na een EK is al zo moeilijk. Ut is algemeen bekend dat er na Europese en Wereldkampioenschappen, vaak spelers zijn die het seizoen erop nogal us gekweld worden door allerlei kwaaltjes en pijntjes. Dat het bij HET ZEVENDE zulke vormen aan zou nemen, had ik echter niet gedacht. Naast die blessure’s komen dan nog de normale afzeggingen; de één moet nodig us op visitie bij tante Sjaan, die zojuist een wortel-kanaal-behandeling heeft ondergaan, de ander moet weer een nieuwe nicht ontdekken op de driemaandelijkse en oergezellige familiereunie, terwijl nummer drie op de kleine moet passen omdat moeder de vrouw toe is aan een nieuwe string en daarom een door een vage kennis georganiseerde lingerie-party bezoekt.

 

Zo kon het gebeuren dat we op een zonnige zaterdag in september in Elburrug in de kleedkamer zaten, de koppen nog eens telden en niet verder kwamen dan tien. Ik herhaal; tien. Een triest dieptepunt in het bestaan van HET ZEVENDE. Slechts tien krijgers, die bereid waren de strijd aan te gaan met de schier onneembare vesting, die Elburrug heet te zijn. Ons strijdplan was even realistisch als simpel; één spits, die ver voorin moest blijven en de rest twee rij dik in de verdediging. Op zich een waterdicht plan. Alleen bleek Elburrug over een elftal te beschikken, dat zichtbaar niet voor het eerst met elkaar op een veld stond. En alhoewel wij met z’n tienen best goed partij boden scoorden hun in die eerste helft vier maal.

 

Iedereen die nu enig gevoel voor logica heeft, denkt dat die wedstrijd als volgt afloopt; de tien worden steeds vermoeider en gefrustreerder en krijgen nog eens zes of zeven doelpunten om de oren. Maar als ut inderdaad zo afgelopen zou zijn, zou ik u hier niet mee vermoeien. Logica is immers over het algemeen niet zo interessant als het wonderlijke. En wat daar, in de rust, in die kleedkamer in Elburrug gebeurde, op die zonnige zaterdag in september, mag gerust een wonder genoemd worden. De tien werden gegrepen door intense gevoelens van opofferings-gezindheid en kameraadschap; “één voor allen en allen voor één”, werd er beloofd. Beurtelings namen de mannen het woord en de één sprak nog manmoediger dan de ander. Onderlinge twisten, onderhuidse vooroordelen, zelfbelang en andere, wat negatieve gevoelens werden ineens overstemd door het intense en warme gevoel dat we het samen moesten doen. Ach, wat een prachtig woord is dat toch; samen.

En zo kwam er na de rust een ander tiental het veld op. Ja, één brok onverzette-lijkheid, strijdlust en wilskracht kwam daar het veld op. De elf Elburrugers wisten niet wat hen overkwam; ut was alsof ze tegen een muur aanliepen. Elke vijandelijke poging strandde op deze menselijke muur van wilskracht. Gaandeweg viel hun waarlijk de Elburrugger bek open van bewondering. Zo kon het gebeuren dat wij in die tweede helft zelfs eenmaal scoorden en hun elf niet meer. Geeneen. Zo wonnen wij de tweede helft en het respect van Elburrug. En zo wonnen we van onszelf.

Is er een moraal in dit verhaal ? Ja; en wel dat met 4-1 verliezen winst kan opleveren. Niet de winst van punten op een stuk papier, maar winst in het hart…

Wie zich verdiept in de geschiedenis, zal de verhalen kennen over de heldendaden van “De Drie Musketiers”, “The Jackson Five”, “The Magnificent Seven”, “De Zeven Dwergen” en “De Acht van Chaam”………………………….

Voortaan zal dit illustere rijtje niet meer compleet zijn zonder ”De Tien van Elburrug”.

De winterstop. Een voetballoze periode van korte koude dagen en lange loze avonden, die naadloos overgaan in diepe donkere nachten. Een tijd van overpeinzingen bij het open haardvuur, van bespiegelingen bij kaarslicht; nog maar pas tuigden we de kerstboom op en tuigden we het voorbije jaar in onze gedachten af om de essentie over te houden, om daarmee dit nieuwe jaar weer ervarener en wijzer in te gaan. Een periode, waarin we wat langer stilstaan bij de zaken, die ons raken, de dingen die onze zielen beroeren. Daarom deze, wellicht te lange, nieuwjaarseditie, waarbij we merkwaardigerwijs uitkomen bij onverwachte aardse zaken.

In deze periode maken we ook de balans op van de eerste seizoenshelft. We werden dit seizoen weer ingedeeld in de 6e klasse AR, een klasse, waarin we al jaren zitten en waarin we vertrouwd waren met de tegenstanders. Nu bleek het plotseling een geheel nieuwe competitie. Een competitie zonder Wilsum bijvoorbeeld. Dat was wel een klap, moet ik zeggen. Zoals zo vaak waardeer je iets pas, als het er niet meer is. Wedstrijden tegen Wilsum waren geen gewone wedstrijden; het waren imposante gevechten, waardoor adem stokte en bloed stolde. Het was, zonder enige overdrijving, The Old Firm, de Rangers-Celtic dus, van de 6e klasse AR. Die oude competitie was een competitie, waarin we kansloos waren tegen het linkerrijtje en eigenlijk moesten winnen van het rechterrijtje. En omdat voetbal net zo onvoorspelbaar is als een vrouw, wonnen we wel eens van ploegen in het linkerrijtje en verloren we vaak van de laagsten. En dat had zo z’n charme.

Terwijl ik me dit bedenk, gaan m’n gedachten onwillekeurig verder terug in de rijke historie van “HET ZEVENDE”. Er was ooit een tijd, waarin al dit soort dingen eigenlijk bijzaak waren. In die tijd begon elke zaterdag met de vraag wie er van ut elftal op kwamen draven. Degenen die kwamen, begroetten elkaar vervolgens hartelijk, waarna indringend werd gevraagd naar gezondheid en overige welstand. Op een gegeven moment viel het dan iemand op dat het toch zachies an tijd begon te worden om de kicksen aan te trekken, waarna eens voorzichtig werd geteld of er voldoende personeel aanwezig was. Zo ja, dan gingen we omkleden, zo nee, dan werd naarstig het sportpark afgezocht naar iemand, die in staat geacht werd om twintig meter rechtuit te lopen, om hem daarna bijkans te ontvoeren naar deze of gene kleedkamer. Slaagde zo’n zoektocht niet, dan werden familie, kennissen en buren gebeld, tot er iemand bereid gevonden werd. Tegen wie we moesten en of ze boven of onder ons stonden, interesseerde ook niemand ene reet. Een wedstrijdje spelen op zo maar een zaterdag leek geen enkele samenhang te hebben met zowel de wedstrijden ervoor als de wedstrijden erna. Soms werd na de wedstrijd vagelijk geïnformeerd “waar die lui eigenlijk wegkwamen”, maar daar bleef het dan ook bij. Bij uitwedstrijden was het wat makkelijker, want dan kon je het zien aan de borden langs de weg. Alhoewel, ik kan me herinneren, dat één van ons de vorige avond het één of ander feest had doorgebracht in de voor zo’n gelegenheid passende dronkenschap. Hij sliep op weg naar de tegenstander. Allee, dat kan nog gebeuren. Toen wij hem echter op de parkeerplaats wakker maakten, vroeg hij of we genoeg mensen hadden. Omdat er inderdaad genoeg waren, bleef hij liever slapen. En dat deed hij. Vervolgens sliep hij ook de weg terug, waarna hij in de kantine weer enigszins bij bewustzijn kwam. Als u ut mij vraagt, weet de arme ziel heden ten dage nog niet, waar hij die middag geweest is…..

Maar, goed; we kenden dus geen ploeg in die nieuwe competitie. Dat was dan ook wel weer mooi, bedachten we, want nu gaan we overal blanco naar toe én………we kunnen bij voorbaat elke wedstrijd winnen. Dachten we. Op de helft van dit voetbaljaar, moeten we echter, wat triestig, vaststellen, dat we nog niks gewonnen hebben. Nog niks ? Nee, nog niks. We hebben twee puntjes bij mekaar gesprokkeld en vraag niet hoe. Zijn we dan zo slecht, vraagt u zich af. Nee, zeg ik u, dat zijn we niet, maar hun zijn gewoon nog beter. Of……., beter, beter………………beter is meteen al weer zo’n groot woord. Laten we zeggen dat hun er altijd maar weer in slagen om d’ur meer in het netje te leggen dan wij. Ze scoren meer. Ze maken meer doelpunten. Vallen we dan zo slecht aan ? Nee, maar we maken er zo weinig. Verdedigen we nou zo beroerd ? Nee, maar we laten er nogal wat door. Tenminste, dat maken we mekander altijd wijs, na de wedstrijden, om het leed nog enigszins dragelijk te maken. Maar, misschien moeten we het dan toch maar vaststellen; hun zijn beter. Ja, ut klinkt dan zo zwart op wit toch wel weer hard, maar soms moet je hard zijn; realistisch zijn, ja, soms moet je kerel genoeg zijn om de blote en bittere waarheid onder ogen te zien. Om daarna weer door te gaan………..

Want je moet niet haatdragend, rancuneus of gefrustreerd raken ten opzichte van je tegenstander. Je moet juist blij zijn met je tegenstander. Stel je voor dat je geen tegenstander had! Nee, tegenstanders zijn een geschenk. Je bent ze nodig om er een wedstrijd van te maken. En wij hebben er 11 gekregen om 22 wedstrijden te voetballen. Voetbal is oorlog zei de één of andere generaal eens, maar zo zie je maar dat voetbal toch ook een gebaar van géven is. Tegenstanders géven ons tegenstand; je hoeft er niet eens naar te vragen. Ach, wat een mooie gedachte. Het vereist een bepaalde nobelheid en rijpheid om nederlagen te kunnen ervaren als geschenken van de tegenstanders. Als je dit alles bedenkt, welt de kerstgedachte vanzelf weer op naar boven, en wil je de wens wel uitschreeuwen; de wens om hun in het nieuwe jaar nog grotere nederlagen terug te geven.

Denk dus niet dat deze constatering een houding teweeg brengt van; “we zijn toch kansloos, schiet ons maar lek, wij winnen toch niet, zullen we nog wel beginnen, kunnen we het niet schriftelijk afdoen en ach, ach, ach, wat zijn we zielig”. Ben je gek. Dan kent u ons nog niet. We moeten alleen onze doelen wat lager stellen. Ja, niet de echte doelen natuurlijk. Dat kun je niet maken. Je krijgt er onherroepelijk gelazer mee, als je aan die palen begint te zagen. En ut zal een tegenstander ook wel opvallen als we ze vragen om de hele wedstrijd op één helft te spelen. Nee, ik bedoel; je moet de rest van de competitie niet meer zo zwaar tillen aan de uitslagen. Je moet al blij zijn met elk doelpunt, dat je maakt en juichen bij elke doelpoging, die je verijdelt. Je moet ut gewoon anders benaderen. Bij voorbaat uitgaan van verliezen met 6-0 bijvoorbeeld. Stel, dat je dan verliest met 4-1, dan kun je d’r gerust een polonaise uitgooien, dacht ik.

En, misschien staat dan “HET ZEVENDE” wel onderaan, maar IJVV staat niet overal onderaan. Zo las ik toevallig het clubblad van voetbalvereniging Nieuwleusen en nou blijkt dat er daar een elftal rondloopt, wat elke uitwedstrijd een cijfer geeft aan de plaatselijke bal gehakt met saus. Ja, u denkt dat ik uit m’n nek klets, maar ‘t is de werkelijke waarheid. En, wie denkt u dat er in die ranglijst bovenaan staat; jawel, IJVV. De bal gehakt, vrienden, ja, ik zou bijna zeggen; ónze bal gehakt, die van ónze kantine dus, die staat daar fier bovenaan met het prachtige cijfer 7,71. Ja, echt; die welbekende, grote, bruine, dampende, malse knoeperd, die daar badend in zijn eigen zweet in dat bakkie ligt. Wellicht even een ontroerend moment voor het barpersoneel en dan met name voor ‘de keuken’. Sjappo, beste mensen. U houdt waarlijk het rood-witte vaandel hoog, waar anderen het laten afweten. Toch wel fijn, dat er binnen onze vereniging toch nog mensen zijn, die een bal op hoofdklassenivo kunnen geven……………

Het zou trouwens helemaal nog niet zo gek zijn om die gehaktbal nog meer onder de aandacht te brengen. Ik vind de gehaktbal namelijk uitermate geschikt voetbalvoer. Ze zijn warm, ze springen niet van de voet af, ze zijn zonder al te veel poespas in hapklare brokken te prutsen en ze vullen. Vooral die met saus. De eventuele kiertjes die de bal nog in je maag overlaat, smeert de saus perfect dicht. Wellicht moet de bal wat meer gepromoot worden om de kantineopbrengsten wat op te krikken. Je kunt er bijvoorbeeld nog meer een echte voetbal-bal van maken. Wat dacht u van een Boogbal (geserveerd vanachter de toonbank, zo op tafel), van een Outbal (buiten geserveerd), van een Handsbal (zonder bakje), van een Ziekenhuisbal (met geïnjecteerde saus) en zelfs van de Zeikbal (met verdunde mayo). Wel moeten we hierbij oppassen dat we niet doorslaan, we zijn tenslotte geen gehaktbalvereniging………..anders heetten we wel IJGV…………….

Een lekkere bal in de kantine is overigens duidelijk wat anders dan een lekkere bal op het veld. Soms sta je aan een veld en dan roep er één: ‘lekkere bal’. In zo’n geval heeft ie ut niet over de gehaktbal. Hij heeft ut over een pass of schot of een andere balbehandeling. Vooral bij de jeugd is het in zwang om ‘lekkere bal’ te roepen. Ik heb dat liever niet. Ik vind ut watjestaal. Ut past niet bij voetbal. Wel bij hockey. En ik vind ut verwarrend. Vroeger was zo’n bal een ‘mooie bal’ of een ‘goeie bal’ en dat zei genoeg. Dat was duidelijk. Een goeie bal was goed en een mooie bal was mooi. Hierbij hoefde een mooie bal dus niet goed te zijn en een goeie bal niet mooi. (Er waren wel ballen, die én mooi én goed waren, maar die waren maar zeldzaam.) Bij een lekkere bal, weet je niks. Bij een lekkere bal kan ik me alleen voorstellen dat het lekker is, voor degene die um trapt, maar niet voor diegene die ut roept. Verwarrend dus. En vanzelluf ga je niet van je eigen bal over het veld lopen roepen, dat ie lekker is, want dan knopen ze je geheid in zo’n ongemakkelijk wit pakkie, dat snap ik ook wel, maar wil men zich in ut vervolg niet bemoeien met een ander’s bal. Of ie lekker is of niet. Noem um mooi of goed en voor mijn part lelijk of slecht, maar noem um niet lekker; dat maakt ie zelluf wel uit.

Goed; zoals al gezegd; je waardeert vaak pas iets, wanneer het er niet meer is. In zo’n winterstop mis je al gauw ‘ut pilsje na de wedstrijd’. Trekt u daarbij niet overhaast de conclusie dat ‘die lui van ‘t zeumde alleen mar koom umme te zoepn’, want zo is ut niet. Ut pilsje blijft bijzaak. Dat neemt niet weg dat ik ‘ut pilsje na de wedstrijd’ verrekte lekker vind. Ut is met weinig te vergelijken. Er zijn tegenwoordig veel bijzondere bieren, maar niets kan tippen aan ‘ut pilsje na de wed-strijd’. En wat dat betreft heb ik toch wel enig recht van spreken want ik heb danig aan vergelijkend warenonderzoek gedaan. Als ik op de vrijdagavond in de supermarkt weer een nieuwe six-pack ontdek, dat gaat ie onherroepelijk het karretje in, ter lering en de vermaeck. De witbieren, de bockbieren, de grand cru’s, de trappisten, de dubbels en de tripels; allemaal verdwenen ze in m’n karretje, gingen thuis voor een korte, maar belangrijke periode de koelkast in, om daarna op z’n waarde geschat te worden. Dergelijke bieren moet je overigens niet drinken als je een grote dorst hebt. Daarvoor zijn de, ik zou bijna zeggen, gewone pilzen, de ordinaire blonde rakkers. Nee, die speciale biertjes moet je echt proeven. Je moet ze bijna drinken, zoals je wijn drinkt. Niet hijsen dus, maar nippen. Het verschil met wijn is wel, dat je dat bier weer niet moet ruiken. Je moet um wel bekijken. Je moet um, als ut ware, eerst us goed aankijken, als ie uit ut flessie zo ut glas inloopt. Je moet kennismaken, als het ware; een eerste indruk opdoen. Ooit was ik nog geen nipper en geen kijker en kwam ik in aanraking met twee halve liters met de indrukwekkende naam “het kanon” op het etiket. In een dorstige bui rukte ik nietsvermoedend een dergelijke halve liter open en rook. Dat had ik niet moeten doen. Het rook naar persvoer. Ik sprak daar later eens over met een bevriende dierenarts. Hij wist waarom dat was. Het blijkt dat “het kanon” ook gebruikt word in de diergeneeskunde en wel bij runderen. Wanneer bij een rund inwendig maagonderzoek plaats moet vinden, dan worden twee halve liters van dat spul gebruikt om het dier in een licht comateuze toestand te brengen. Het maakt de spieren slap en zet het verstand op nul. Dat het naar persvoer ruikt, maakt het innemen bij die runderen wat makkelijker. Maar goed, ik was dus dorstig en lurkte die twee halve liters argeloos, maar veel te snel naar binnen. Ook dat had ik niet moeten doen. Volgens mij weet ik nu hoe een gekke koe zich voelt. Zonder daar verder al te veel over uit te weiden, kan ik u wel verklappen dat ze die nacht bij mij op het gemak zo’n maagonderzoek ongemerkt hadden kunnen uitvoeren. Daarom, neemt u van mij aan; je moet een rund zijn, om met ‘het kanon’ te stunten.

Maar, wat ‘ut pilsje na de wedstrijd’ betreft; je drinkt um na gedane arbeid. Je drinkt um terwijl je lichaam schreeuwt om vocht na de uitputtingsslag, die je weer geleverd hebt op het groene strijdperk. Je voelt; “Je hebt ut verdiend”. En het belangrijkste is dat je n’um samen drinkt. Samen met je ploeggenoten. Samen vieren, samen vergeten en samen lachen, nadat je samen hebt gewonnen of verloren. Dat zijn de ingrediënten, die het pilsje na de wedstrijd zo lekker maken.

 

Ja, en die vind je niet in een six-pack.

Het kerstzaalvoetbaltoernooi vindt altijd plaats, zo tussen de kerst en oud-en-nieuw. Op de een of andere manier hangt er dan op plekken waar veel jong volluk aanwezig is, een soort onbezorgde balorigheid in de lucht. Dan broeit er wat. Ut zijn de dagen, waarop jonge mannelijk krijgers van oudsher hun krachten meten met de autoriteiten, die  tegenwoordig met zwarte petten op rondrijden in witte auto’s met (vooral) rooie strepen. Ut is in deze sfeer, waarin er gezaalvoetbald wordt. Zaalvoetbal ligt ons niet zo, daar hebben we ut al eens over gehad. Een van de (vele) redenen is, dat er voor zaalvoetbal eigenlijk geen lichamelijk con-tact gemaakt mag worden. Nou zijn wij, zo over het algemeen, als elftal zijnde, durf ik rustig te zeggen, dol op lichamelijk contact. Er zijn jongens bij, die, zo op zo’n vrije avond, aan niks anders denken dan aan lichamelijk contact. Er zijn er zelfs,  die het ogenschijnlijk weinig uitmaakt met wie ze lichamelijk contact heb-ben, als ze maar lichamelijk contact hebben. Maar in de zaal mag dat dus niet.

 

Er waren trouwens ook interressante dingen te zien. Taktisch gezien, dan. Laatst was Loewie namelijk op tv. Wie ?. Loewie, onze grote boze bondscoach. Loewie dus, legde het gewone volluk aan de hand van tv-beelden geduldig uit op welke momenten het middenveld van Manchester kantelde. “Kantelen”, zei die “dat is namelijk een nieuwe taktische ontwikkeling”. Nou, prachtig hoor. Zo’n kantelend middenveld. Tenminste, dat vond Loewie. Ik zag gewoon spelers lopen en als Loewie dan zei; “Kijk, kijk, nu kantelen ze, zie je ?” dan zag ik die spelers gewoon normaal doorlopen, ik zag helemaal niks kantelen, dus ik begreep d’ur eigenlijk helemaal niks van. Die intervieuwer op tv begreep ut wel; “Ja”, zei die; “Ik zie ut”. Dus dacht ik; misschien is ut nivo van Manchester voor mij wel te hoog, misschien moet ik dichter bij m’n eigen nivo blijven om ut te zien. En dus vroeg ik mij af of het mij zou lukken om die momenten van kantelen te herkennen tijdens het kersttoernooi. Als er al gekanteld werd. En ja hoor. Nu zag ik ut ook. Als het bestuur zich al zorgen mocht maken over het taktisch nivo bij onze club, dan kan ik ze geruststellen; we zijn bij IJVV al behoorlijk ver heen. Er werd namelijk gekanteld dat het een aard had. En niet alleen door middenvelders. Nee, verdedigers, aanvallers, iedereen kantelde vrolijk mee en dan vooral tussen de wedstrijden door.

 

Nou ben ik niet tegen kantelen, maar ik hou het graag puur, als u begrijpt wat ik bedoel. En als u niet begrijpt wat ik bedoel, dan zal ik wat duidelijker zijn; ik hou van voetballen en ik hou van bier drinken, maar asjeblieft niet door mekaar heen. Naar mijn idee doe je dan én het voetbal én het bier tekort. Mijn ervaring is dat voetballen dan ook niet zo errug wil. Je bent anders dan normaal. Ut is alsof ut bier als het ware doodslaat in de benen en die willen dan niet meer precies uitvoeren, wat de geest vraagt. Mocht dat nuchter al een probleem zijn, dan is het met een stuk of wat van die blonde rakkers op nog een groter probleem. Met wat pech vraagt de, toch enigszins vertroebelde, geest dan ook nog om uitzonderlijke dingen, want van drank wordt beweerd dat het wat overmoedig maakt. Begrijp me goed; ik zeg dit alles niet om de fatsoensrakker te spelen; als u het vorige clubblad hebt gelezen, weet u dat ik een liefhebber ben. Maar dan wel in de goeie volgorde, graag. Ik bedoel maar; ik eet m’n toetje ook niet tussen de aardappels door. En een sigaretje ná de liefdesdaad wordt over het algemeen zeer gewaardeerd, maar tíjdens de liefdesdaad ? Ja, d’r kan vandaag an de dag veel, maar dat dat beoefend wordt, is mij nog niet ter ore gekomen. 

 

Waar ik verder geen reet van begreep, dat was euheuh……ja, eigenlijk de hele opzet, als ut ware. En ik neem dat de organisatie bijzonder kwalijk.  Waarom ? Nou, wij hadden onze vrije dagen goed benut, door een gedegen krijgsplan op te zetten. Wij hadden begrepen, dat er op de woensdag twee willekeurige poule’s gespeeld werden en dat de besten van elke poule naar de winnaarspoule gingen en de rest naar de verliezerspoule. Die gingen dan op de vrijdag uitmaken wie daarin de beste was. Klinkt logisch. Dus krijg je bij de winnaarspoule de ultieme winnaar en bij de verliezerspoule de ultieme ?………… precies. Lijkt mij ook logisch.

 

Dus, nadat we de taktiek van de tegenstanders tot op het bot hadden ontleed, de evaluaties van eerdere toernooien nog us hadden doorgenomen en de tussenrapportage van onze eigen ploeg hadden bestudeerd, kwamen we tot een voorzichtige kansberekening van hoever we eventueel in beide poules konden komen. En daar kwam uit dat we 0,56% kans hadden om winnaar te worden van de winnaarspoule, terwijl de kansen voor die andere poule beduidend hoger lagen. En dus gokten we op de verliezerspoule.

 

En als er ooit sprake was van een ultieme verliezer, dan waren wij dat wel. En dat was om de drommel geen makkie, kan ik u verklappen. Om sommige partijen, als het ware,  “te laten lopen”, daar was nogal wat taktische discipline voor nodig. We waren dan ook erg blij, nee, verrukt waren we. Maar wat denkt u ? Denkt u dat er een beker klaarstond ? Denkt u dat er fleurige bosjes welgemeende bloemen klaarlagen ? Denkt u dat er schuimende, tintelende, koele, verfrissende en toch niet al te dure champagne aan ons tafeltje gebracht werd ? Nou, echt niet.

 

Niks was er. Ja, meewarige blikken vol medelijden, die waren er. En hier en daar een schampere opmerking, die was er ook. Lang, heel lang, ja, tot ver na middernacht zijn wij gebleven om voor deze geheel voorbereide prestatie gehuldigd te worden. Maar niemand kwam er aan ons tafeltje. Ja, een enkele verwante ziel, die begrip toonde en een glas bier meedronk en een verdwaalde ober om lege flesjes te halen, maar verder ?

 

Dus nou begrijpt u ; zaalvoetbal, dat ligt ons niet zo.

Van de week werden we plots uit onze winterslaap wakker gerukt door simpele woorden op de bekende aanplakbiljetten; zaterdag 3 febr. 2001, aanvang 14.30 uur; IJVV 7 – VSCO 7. Simpele woorden, dat wel, maar met een weldadige uitwerking op lichaam en geest. Nu is het echter zaterdag en ut veld is helemaal en totaal wit. En niet omdat de lijnenkalkers in hun enthousiasme niet van ophouden wisten, neen zeker niet, maar omdat het, laag na laag, maar door blijft sneeuwen.

 

Koning Winter regeert dus nog. En fanatiek, mag ik wel zeggen. Nou maalt een echte Hollandse jongen niet om een beetje winter. Maar, alhoewel ik volgens mij toch behoorlijk Hollands ben, hou ik d’ur niet van. A joh, lekker schaatsen, toch ? Nee, van schaatsen hou ik ook niet. Echt nie ?  Nee. Ik kan ut niet eens. Ik zweer ut. Deze eenvoudige ontboezeming zorgt trouwens nogal eens voor misver-standen. Laatst nog. Ut vroor al een poosje en ik sprak de buurman. “Ut ijs is al behoorlijk dik”, zei die, “volgens mij kun je al wel schaatsen”. “Nee”, zei ik, “nog steeds niet”. “Ach jawel”, drong hij aan. “Nee”, zei ik beslist, “echt niet!” en na een poos “welles, nietes”, kapte ik moedeloos het gesprek af. En liet hem in verwarring achter. Ik heb dus niks met ijs. Tenminste, ‘s winters niet. ‘s Zomers wel en dan ut liefste zo’n joekel van een sorbet met van die dikke, donkerrooie, diepzoete drab dur onderin. Als kijksport vind ik dat schaatsen trouwens ook niks. Er zit geen verrassing in. Ik begrijp best dat het spannende ervan is, wie d’ur nou het hardste in de rondte rijdt en voor de sporters op zich heb ik (naast indringen-de en steeds terugkerende vragen als; “Waarom doen ze het, wat vinden ze d’r an en hoe brengen ze ut op ?”) ook wel bewondering, maar ut boeit me voor geen meter. Je weet van tevoren al hoe ut eruitziet. Ut enige verschil is bij wijze van spreken, dat de ene keer ut blauwe pakkie wint en de andere keer ut rooie pakkie. Als zo’n Wennemars er na een dikke tachtig meter nou us een dubbele Rietberger met flik-flak uit zou gooien, of dat ze halverwege over zouden gaan tot Grieks-Romeins worstelen of dat er één zou zijn, die zei; “ja luister us, ik heb zo’n scheithekel aan die tegenstander, ik rij echt niet met um op, ik rij deze keer us de andere kant op”. Ja, kijk, dan werd ut toch ietsie interessanter, of niet soms ?

 

Nu we ut toch over kijken hebben (wat moet je anders in zo’n voetballoze periode); ons dierbare voetbal wordt er als kijkspel ook al niet interressanter op. Als ik soms, live, een wedstrijd helemaal zie, dan word ik daar niet bijster warm van. Balletjes breed, het passje schuin naar achteren, de onvolprezen terugspeelbal op de keeper; tsjongejonge wat creatief, zeg. Deze zakelijkheid vind je tot aan het Nederlands Elftal an toe. En dan lees je weer dat het nivo en het tempo zo ver-schrikkelijk hoog is en dat het technisch zo hoogstaand is, maar ondertussen lig ik na twintig minuten wel weer languit in m’n bankje te gapen. Wat ik dan wel weer bizonder vindt, dat zijn de intervieuws direkt na de wedstrijd. Sommige spelers staan gelijk okselfris voor de camera oeverloos te babbelen over dat die tegen-stander er eigenlijk niks van kon, dat Oranje zoals altijd weer speelde om te win-nen en dat die lui daaraan weer us niet wilden meewerken (foei toch !), en dat Oranje natuurlijk minstens weer drie klassen beter was en dat ze eigenlijk geen kans hadden weggegeven, maar wel een aantal kansen (en ook nog een aantal moge-lijkheden) hadden gecreejeerd (en als dat woord valt; gecreejeerd dus, dan begin er altijd zo’n vervelende zenuw in mijn linkerooglid te trillen) en dat dat op inter-nationaal nivo toch eigenlijk geweldig goed was, dat je die kansen gecreejeerd had, maar dat het alleen jammer was, nee, domme pech eigenlijk, dat ze op ut laatst toch weer gewoon verloren hadden…. Ach gut, denk ik dan. Arme jongen. Nou maar gauw een kop warme chocolademelk en een liga en dan maar gauw naar bedje toe.

Gelukkig zijn er ook anderen. Zoals Paul Bosvelt bijvoorbeeld. Wát hij zegt let ik niet op, maar hoe hij d’ur uitziet ! Het zweet loopt um van de kop af en hij hijgt niet alleen als een paard; hij dampt ook zo. Verder heeft ie dan een zodanig ingevallen smoelwerk, dat bij mij spontaan de meest verschrikkelijke en veelal chronische ziekte’s te binnen schieten. Hij is echter in het geheel niet ziek; nee, hij heeft zich weer helemaal gegeven voor volk en vaderland. Als je n’um zo in zo’n wedstrijd bezig ziet, dan straalt hij uit dat ie gewoon doodordinair z’n best loopt te doen én…………dat ie daar plezier in heeft. Verder verdenk ik um d’urvan dat hij ‘s avonds met z’n tegenstander aan de bar gaat zitten, hem vervolgens geheel van de kruk afdrinkt en de volgende ochtend, nog stilletjes nagenietend, zich weer uit de naad traint. Hij boeit omdat hij de liefhebber in hem trouw is gebleven. Hij is echt en voetbalt vanuit zijn hart. En dat vind ik mooi om te zien.

Als zo’n winterstop maar duurt en duurt, dan vervlak je overigens wel in je kijkgedrag. Op ut laatst kijk je overal naar. Als ut maar beweegt. Ik werd me op een gegeven moment zelfs pijnlijk bewust van ut feit dat ik op een doordeweekse avond naar “Love Letters” zat te kijken. Ja echt. Op zo’n moment wordt je wel even teruggeworpen op jezelf, mag ik u wel zeggen. Waarom doe je zoiets, hoe is het zover gekomen, zijn de vragen die een wijl door je heen gaan.

 

Wat ook helemaal door je heengaat en wat er in zo’n winterstop gelukkig nog wel is, dat is ut Engelse voetbal op de BBC. Als je d’ur tenminste voor openstaat. Ut gras is er werkelijk hemels groen, de spelers branden er van vuur en het publiek hijgt er zijn warmte over de velden. Alles gloeit van blinde liefde voor voetbal. Ut is nooit saai. Als je alleen al zo’n veld ziet; ja, wie op zo’n veld niet wil voetballen, men veroordele hem tot veertien dagen hechtenis in de ArenA, met slechts een lederen bal als metgezel. Dan is er bovendien het kippenvel-gezang van het trouwe publiek. Wie daar niet voor wil winnen, men sture hem met een straatnamengids naar de Noordpool en laat hem daar buurtonderzoek doen. In Engeland duurt anderhalf uur maar even. Daar laat voetbal zich zien als een rauw, maar eerlijk  feest. Zelfs aan de commentator voel je de extase van het spel en gelukkig zijn de nabesprekers geen azijnzeikerds die alleen met hun ‘verstand’ kijken, maar liefhebbers die genoten hebben en maar één ding jammer vinden; dat ze zelf niet mee mochten doen.

 

Ik voel met ze mee.

Ik hoor de laatste tijd mensen, die zeggen; “Jan, jonge, die stukjes van jou gaan tegenwoordig overal over, maar niet meer over die bloedstollende gevechten op de groene mat. Hoe zit dat, hoe gaat ut eigenlijk met “HET ZEVENDE” ? Vandaar dit stukje. Wat die wedstrijden betreft; ut klopt, we hebben al een tijd niet meer gespeeld. Winterstop, weet je wel. We zijn overigens al wel weer aan ut trainen.

Dat geeft me trouwens mooi even de gelegenheid om mij rechtstreeks tot u, ja tot u te wenden. U moet me maar niet kwalijk nemen dat ik ut zeg, maar terwijl ik ‘trainen’ schrijf, zie ik bij u de mondhoeken al krullen. Dat overkomt me namelijk vaker als ik over de trainingen van “HET ZEVENDE” begin; dan gaan de wenkbrauwen wat quasi-guitig omhoog, ontstaat er in de ogen een licht ongeloofwaardige blik en zie ik een cynische glimlach ontstaan. Want óf u verwacht dat er een grap achteran komt, óf u maakt zelluf wel een grap. En deze grappen zijn denigrerend, ja kleinerend, ja zelfs kwetsend te noemen. Ho ho, wacht even; we zijn niet zielig hoor, maar ik durf u onder vier ogen wel toe te vertrouwen dat deze grappen van u, deze in uw ogen misschien onschuldige kwinkslagen, dat die zo door de jaren heen, bij sommige van onze jongens, jongens, die normaal niet voor een kleintje vervaard zijn, een zodanige geestelijke schade hebben veroorzaakt dat ze het nog langer verrekken om te trainen. Niet omdat ze niet willen; oh nee, elke dinsdagavond rond de klok van acht bonst ook hun hartje van verlangen naar het beroeren van de bal, naar het omploegen van het trainingsveld, naar de zoute smaak van zweet, maar helaas; het is het, door u zorgvuldig opgebouwde, trauma dat hen weerhoudt te gaan trainen. En dan moeten zij, die arme drommels, maar weer genoegen nemen met een plekje bij de warme kachel, terwijl ze vertroosting  zoeken bij een glas bier en de één of andere Champions-League-wedstrijd op de tv. Zo ziet u maar weer; achter die facade van sportieve levensvreugde, die ons elftal bijna spreekwoordelijk uitstraalt, gaat een wereld schuil van stil verdriet en manmoedig gedragen frustratie’s.

 

Wat die trainingen betreft; misschien moet ik u eens uitleggen wat zo’n training bij “HET ZEVENDE” ongeveer inhoudt. Wellicht dat deze kennis bij u een ander licht op de zaak kan werpen, zodat uw cynisme om kan slaan in begrip. Wellicht ook, dat dit kan leiden tot een andere houding bij u, zodat muren van onbegrip worden neergehaald, vooroordelen verdwijnen en gekwetste zielen kunnen worden geheeld.

 

Wie de groten van ut voetbal hoort spreken over training (en als ik ut heb over de groten van ut voetbal, dan heb ik ut over een Van Hanegem, over een Johan Cruyff, een Frank Rijkaard, een Zwier van ‘t Ende), dan valt ut op, dat zij vinden dat een training eigenlijk slechts aan twee allesomvattende eisen moet voldoen; zij moet wedstrijdgericht zijn en vooral (en let u goed op) simpel zijn. En ik durf rustig te zeggen dat onze trainingen aan beide criteria voldoen. Ruimschoots zelfs. Vooral wat betreft die simpelheid. Echt; we zijn zo simpel als de sodemieter. En dat zonder overdrijven.

Voordat we deze dingen wisten, waren onze trainingen veel moeilijker. Ut was, achteraf bezien, een donkere tijd. Ik weet niet of u de ouderwetse interval-training nog kent; of probeert u um ook nog met al uw krachten uit uw herinnering te wissen ? Onze interval-training bestond uit een doolhof van pionnen, banken, lijnen en andere attributen en bij elke afslag volgde een nieuwe kwelling. Eerst 15 meter dit doen, dan 3 minuten dat, dan weer 10 keer links en 10 keer rechts en 200 meter heen dit en terug dat; och, wat een put van ellende. Ik kan me spelers herinneren die na oefening nummertje zoveel helemaal de weg kwijt raakten en spontaan de bosjes inschoten, alwaar ze de volgende ochtend door omwonenden werden gevonden in een diepe, maar rusteloze slaap. Slechts met zeer warme melk, zeer dikke dekens en ellenlange, diepgaande gesprekken durfden ze zich weer onder de mensen te begeven, alhoewel ze bij het zien van het eerste het beste trainingspak gelijk weer in de stress schoten.

 

Wat we ook uitputtend moesten trainen, dat was de Fallruckzieher. Wat zegt u, weet u niet wat dat is? De Fallruckzieher is de bal, die je vanuit de lucht, achterovervallend, loskomend van de grond, terwijl je de goal dus niet ziet, toch in de goal jengelt. Niet gemakkelijk, hoor, zo’n Fallruckzieher. De trainer had uitgevonden, dat ut ut makkelijkste te leren was, als je eerst het Fallen, Rucken en het Ziehen afzonderlijk leerde en dat je ze daarna samenvoegd in één aktie. Nou, jaar in, jaar uit oefenden we ons helemaal suf, en d’r waren jongens bij die toch wel enige aanleg hadden, maar veel heeft ut niet opgeleverd. Ja, we hebben nu wat jongens, die kunnen Fallen en Rucken als beesten, maar het Ziehen is eigenlijk nooit helemaal van de grond gekomen. Dus wat heb je d’r an? Geen ruck.

 

Dus terug naar de simpelheid. Als we gaan trainen, moeten natuurlijk eerst de spieren warm zijn. Eenieder doet dat op zijn manier; de één doet dat door wat in de rondte te lopen, de ander doet wat oefeningen en een derde zit wat langer bij de kachel. Daarna doen we eerst zogenaamde afwerkoefeningen. We nemen ieder een bal, bombarderen d’r één tot kieper en schieten om beurt op de goal. Simpel dus. Sommige noemen dit “dom rammen op de goal”, maar zeggen zij dit ook als Batistuta dat doet ? Ik dacht van nie.

 

Deze oefening verfijnen we vervolgens door de bal in te spelen, terug te laten kaatsen en dan op de goal te ram….euh……….af te werken. Daarbij bootsen we de wedstrijdsituatie zo goed mogelijk na, en ja, in de wedstrijd krijg je zo’n bal ook niet altijd even ideaal. Wat looptraining doen we d’r gelijk tussendoor, want een-ieder moet z’n eigen bal ophalen. En zo worden er ongemerkt nogal wat metertjes gemaakt. Daarna doen we de hoofdoefening. Dit is altijd een partijvorm. Wel brengen we hierin zoveel mogelijk variatie aan. Zo doen we de ene week vijf tegen vijf, de andere week vier tegen vier, terwijl we zelfs af en toe niet schromen om er een parijtje drie tegen vier uit te gooien.

 

Ja, in eenvoud schuilt de ware klasse.

Er zijn dagen en er zijn zaterdagen. Er zijn zaterdagen en er zijn zaterdagen, waarop er gevoetbald wordt. De zaterdag, waarover dit verhaal gaat, was ge-schapen om te voetballen. Er hing een zweem van de aanstaande lente in de lucht; een lijster had mij bij het krieken van de dag hoog vanuit een boom toegezongen en hij liet geen enkele ruimte voor twijfel; de lente komt er onhoudbaar aan. De kou was uit de lucht en in die zachtheid was er in de morgen een sluier van fijne regen neergelegd op het nog stugge wintergras. Door witte lijnen omsloten gras, dat ernaar smachtte om beroerd te worden door stoere mannenpoten. Lekkere zachte zoden, die schreeuwden om uiteengereten te worden door welgemeende, rauwe slidings die het liefst oneindig lang willen duren. Vergeten zijn de bloedeloze zaterdagen, voorbij de onzinnig lijkende trainingen, weg met de belangrijk gemaakte oefenpotjes zonder het echte vuur; jazeker, de competitie vangt weer aan.

 

Adrenaline zoekt als onstuitbare lava zijn weg door de aderen. Hooggespannen verwachtingen van de meest briljante aktie’s, die men denkt te gaan uitvoeren bonken door zweterige koppen. Aktie’s, die dan weer vanzelfsprekend gemakkelijk lijken en dan weer onbereikbaar moeilijk. Welke zot zei toch, dat voetbal slechts een dom spel was tussen twee doelen ? Hij is werkelijk dom. Hem zal nooit uit te leggen zijn, dat het veel meer een spel tussen twee oren is, ja kan uitgroeien tot een balseming van de ziel, wanneer het in al zijn volheid wordt gespeeld, wanneer het gespeeld wordt zoals het gespeeld dient te worden.

 

Deze zaterdag was geschapen om te voetballen. Zo ook de mannen, die rond een uur of twee samenschoolden in kleedkamer 12. Was het nodig om hen ook maar iets op te dragen, was aan hun nog een opdracht besteed ? Nee, om de drommel niet. Wat ze moesten doen, lag al lang in hun ogen te lezen. Ze waren ermee opgestaan, ze waren ermee naar de bakker geweest, ze hadden er koffie mee gedronken; ze waren ervan doordrenkt. Er moest gewonnen worden. Kostte wat het kost. Ze waren tot dit punt gekomen en er was geen weg terug. Net zomin als het mogelijk zou zijn de komende lente te stoppen, was het mogelijk het vuur, die de wil tot winnen heet, bij deze mannen, te blussen. Ze was door niets en niemand te blussen, dan slechts door winst; die drie punten moesten onverbiddelijk de tas in en naar huis gebracht worden, samen met het zwartgegleden broekje, het bezwete shirt, de gekneusde schoenen, de scheefgetrapte scheenbeschermers en de knellende kousen. Hier waren mannen op pad; mannen met een missie.

 

Het rood en wit werd, bijna ritueel, om de ranke schouders en de soepele heupen getrokken, het leer als een tweede huid om de voeten gekneed en af en toe rolden opmerkingen door het lokaal, zoals opmerkingen door lokalen kunnen rollen, waar voetballers huizen. En wanneer het tenue compleet is bevonden en de zenuwen en de pure zin een verder zittenblijven verhinderen, volgt de opgetogen gang naar het veld. Er zijn velden en er zijn voetbalvelden. Er zijn voetbalvelden en er is veld vijf. Veld vijf is een fijn veld, wanneer de omstandigheden haar een fijn veld laten

zijn. En zoals deze zaterdag was geschapen om te voetballen, zo lag veld vijf in

haar volle glorie languit langs de Grafhorsterdijk, geschapen om op te voetballen.

 

Zo kwam het dus, dat zo rond half drie, alles op zijn plaats stond; de goals aan beide zijden van het veld, een helft met de elf van hun en een helft met de helft van ons, geflankeerd door beider vlaggers en natuurlijk de scheids. Waar zouden wij zijn zonder de scheids ? Dwalenden zouden wij zijn, zonder enige rem of schroom op weg naar ons doel, als blinden stommelend in het donker van de ongerechtigheid.

 

De ploeg, die de wedstrijd was begonnen met de allesoverheersende wil om die te winnen, won ook. De ploeg die won was geen wonderploeg, met pure klasse was zij niet rijkelijk behept. Wel wáren zij er. Zij waren aanwezig en dat met alles wat zij hadden. Zij deden niet datgene wat zij niet konden. Nou kan niemand datgene wat hij niet kan, want dat kan hij niet, maar zij deden daar ook geen poging toe en dat was hun klasse. Het is weinigen gegeven om dat wat men wel kan ten volle te doen en dat wat men niet kan te laten. En zij deden dat zo. Met een natuurlijk gemak.

 

Eén van de ongeschreven wetten van het voetbal is, dat wanneer er een winnaar is, dat er dan ook een verliezer is. Zo was er op deze zaterdag, een zaterdag geschapen om te voetballen op veld vijf, een veld geschapen om op te voetballen ook een verliezer. Verliezen is een pijn die nooit went. Zelfs niet wanneer je die pijn heel vaak voelt. En de ploeg, die vandaag verloor verliest vaak. Heel vaak.

 

Maar wanneer je in alle eerlijkheid en onpartijdigheid de aanwezige kwaliteiten van de verliezende ploeg tegenover die van de winnende ploeg zet, is dan dat verlies van deze middag zo vanzelfsprekend ? Nee, volstrekt niet. Stel dat het mogelijk zou zijn om iedere positie in beider elftallen tegen elkaar af te wegen op een weegschaal, zou er dan in de som van kwaliteiten een zodanig verschil zitten, dat dit verlies een logisch gevolg daarvan is ? Neen, zeg ik u, driewerf neen.

 

Eenvoudig is voetbal dus niet; het is geen dom spel tussen twee doelen. Oh ja, de winnende ploeg had de wil om te winnen, maar ze had meer aan rijkdom; de individuen hadden namelijk ook nog eens de bereidheid om dienstbaar aan elkaar en aan het geheel te zijn. Zij hoefden niet de splijtende pass over dertig meter te geven, wanneer er vier meter verderop iemand vrij stond, zij hoefden de tweede of derde man niet te passeren, wanneer de bal dat ook zonder hen kon, zij hoefden de ander niet te zeggen wat hij niet hoefde te doen, want die ander deed het al niet. Allemachtig; wat een voorrecht om deel uit te maken van zo een ploeg.

 

Helaas echter is dit niet de zoveelste lofzang op “HET ZEVENDE”, het is er één op Wythem 3, de rood-witten die wonnen. Deze lof behoord ook mij dus niet toe. Mij behoorde slechts een diepe frustratie toe. Zodat ik verzuchtte in mijzelve;

 

Ach; laat ons ooit (weer) een ploeg als Wythem 3 zijn.

De natuur had ons als een doortrapte linksbuiten op het verkeerde been gezet. Met ondubbelzinnige tekenen had zij te kennen gegeven dat de lente op weg was en dat had in menig lijf al dat merkwaardige bokkesprongerige gevoel teweeggebracht, wat men ook bij kalveren aantreft, die voor het eerst de buitenlucht in hun longen voelen. Maar op die koude, donkere zaterdagmorgen sloeg een steenkoude regen in woedende vlagen tegen het raam en drukte ons diep in de luie stoel, alwaar, met een krantje en een kop koffie binnen handbereik, de tijd zich in zijn eigen onver-biddelijke tempo naar de middag tikte. De natuur is wonderlijk in zijn schoonheid maar tegelijk onbarmhartig en trekt zich niets aan van onze verwachtingen.

 

Het is zo’n dag waarop je mensen die zich toch buiten begeven, vol ongeloof door de ramen aanschouwt, waarbij je je afvraagt welke dringende reden ze naar buiten gedreven heeft. Zo’n dag, waarop je alles uitstelt, wat er nog gebeuren moet, want ut is toch nergens weer voor. Alleen om naar buiten te kijken. Het zijn dagen waarop zelfs de doeners, die van nature geen toeschouwers zijn, liever toeschou-wen, dan doen. Het gaat zelfs zover dat je gaat twijfelen of ut wel weer is om te voetballen. Tuurlijk kun je buiten zijn, oh ja, m’n wijze moeder zei ut lichtjaren geleden al; ‘ie bint nie van suuker en ‘t giet niet varder as ‘t vel’, maar ut nodigd niet uit en ut maakt altijd tenminste een deel van een ploeg onwillig en met onwil-lige voetballers is het moeilijk punten pakken. Maar na een wat nerveuzig heen en weer gebel wordt achter in de morgen duidelijk; ut gaat wel door. En alsof er be-wijs geleverd diende te worden dat wonderen zeker bestaan, neemt na die mede-deling plots de woede in de buien af en verzacht ze tot een druilerige motregen.

 

Enigszins verwonderd omdat ut dan toch doorgaat komen de mannen bij elkaar; de één is blij verrast, de ander is wat nukkig uit de huiselijke warmte gerukt, omdat hij zich al neergelegd had bij de gedachte om zijn tijd door te brengen in een gedwongen, maar snel geaccepteerde ledigheid. Onderweg naar Storica brengen de liefelijke stemgeluiden van Limp Bizkit (op een sterkte die eenden, ganzen en zwanen in de Mastebroeker polder in blinde paniek deed opvliegen) ons in de juiste stemming al zien wij ervan af om datgene waar hij ons constant toe oproept vanmiddag in de praktijk te brengen. Nee, we zijn op weg om te voetballen. Eenmaal aangekomen bij Storica leerde een snelle doch deskundige inspectie ons dat de kantine reeds bij voorbaat de zin tot napraten en dorst oproept, dat de kleedkamers klein, maar de douche’s groot zijn en dat al die regen, wonderlijk genoeg, op ut veld hoegenaamd geen nadelige invloed gehad heeft. Sterker nog; als de grasmeester van de Arena hierop slechts één weekje mocht werken, dan zou hij thuis een ander mens zijn. Zijn vrouw zou verbaasd tegen de buurvrouw roepen; “Gut, mijn Henk (stel dat ie Henk heet), die is van de week een ander mens ”

 

Storica is een Zwolse ploeg en Zwolse ploegen zijn per definitie technisch sterk en mentaal wat minder sterk, om het maar vriendelijk uit te drukken. Als je de eerste aanvalsgolven overleeft, hier en daar voorzichtig een beukje en een schopje uit-deelt, dan heb je al heel wat gewonnen. En (excusé de mo voor het wellicht wat onsportieve element hierin) als je hun beste het hardste raakt, dan begint ie vaak te mauwen. En hoe meer het mauwen zich door hun elftal verspreid, hoe leuker ut wordt. Helaas hadden ze een scheids aangesteld, die hiervan afwist. Ut was name-lijk een  voetballer en voetballers hoeven niet perse dom te zijn, al wordt dat door een kleine maar domme minderheid in de Nederlandse samenleving beweerd. Dat ut een voetballer was kon je ook zien aan z’n schoenen; ut waren voetbalschoenen en ze waren oranje. Ut was alsof ie zo bij buurman CSV uit de dugout gelopen was. Maar goed, die scheids floot in de eerste helft voor elk wissewasje en steeds tegen ons. Zo hadden ze een linksbuiten, die al gillend en kermend ter aarde storte als je ‘n um alleen maar strak aankeek en hij werd nogal us strak aangekeken……

 

En wij hadden Wythem nog in de benen. Een deel van ut elftal was daardoor se-rieus van zins om niet weer te verliezen. En de wil om niet te verliezen is een an-der dan de wil om te winnen. De wil om niet te verliezen brengt angst voor fouten in de hoofden, brengt bedeesdheid in het hart en kramp in de kuiten. En alhoewel we een aantal bíjna vruchtbare aanvallen uitvoerden, stonden we met de rust op een behoorlijke achterstand. Een achterstand in het aantal goals, alsook in het aantal spelers. Onze linksbuiten was namelijk uitgevallen omdat z’n enkel een kleur aannam, zo donker en onheilspellend, als de donkerste regenwolk van de voorbije morgen geweest was en dus bleven er tien van ons over; een wissel was er niet.

 

Maar in de rust voltrok zich één van die kleine maar onverklaarbare wondertjes waar de sport zo rijk aan is. En dat wondertje voltrok zich bij de deelnemers in de kop en zakte samen met de warme thee naar de onderbuik. De scheids besefte dat ie ut misschien wel te gek gemaakt had en dat ‘zijn’ club er behoorlijk voorstaat, Storica had de wedstrijd ‘al gewonnen’ en hun spelers broeden afzonderlijk op hoogstaande aktie’s die hun naam voor altijd zouden doen rondgaan en wij, wij had-den niks te verliezen en spoorden elkaar aan om frank en vrij te spelen……om te spelen zoals kinderen doen. Kinderen spelen zonder afspraken en beleven spanning aan hoe ut spel zich vanzelluf ontrolt. Zij beleven nog de magie van ut spel.

 

En terwijl Storicaspelers zich uitputten in het uitvinden hoever je komt als je ‘t alleen doet, bundelden wij de krachten en of u ut nou gelooft of niet; wij zetten hun bij tijd en wijle met ons tienen onder druk en boorden onvermoedde krachten aan. Wij gingen tot op de bodem van onze mogelijkheden. Zelfs toen we een flinke wijl met z’n negenen verder moesten (één van ons had een tik op z’n smuicheltje gehad en zo een fikse bloedneus opgelopen) lukte het Storica niet meer om ons weg te spelen. Als ik voor mij mag spreken (en ik mag voor mij spreken; wie moet ut anders doen ?) dan was die tweede helft een feest, ja, balsem voor de ziel.

 

Wonderlijk toch, hoe in een week een wens vervuld kan worden.

Als Voorzitter van de Raad van Bestuur van HET ZEVENDE maak ik me zorgen over de resultaten van ons elftal. Volgens mij kun je ut zelfs verdorie terugzien in de cijfers van onze zaak. Ut elftal, ik wind er verder geen doekjes om, staat dan ook troosteloos onderaan en dat is zowiezo niet leuk voor ons als Raad van Bestuur. Men gaat ons namelijk zomaar verwijten dat wíj de fouten maken, terwijl ze d’ur niet zo gauw bij stilstaan dat fouten maken alleen weggelegd is voor hen die werken. Toch ? Maar ja, leg dat het domme klootjesvolk maar eens uit. Ach, in mijn functie moet je er boven staan en gelukkig doe ik dat ook. Weet u, als ik zaterdagsmiddags in m’n Skai-boks sta, dan denk ik; kijk, zo hoort ut nou; ik sta d’ur boven en kijk óver het gewone volluk heen naar wat er werkelijk belangrijk is.

 

Toen we het in de Raad eens hadden over die slechte resultaten, bedachten we dat het misschien wel leuk zou zijn om eens uit te zoeken hoe dat nou komt. Ja en als je na moet denken, dan moet je dat doen in een plezierige omgeving, dus besloten we d’ur met de Raad eens even een vruchtbaar week-endje Center Parks uit te gooien. Lekker brainstormen. Zo hebben we in ut verleden grotere problemen, zoals te droge sherry en te natte WC-brillen ook opgelost. En dus jakkerden we met de limo boven naar Friesland, naar BierBommnPrikjeMetjeFurkje. Je denkt nergens dieper na dan met een glaasje champagne in ut bubbelbad. Zoals m’n mede-vennoot, Roderik-Flip, altijd zegt; “Nadenken doe je ut beste met bubbels in ut bekje en bubbels onder de bips”. En zo is ut.

 

Maar helaas, d’ur kwamen weinig sprankelende ideeën boven water. Wel jammer, maar je hebt in ieder geval lekker gebubbeld en gebabbeld en geborreld, en da’s nooit weg. Terwijl we terugreden, kwamen we toevallig langs een alleraardigst stadionnetje, waar net een wedstrijdje begon. Ik zeg tegen de chauffeur, ik zeg; “Hé driver, stop us effen, laten wij nou us even bij de buren gaan kijken, kijken hoe die ut doen”. Nou, wij kijken en ………. ik zeg ut u maar platweg; de bek viel me open van verbazing. Ze noemden zich Heerenveen en ze hadden een eigen orkestje en een eigen clublied. Nou, prachtig hoor. Je zag die mannen tijdens dat lied gewoon groeien. Je zag de blik in hun ogen veranderen en de spieren zwellen. En ze wonnen. Met grote overtuiging. Harstikke mooi, man. Ik was toch wel een beetje jaloers op die lui; ze kwamen als watjes ut veldje op en ze speelden als Vikingen, als echte Friese doorlopers, za’k maar zegge.

 

Dus ik schiet de één van die boeren aan, zo’n echte Fries, weet-je-wel, ik zeg; “Hé euh…. Boppe, luister us kerel, kun je dat orkestje huren, ik geloof waarachtig dat ut ook wel iets voor ons is”. Hij keek me aan met ogen als plompebladen en mompelde iets van hestezijkekoejeputjeljeuwerd of zoiets, ik zeg; “Doe me’n een lol en gooi effe de ondertiteling aan, wil je ?”. Nou, ik lachen natuurlijk, hij pissig; de sacherein. Maar goed, om een lang verhaal kort te maken; dat orkestje speelde alleen dáár en ze kenden maar één liedje en dat was dan dat Friese liedje. Hebben we dus geen ene reet aan. Maar één ding wist ik wel; wij moeten ook zo’n blaaska-pelletje. Dus, éénmaal thuis’, heb ik de jongens van de club us effe gevraagd of d’ur muzikanten tussenzaten en ja hoor, de grens had bij KaTeKa gezeten, zei die. Nou wist ik dat wel, maar ik dacht altijd dat KaTeKa de één of andere wazige Ko-reaanse vechtsport was of zoiets. Maar nee, hij verzekerde me dat hij in staat was om een behoorlijk potje te blazen op zo’n toeter, maar ja, alleen is ook maar alleen en één zo’n toeter, da’s me te weinig. Als ik dan met ut bestuur van de te-genpartij in de boks zit en d’ur komt één zo’n toeter ut veld op dan wordt ik uitge-lachen. En als ik ergens de schijt van krijg, dan is ut wel as ik uitgelachen wordt. Dus roep ik de muzikanten onder u op; “Schroomt niet en vormt een orkest om de jongens op te peppen; ut helpt echt, we hebben ut zelluf gezien in Friesland”.        

 

Nou denkt u misschien; “Ja hallo, harstikke leuk en aardig allemaal, maar we hebben geeneens een clublied, man”. Nou, mooi mis gedacht, want we hebben d’ur mooi wel één. Zelluf gemaakt. Zo moeilijk is dat niet. Ik moet wel eerlijk zeggen dat ik ut eerste couplet via internet opgestuurd kreeg. M’n secretaresse had um ontvangen via e-mail, zei ze. “Past precies bij dat clubje van je”, zei ze. En verrek, ze had gelijk. En dus heb ik d’ur zelluf wat coupletjes bijaan gebreid. Leuk toch ? Voor de spelers en ut publiek druk ik hieronder ut volledige clublied af, zodat we ut zaterdags met z’n allen mee kunnen zingen. Nou, daar komt ie.  

 

We hebben nen clubsken opgericht

Voor mensen met een lilluk gezicht

Je bent erbij

Je bent erbij

We zijn de mannen van IJ VEE VEE

En we zitten neruggens mee

nee, nerruggens mee

O-la-di-jee

Ja ut ZEUVENDE zijn wij

en we staan weer in de wei

Ja, in de wei

Wat zijn we blij

 

We hebben de kicksen aangedaan

we gaan dur ontiegeluk tegenaan

dus ga opzij

ja, ga opzij

 

Dus we waarschuwen elluke ploeg

Nee, Zeuven-nul is nie genoeg;

Je bent erbij

Ja, gloeiend bij.

 

Oh ja, de melodie. Helemaal niet moeilijk. Ut gaat eigenlijk gewoon zo; La la la la lal la lal la lal, la lal la lal la lal la lal, la la la láááá, la lal la láááá. Dus.

 

Ik hoop (van) u te horen.                                                   

 

p.s. een geluidsfragment van ut clublied is eventueel beschikbaar, zodat u ut thuis in kunt studeren.

     Vraag het aan; crea004@worldonline.nl en we mailen ut aan u op.

Ja, meneer, ik ben Gijs, ik ben hooligan en ik ben d’ur trots op. Weet u, meneer, mensen denken dat hooligan’s een lekker leventje hebben van zuipen, schelden, raggen en rellen, en ik ben met u eens dat dat een lekker leventje is, maar as je een IJVV-ultra bent, dan kun je n’ut schudden want dan is zoiets niet voor je weggelegd. En ik zal u proberen uit te leggen hoe dat zit. Echt, ut rood en wit zit in m’n hart meneer, ik meen ut; ‘k heb rood-witte petjes, sjaaltjes, toeters, bellen, vlaggen, klompen, ja, ik heb zellufs rood-witte boksersjorts, en toch wordt je als IJVV-Ultra zo gefrustreerd as een konijn. Waarom ? Nou, ik zal u zeggen waarom. Als rechtgeaarde hooligan wordt je ut gewoon onmogelijk gemaakt om je een beetje als een normale, doorsnee hooligan te gedragen.  

 

Om te beginnen hebben ze geen hekken op de tribune en da’s verrekte jammer. Kijk, als d’ur geen hekken staan, kun je d’ur ook niet doorbreken en ja, de gemid-delde hooligan breekt nou eenmaal graag door een hek. Alhoewel, als je door zo’n hek breekt, dan hoor je daarna bij de vijand uit te komen om d’ur us effen lekker op los te meppen, maar ja, toeschouwers zijn d’ur zo verrekte weinig, laat staan vijandelijke toeschouwers. Je zou d’ur bijna toekomen om met je eigen supporters te gaan bakkeleien, maar ja, da’s ook weer niet echt zoals ut hoort. Weet u, meneer, ik moet de hele week m’n muil dicht houwen van m’n baas en gewoon doen wat er gezegd wordt, dus heb je ‘s zaterdags behoefte aan effen echt uit, weet je wel. Maar zeg nou zelluf, voetbal zien zonder us effen lekker een potje raggen, is dat echt uit? Ik dacht van nie. Voor mij niet, tenminste.

 

Maar goed, als er dan nog maar gefeest kan worden, dan verzacht dat nog een beetje de pijn. Dus laatst natuurlijk helemaal gestresst naar ut sportpark, want ze konden periodekampioen worden en wat denkt u; ze wérden periodekampioen. Dus ik om kwart over vier als een speer de trap op en gelijk languit onder de bierpomp. Maar na een poossie heb ik me us effen in de ogen gewreven. Was dit wel echt ? Ik zag geen spelers, ik zag geen hoempapa-band, geen polonaise, nee, helemaal geen feessie. Ik dacht bij m’n eigen; “Zit ik hier nou in een voetbalkantine van een periodekampioen of zit ik hier in de ontspanningszaal van de Maarlenhof ?”. Nou heb ik een maatje, die in ut ZEVENDE voetbalt en die zei; “Man, ga us bij een ander elftal kijken, er is meer dan het EERSTE hoor, al zou je dat niet zeggen”. Ik zeg; “Hoe bedoel je, al zou je dat niet zeggen ?”. “Nou”, zegt ie “weet je waar IJVV als vereniging echt uniek in is ?”. “Nee”, antwoordde ik, in mijn onschuld. “Nou”, zegt ie, met zo’n vette grijns; “bij andere verenigingen zéggen ze dat het alleen maar om het EERSTE gaat, alleen bij IJVV klopt ut ook”.

 

Dus dacht ik de week erop, weinig EERSTE voor deze jongen, ik ga us lekker naar het TWEEDE. Dus ik zo rood-wit als je maar rood-wit zijn kunt naar IJVV. Blijk ik rood-witter dan het TWEEDE, want die hadden geeneens fatsoenlijke shirts, ze hadden alleen bekladde t-sjurts.  Spelers kwaad, trainer kwaad (“Ik stap op”; zei die), de heleboel kwaad, dus daar werd ik als IJVV-Ultra ook al niet blij van. Als

IJVV-Ultra wil je immers juichen om IJVV, je wilt er niet aan lijden. Toch?

Dan ga ik toch zekers naar ut DERDE, was mijn volgende gedachte, dus ik zoeken naar ut DERDE, vragen naar ut DERDE; wat blijkt; D’UR IS GEENEENS EEN DERDE. Dan sta je toch even raar te kijken met je glazen oog. Kijk, als je op een verloren zaterdag rondloopt op de voetbalvelden van Grafhorst of Kamperzeedijk en je vraagt naar ut DERDE en er is geen DERDE, dan trek je de schouders op en dan denk je bij jezelf; “Ja gut, ut houdt ook een keertje op, of niet tan”. Maar als er bij een club als IJVV geen DERDE is, dan ga je jezelf vragen stellen; “Kunnen ze soms niet tellen?”, denk je dan, “Is drie in IJsselmuiden soms een ongeluksgetal? of “Konden ze kampioen worden en is toen hun bus gekaapt op een verre reis naar een onbetrouwbare tegenstander, die tweede stond en is er sindsdien niks meer van hen vernomen?”. Ut zijn vragen, waar je tegen vecht, maar ze blijven komen.

 

Enigszins bedremmeld en licht in de war kwam ik de week erop weer op het sport-park; ik zou wel zien bij welk elftal ik uitkwam, ut maakte me niet meer uit. En zo stond ik rond een uur of twee, half drie op ut programmabord te kijken en wat schetst mijn verbazing; D’UR WAS GEENEENS EEN MIDDAGPROGRAMMA. Nou, dan lust je even geen peultjes meer, laat staan wortels met ui. Maar luister, ut wordt nog erger, meneer, spreek ik ‘s avonds m’n maatje; blijkt dat ut VIJFDE, ut ZESDE en ut ZEVENDE gewoon thuis gevoetbald hadden, alleen ut was nergens aangegeven. Hoort u dat; ut was nergens aangegeven !!. Ja, ik had wel allerlei volluk met vragende ogen wat onhandig rond zien scharrelen als kippen zonder kop, maar ja, wist ik dat dat scheidsrechters, tegenstanders, eigen spelers en een paar verdwaalde toeschouwers waren.

 

Inmiddels, meneer, had ik als ras-hooligan, want zo durf ik me gerust te noemen, inmiddels had ik dus wel mooi ontwenningsverschijnselen gekregen van ut tekort aan voetbal-zien. Krampjes in de buik, trillende handen, braakneigingen, concentratie-verlies, kortom; je hele lichaam schreeuwt om voetbal. M’n vrouw had ut in de ga-ten; “Jochie”, zei ze bezorgd tegen me, “daar moet je wat aan doen, anders val je in een gat. Ga dan us bij ut trainen kijken, misschien knap je daarvan op”. Dus ik wat beverig en zweterig op weg naar de trainingsvelden van IJVV. Wat denkt u; D’UR ZIJN GEENEENS TRAININGSVELDEN, alleen toendra’s. Daar zakt je dan dus wel even danig de broek van af, dacht ik. Wel zag ik onderweg schimmen van elftallen met zaklantaarns, die zachtjes fluisterend over het sportpark schuifelden, maar toen ze me zagen, waarschuwden ze elkaar met een sissend; “Pas op; bestuur !”, waarna ze als volleerde commando’s de bosjes in doken. Ik heb ze nog gezocht, maar kon ze niet terug vinden; t was net of ze niet meer bestonden.     

 

Die avond, meneer, ben ik met hoge koorts in bed gedoken en ben er drie dagen niet meer uit geweest. Toen besloot ik dat het een boze droom geweest moest zijn. Dus nu, als ik weer mensen tegenkom, die me vragen hoe ut gaat bij IJVV, dan antwoordt ik gewoon weer; “Hartstikke goed, joh, we zijn toch periodekampioen ?!”

 

En dan lijkt alles weer goed.

De wedstrijd van de vijfde mei tweeduizendenéén zal voor altijd als een mysterie de boeken ingaan. Van die wedstrijd doen namelijk twee verschillende lezingen de ronde. De eerste lezing is deze;  “Ut was al halluf twee geweest, toen we met z’n negenen de parkeerplaats opliepen. De tiende man zou rechtstreeks gaan en gelukkig kwamen we buiten de elfde man tegen. De twaalfde man was d’ur om ombekende redenen niet en had z’n voice-mail aanstaan; daar hadden we dus geen reet aan. Dan maar met z’n elfen en hopen dat de ledematen heel blijven.

 

Zoals wij een trap hebben naar de kantine, zo heeft Zwolsche Boys ook een trap naar de kantine. Wij hebben die trap in het gebouw, maar Zwolsche Boys heeft die trap buitenaan het gebouw. Architecten hebben de naam overal over na te denken maar ik vind ik “een trap” en “de kantine” eigenlijk twee onverenigbare dingen, want ja, je moet met een eerste en tweede helft in de benen zo’n trap op en je moet er met de derde helft in de benen weer van af, maar goed, we leven nou eenmaal in een onvolmaakte wereld.  Op die vijfde mei staan wij onderaan die trap en d’ur staan een paar van die Zwolsche Boys bovenaan de trap, op zo’n plateau. “Ik zou nog maar even wachten met omkleejen”, zei d’ur één, “want we hebben nog maar vier man”. En omdat ut mooi weer was, namen wij plaats op een bankje, in de zon, onderaan die trap. Terwijl wij de tijd vulden met keuvelen (wij mogen graag keuvelen en, zeg nou zelluf; waar kun je beter keuvelen dan op een bankje in de zon), groeide het viertal bovenaan de trap aan tot een zestal.

 

Hun scheidsrechter wist al wel hoe laat ut was; hij had ploegendienst en had vrij moeten nemen en nu lieten ze n’um mooi barsten. “Ik wacht nog tien minuten en dan is ut over en uit”, bromde hij. Hij beende met een bewonderingswaardige snelheid de trap op en even later vroeg hun leider of onze leider ook even boven kon komen. En dus liep ik ook naar boven en liep langs het zestal Zwolsche Boys de kantine in. Ik was blij dat ik er langs was zonder dat ze me door middel van een bloktackle of een andere, meer geniepige, overtreding weer de trap af hadden geschopt, want ja, ik ben nou eenmaal niet gewend om 6 man van de tegenpartij zomaar te passeren. Bovendien heb ik bij een doorsnee trap nou niet persé gedachten over eraf lazeren, maar bij die trap van de Zwolsche Boys gaan je gedachten daar toch ongewild naar toe, omdat je beseft dat je daar liever niet aflazert; ut is zo’n stalen ding met allemaal hoeken en punten en gaten, zodat het een verschrikking moet zijn om daar af te lazeren. Wanneer de architect die trap daar dus bedacht heeft als een soort van waarschuwing van “pas op, mensen, ga rustig en met niet al teveel alcoholica in je lijf naar binnen of naar buiten, want anders……”, ja, dan moet je toch toegeven dat zo’n architect d’ur inderdaad nogal over nadenkt.

 

De leider wees me de bestuurskamer, waar een serene rust heerste. Hij was een vitale, grofgebouwde vijftiger, met golvend zwart haar, zware wenkbrauwen en een

dikke sigaar in zijn gezicht, waaruit hij, zichtbaar genietend, dikke rookwolken

zoog, die hij even proefde en vervolgens, met een zekere allure, uitblies in een

poging het vertrek zo snel mogelijk te verduisteren. Hij leek op een acteur uit een maffia-film, zo één die van alles doet wat de wet verbiedt, maar waar je toch stiekum sympathie voor hebt. “We vullen even ut formulier in en dan maken we maar even een standje en ja, ‘t is machtig jammer, maar dan moeten we maar naar huis, want ik kan verder geeneen van de jongens bereiken. zoals je weet is d’ur dat verrekte bevrijdingsfestival en daar zijn ze natuurlijk; die lopen doodgemoedereerd in de stad. Ja, weet je; donderdag, bij de training, toen was ik ur niet; ben ik d’ur ene donderdag niet en meteen is ut kloten; ja, dat horen die gasten nog wel van me, je denkt dat je met grote mensen te maken hebt, maar ut zijn net kinders”. En terwijl hij het formulier invulde, babbelde en foeterde hij nog even geroutineerd door, blijkbaar zonder dat hij een weerwoord van mij verwachtte. Mij bonsde slechts één zin door het hoofd; “wij maken even een standje”. Wat voor standje had hij in gedachten en wilde ik daarin wel meegaan ?

 

De scheids, groots in zijn sachereinigheid, stapte binnen. “Geef me dat formulier maar even, dan teken ik en dan ben ik weg”. De leider stond op, krabbelde snel  3-3 op het formulier en beende terstond weg. De scheids tekende en wilde um al net zo snel achterna. “Ho, wacht even”, waagde ik voorzichtig, “………….voor een gelijkspel zijn we niet gekomen.” Even viel er een genadeloze stilte…………………zijn ogen spuugden vuur…….. “Oei”, dacht ik.  “Maakt mij niet uit”, briestte hij; “dan maken we d’ur 0-1 van” en ging op zoek naar de leider. Na een eerste zucht van verlichting realiseerde ik me dat ut met de maffia wel taaier onderhandelen zou zijn. Terstond traden de scheids en de leider weer binnen. “0-1 ?”, baste de leider; “0-1 ?” en hij bekeek het formulier. “Maak er dan maar 1-3 van, maakt mij ook niks uit, wil je wat drinken ?”, en meteen veranderde hij de eerste 3 in een prachtige 1…………. “Een pilsje, graag”, antwoordde ik en voelde mij zoals een Duitser zich moet voelen als ie al weer zwaar onverdiend gewonnen heeft door een gestolen goal in de 96e minuut na een ontiegelijke zeik-wedstrijd.”

 

De tweede lezing is deze; “We waren ruim op tijd. We waren met dertien man, omdat we twee man thuisgelaten hadden. We arriveerden ruim op tijd bij de Zwolsche Boys, waar we hartelijk werden ontvangen. Na een aanval over vele schijven, kwam een perfecte voorzet van de flank, die snoeihard werd ingekopt. 0-1 dus. Vlak voor rust werd een aanval op snelheid uitgevoerd, die na twee, drie passes de bal op 30 meter van de goal deed belanden. Een diagonale streep eindigde genadeloos in de kruising; 0-2. Zwolsche Boys vocht zich terug door een knappe aanval kundig af te ronden; 1-2 met nog een halfuur te spelen. Wat een strijd; wat een spanning. Vlak voor tijd besliste IJVV de wedstrijd door een betere conditie; op snelheid werd de Zwolsche achterhoede uiteengereten, waarna met een stiftballetje de keeper werd verschalkt. Zwolsche Boys-IJVV; 1-3.”

 

Deze laatste lezing dient niet ontkend te worden in het bijzijn van KNVB-officials en is zwaar favoriet bij mensen die ufo’s zien en zo links en rechts nog wel us een kabouter zien lopen.

De competitie zit er weer op en dan krijg ik altijd een ietwat weemoedig gevoel. Vooral na dit seizoen. Ineens valt het wekelijkse ritme van trainen en wedstrijden weg en rest er niets anders dan terugkijken. En daar wordt je niet erg vrolijk van. Wie na een seizoen ploeteren en zwoegen moet vaststellen dat er sinds de aanvang van de competitie toch wel erg weinig punten zijn bijgeschreven, voelt zich alsof ie ut hele seizoen bezig geweest is een ballon op te blazen en pas op ut eind erachter komt, dat die vanaf ut begin al lek was. En dan ben je net zo leeg als die ballon.

 

Gelukkig was er na de competitie nog het toernooi van Zalk om het moreel wat op te vijzelen. Wanneer je naar Zalk gaat om te voetballen, wordt het leven opeens heel overzichtelijk. Er zijn twee kleedkamers, er is maar één veld en er is een kantine, waarin je bij het binnenkomen in één oogopslag kunt bepalen of er bekenden zitten of niet. Mijn vriend Jo, bij u beter bekend als meneer Cruyff, zei eens; “Elk nadeel hep z’n voordeel” of net andersom, dat weet ik niet meer, maar dat geld zeker voor kantines. Een kleine kantine is een groot voordeel. Een kleine kantine is goed voor het verenigingsgevoel. Wanneer je bij voorbeeld na een wedstrijd binnenkomt kijkt iedereen op en na een beetje oefening kun je in die ogen wel ongeveer lezen hoe je die middag gespeeld hebt. Daar hoef je zelf niet uit te maken of je nou goed was of niet. En dat is een zegen voor jonge voetballers, die onzeker van zichzelf zijn en voor voetballers, die van zichzelf niet behept zijn met enige zelfkritiek en daar lopen er nogal wat van rond. Verder kun je in een kleine kantine niet al te hoge eisen stellen voor wat betreft ut plekkie, waarop je wilt zitten. Je moet maar gaan zitten waar er plek is. Wederom een groot voordeel. Je móet wel contact hebben met andere verenigingsleden of je nou wilt of niet. En zo kun je zomaar terechtkomen bij lui van een ander elftal, of bij ut bestuur of bij kritische toeschouwers of bij de schoonmaakster of bij weet ik wie. Kortom; je ontkomt er niet aan om deel te zijn van je vereniging.

 

Goed, het toernooi dus in Zalk. Na een hartelijke ontvangst, werd ons onder het genot van een kop koffie onthuld hoe dit toernooi in elkander stak. Ik durf u rustig te verklappen dat wij wat stilvielen door de briljante eenvoud, waarmee men in Zalk met een dergelijke complexe materie omgaat. Verder vatten wij de euvele moed op om, mede gezien het aantal deelnemers, te gaan voor zeker de derde plaats en, mochten wij zodanig in het toernooi groeien dat wij boven onszelf uit zouden stijgen, dan, ja dan, waren wij zelfs van plan nog verder naar boven te kijken. Een zekere verbeten grimmigheid maakte zich derhalve van ons meester. En, zonder u verder lastig te vallen met wedstrijdverslagen en andere moemakende details, kan ik u met grote vreugde mededelen dat wij er inderdaad in slaagden die derde plaats te bemachtigen, hetgeen leidde tot aan waanzin grenzende vreugde-explosies in de beslotenheid van onze kleedkamer. Want een derde plaats, vrienden, is een plaats op het podium, een plaats die dus recht geeft op feest en ………..op een beker.

 

(Overigens wil ik graag ons zusterelftal “HET NEGENDE”, en de andere gasten bedanken

voor hun bijdrage aan het succes van Zalk. Hier gaat ie dan; “Nou, euhh…..bedankt”.)      

 

Oh ja, wat betreft bekers wil ik nog graag even ut volgende kwijt. Het is tegenwoordig blijkbaar niet meer gebruikelijk om bekers uit te delen. Bekers zijn “uit de tijd” en “onzinnig”, wordt er beweerd. Daarom worden er steeds meer enveloppen met inhoud uitgedeeld. “Kuj mooi in de pot doen”, zeggen ze dan, “emm jullie d’ur allemoale wat an”. O ja, wat dan ?, vraag ik u. Een stemmig kwartiertje later ligt er nog een inderhaast kapotgescheurde en verfrommelde enveloppe op tafel, staat er hier en daar een leeg glas en verder herinnert er niks meer aan die heroïsch bevochten derde plaats. Ik vind dit dan ook een grote dwaling en roep bestuurders en organisatoren met klem op om terug te keren op het pad der bekeruitreiking. Voetbal is niet van het verleden, maar toch moeten er bepaalde tradities in stand blijven en daar horen zeker de bekeruitreikingen toe. En wanneer ik zeg; beker, dan bedoel ik ook beker en dus geen sculptuur of schaal of zoiets. Sculpturen zijn van die kunstzinnige beeldjes en die horen in musea en zijn boven-dien onhandig in feestgedruis; voor je ’t weet blesseer je er in een hossende menigte iemand lelijk mee. En over schalen wil ik ut eigenlijk al helemaal niet hebben. Wat moet je nou met een schaal? Wanneer je een schaal krijgt, ben je geblesseerd en liggen er druiven, mandarijnen en andere goedbedoelde vruchten op. M’n vriend Jo vind ut ook niks, al is er zelfs nog wel zo’n ding naar um genoemd; de Johan Druif Schaal, noemt ie um wel us in een melige bui. Nee, ut moet een echte beker zijn. Bekers horen bij voetbal en dan nog het liefst grote en vooral zo lelijk mogelijke bekers. De bekers moeten van een zodanige grootte zijn, dat er zoveel bier in kan dat een geheel elftal met reserves en begeleiding hier enkele bekken vol uit kan nemen, waarbij ingecalculeerd dient te worden dat er tijdens dat drinken en het doorgeven overdadig en soms zelfs bewust wordt gemorst. Dan praat je toch al gauw over een 2 tot 3 liter-beker. Verder dient hij zo groot te zijn, dat wanneer ermee gezwaaid wordt op een platte, voorbijrijdende kar, dat ze op de achterste rijen van een feestende mensenmassa niet hoeven te raden van; Gut, waar zwaait die toch mee, maar dat direct duidelijk is dat ut hier om een beker gaat.  

 

Helaas hadden ze in Zalk ook geen beker en dus konden wij later op de middag in onze eigen kantine geen tastbaar bewijs van onze derde plaats overhandigen. Dit vonden wij oprecht jammer. Wel hadden ze in Zalk een enveloppe met inhoud en even hebben wij overwogen om van de inhoud dan maar zelf een beker te kopen, maar ten eerste leek ut ons niet genoeg om daarvan een beker te kopen van de gewenste grootte en lelijkheid, ten tweede is ut zo’n gedoe en ten derde zijn er rondom zo’n enveloppe zoveel vragende, dorstige ogen te zien dat je met de inhoud al bij de bar staat voordat je d’ur errug in hebt. Wel hebben wij bij de Zalker organisator laten vastleggen, dat wij graag bereid zijn om ook volgend jaar deel te nemen, maar dat er dan wel bekers op tafel moeten komen. En aangezien hun ook wel doordrongen waren van het feit, dat het slagen van het toernooi toch ook grotendeels verklaard mag worden door onze aanwezigheid, stemden zij daarin wijselijk toe.

“Beste lezers; ik geef ut ruiterlijk toe, ik ben maar een amateur en beweeg me in de kelder van ut amateurvoetbal, maar ik ben d’r trots op. Ja, ik weet ook wel dat ut af en toe negatief bedoeld wordt, als ze je amateur noemen, want als je tegenwoordig iets niet helemaal goed doet dan schreeuwen ze al; “Da’s zeker een amateur !”. Maar in ut voetbal moeten wij als amateurs de rug rechten, sterker nog; ik roep u, als mede-amateurs op om de handen ineen te slaan, want de profs zijn ut echte voetbal aan ut vervuilen, aan ut verkwanselen.

 

Als amateurs hebben we altijd de profs achterna gelopen, want bij de profs was altijd alles beter, sneller en mooier; nou, dat moet dan maar us afgelopen wezen. Ik ben ik d’ur zelfs voor om gewoon, finaal te breken met ut profvoetbal, profvoetbal moet dan maar een andere categorie worden met z’n eigen regels zoals zaalvoetbal dat ook heeft en zitvoetbal en niet te vergeten blokjesvoetbal.

 

Neem nou zo’n Heerenveen; zo op ut eerste oog toch een heus voetbalbolwerk. Toch ? Ze komen altijd vriendelijk en sportief over en verbinden zich graag met één van de beste Nederlandse voetballers ooit, ûs Abe dus, of ûs Abe; je krijgt meer een gevoel dat het hún Abe is, maar goed. Lees ik laatst een interview met Dennis de Nooyer, toch ook niet de eerste de beste, die Dennis de Nooyer, en wat zegt Dennis de Nooyer; “Op de training bij Heerenveen zijn hakjes en spelen met de buitenkant voet verboden”. Ja, waarachtig, dat verzin ik niet, dat zei die echt. Nou vraag ik u; een voetbalclub die spelen met de buitenkant en hakjes verbiedt, waar moet dat in de vredesnaam naar toe ? Als ut nou een basketbalclub was, dan zou ik zeggen, ja, oke, heb ik begrip voor, maar een voetbalclub; allemachtig ! Als ik voorzitter van Heerenveen zou zijn, dan riep ik zo’n Foppe us even op kantoor en dan zou ik zeggen; “Foppe, jonge, waar ben jij nou eigenlijk mee bezig. We gaan toch ook niet skûtsjesilen met skûtsje’s zonder sil, of wel dan jong ? Zie je ‘t al voor je; ut skûtsje van Grouw, die voorbijsilt zonder sil ? Dus laat die jongens weer gewoon spelen, Foppe, of we kieperen je zo ut Tjeukermeer in”.

 

En neem nou Ajax, en helemaal niet omdat ut nou Ajax is, maar tjongejongejonge; voetballen op kunstgras ? Nogmaals, en dan zal ik er verder over zwijgen; voetballen, dat doe je op gras. Het hoort nou eenmaal bij voetbal, dat je inschat wat de mogelijkheden zijn die ut gras op dat moment biedt; je aanpassen aan weer en wind, ja, de strijd met de elementen, dat is onverbrekelijk verbonden met de voetbalsport; voetballen is een aardse bezigheid. Je moet echt met de beide poten op echte grond kunnen staan. En daarbij; is het geen pure voetbalromantiek, vrienden, hoe het water op kan spatten bij een snelle sliding, hoe  graspollen door de lucht kunnen vliegen bij een stevige tackle, hoe shirts zwarter en zwaarder kunnen worden van de modder, hoe de grasmat deuken en butsen kan oplopen van de mannelijke strijd, die voetbal kan zijn.

 

Zo praten ze d’ur ook over om sensors op de doelpalen te schroeven om te registreren of een bal nou over de lijn geweest is of niet. Kijk, mensen die zulk soort dingen bedenken, die horen zich eigenlijk niet met voetballen te bemoeien. Die moet je schorsen. En als zo’n bal dan wel over de doellijn gaat, wat dan ? Gaat er dan een belletje ? Of een zoemer misschien ? Ut zal toch niet waar wezen. Zeg nou zelluf; wat is nou mooier; een felle discussie, met alle mogelijke theater, over de vraag of een bal zat of niet (een discussie die ut liefst nog jarenlang op heetgebakerde wijze in cafe’s en op verjaardagen doorwoekert) of ut één of ander dom onzinnig mechanisch zoemertje ? Als je dan zit te kijken en je hebt ut niet goed gezien, dan vraag je aan je buurman; “Zat ie ?”. En dan zegt de buurman; “Ja, want de zoemer heeft gegaan”. Da’s toch een afknapper. Weet u, op ut moment dat ut menselijk falen uitgeschakeld wordt, dan mist er een element, wat ut nou juist zo levendig maakt.

 

Waar ze ook aan denken, dat is om de scheidsrechter bij eventuele twijfel over een beslissing eventjes aan de zijkant een herhaling te laten zien. In slow-motion. Zo’n vierde official (ook al zoiets doms, zo’n vierde official, kunnen ze ut met z’n drieën niet af, moet er zonodig een vierde bijkomen, als een soort grote broer), zo’n vierde official dus, die heeft dan verbinding met de scheids in ut veld en die zegt dan bijvoorbeeld; “Hé euh… Henk, misschien moet je dat effe terugzien” en dan gaat Henk naar de zijkant en dan kruipen ze samen achter een monitor en dan proberen ze d’r samen even uit te komen. Terwijl dat de spelers dan even wat voor zichzelf kunnen gaan doen. Of ze hebben inmiddels een zodanig computerprogramma in mekaar geflanst dat ze onderaan ut beeld ut artikel voorgeschoteld krijgen dat overtreden is, uit ut grote KNVB-overtredingenboek, met daarbij meteen de straf die Henk dan aan die speler uit moet delen. Ja, u lacht er misschien om, u denkt misschien; “Die Jan, die draaft nou echt door, die heeft vaast een zonnesteekje opgelopen”, maar ik zeg u dat zoiets niet ver meer weg is.

 

Toch erg jammer, want als ze aan de hand van herhalingen de zaken in ut veld gaan beoordelen, dan kun je dus in ut vervolg ut spel met de scheidsrechter wel vergeten, terwijl dat toch een wezenlijk onderdeel van ut voetbal kan zijn. Wat zegt u ? U weet niet wat ik bedoel ? Nou kijk, ut spel met de scheidsrechter houdt in dat je even gaat uitproberen tot hoever je kunt gaan. Want zo’n scheidsrechter is ook maar een mens en tja, de ene mens zit nou eenmaal anders in mekaar dan de andere. En je wilt eigenlijk graag dat je die scheidsrechter een beetje kunt gebruiken om je doel te bereiken en dat is; winnen. Wanneer je ut spel met de scheidsrechter goed speelt, gaat hij de smerigheid van je tegenstanders overtredingen wat beter inzien en begrijpt hij tegelijkertijd wat beter dat jouw overtredingen eigenlijk niet meer zijn dan onbedoelde en geheel buiten je schuld om plaatsvindende ongelukjes, die nou één keer in zo’n spel voorkomen.

 

En zulk soort dingen, mede amateurs, laten wij ons toch niet afpakken ?”

Ja, kijk, ik ben zelluf opgegroeid in een klein dorp, waar geeneens een voetbalclub was, laat staan een ballotage-commissie. Daar gingen we voetballen in ut land van Klaas van Kleine Berend, als d’ur tenminste geen koeien liepen en als ut gras niet te hoog was. Als we uit school kwamen, vroegen we gewoon wie d’ur zin had om “puteigie te doen” en meestal kregen we d’ur wel genoeg bij mekaar. Met een paar jassen maakten we goals en eventuele oude koeievlaaien gooiden we aan de kant (wanneer ze goed opgedroogd zijn, kun je ze in z’n geheel oppakken en wegkeilen en ik moet zeggen; op ut laatst ben je daar heel geroutineerd in. Overigens is deze bezigheid door de eeuwen heen uitgegroeid tot plaatselijke folklore; “ut-olt-Sheernbroekse-koeieflaart’n-noar-de-kop-van-een-ander-gooi’n-terwijl-dat-die-ander-maakt-dat-tie-wegkump”. Deze onderhoudende en zeer spannende wedstrijden worden jaarlijks gehouden tussen de eerste en tweede pinksterdag).

 

Toen begreep ik er al helemaal geen ene reet van, dat er jongens waren, die niet wílden voetballen, terwijl ik wist dat ze wel kónden voetballen. En sommige zelfs heel goed. Ze hadden van die onzinnige redenen, zoals “ik mut tuus nog an ‘t wark; ze bint zó druk” of ze hadden een zwaar agrarische achtergrond en vonden “dat ut land van Klaas van Kleine Bee’und bedoeld was veur de koe’n en niet umme te foebal’n”. Welk een dwaling; een mooi, groot, enigszins vlak, met groen gras begroeid veld onder de blote hemel, daar móet je wel op voetballen. Dat is sterker dan jezelf. En verder is er weinig bij nodig. Ja, een bal en wat volluk, maar verder ? Toch maken sommige d’r een hele poppekast van. Zoals die ArenA bijvoorbeeld. Ik ben er laatst geweest voor een rondleiding en, ja sorry hoor, maar ut gevoel deugt er niet; ut voetbalgevoel. Kijk, als je een stel willekeurige jongens in de Koekoek een bal geeft en erbij zegt dat ze overal mogen voetballen waar ze willen, wat denkt u dan, dat ze ergens in een lege kas gaan voetballen? Op een betonnen vloer ? Of zouwen ze toch gewoon een mals veldje opzoeken ? Die gids in die ArenA gaf schoorvoetend toe, dat ut gras “niet helemaal tof” was en vroeg half-guitig en half-uitdagend of wij dan soms een oplossing hadden. Toen ik opperde om voortaan graszaad uit Rotterdam te nemen, werd daar niet echt positief op gereageerd.

 

Maar goed, terug naar ut “puteigie doen”. Ut onbegrijpelijkste vond ik ut nog als ze niet wilden, omdat “ze geen zin hadden”. Maar welke voetballer zegt nou “nee” tegen een pot voetbal, wanneer z’n vrienden hem vragen ? Niet iemand van het ZEVENDE, mag ik hopen. Die begint acuut te kwijlen, as ut goed is. Kijk, in ut ZEVENDE hoef je geen briljante voetballer te zijn, je hoeft niet tweebenig te zijn, je hoeft geen schaartje te hebben en zelfs de Cooper-test hoeft niet persé in twaalf minuten, maar je moet wel willen. Ja, ut is een zaak van het hart.

 

Als elftal maakten we het merkwaardige fenomeen mee, dat we enerzijds vorig jaar roemloos en zonder enige glans laatste zijn geworden, ja, een seizoen meemaakten zonder noemenswaardige hoogtepunten, maar dat we anderzijds toch een wachtlijst

konden overleggen van, zo op ut oog gewone normale weldenkende jongens, die, om

wat voor mistige redenen dan ook, perse bij ons wilden voetballen. En, na het, even plotseling als droevig, heengaan van “HET VIERDE” werd dat plotseling weer actueel en liepen er spelers zomaar los rond. Als daklozen. Schrijnend om te zien.

 

Maar als lid van de ballotage-commissie heb je de zware verantwoordelijkheid om te beoordelen of zo iemand past bij HET ZEVENDE. En daarom wordt een aspirant-lid onderworpen aan een aantal tests en aan de hand van de uitslagen wordt bepaald of hij kan, nee; mag toetreden tot ons elftal. De eerste test is onschuldig maar direct bepalend of we doorgaan; we rijden hem op een vroege zaterdagochtend geblinddoekt eerst een poos in de rondte en nemen hem dan mee naar een willekeurig veld. Terwijl we hem de blinddoek afnemen rollen we meteen een bal over het veld. Kijkt hij eerst om zich heen waar hij is of volgen zijn ogen ogenblikkelijk de bal in zijn magische gang door de dauw ?  Een cruciale vraag.

 

De tweede test is de vissekom-test; het aspirant-lid wordt zonder voorkennis meegenomen naar onderaan de trap van de kantine. Wij gooien pardoes een lege, ronde vissekom, (maatje 5) naar beneden. Hoe reageert hij ? Deinst hij verschrikt achteruit of neemt hij het voorwerp pardoes en met gevaar voor eigen leven op buitenkant-voet om ut ding de invaliden-wc in te joekelen? Belangrijk om te weten.

 

De derde test is deze; we nodigen wat vrienden en kennissen en parkeren deze met barbekjoe en bier op veld drie, terwijl wij als ZEVENDE compleet met scheids en tegenstander aangetreden staan op veld vijf en op punt staan aan een zinderende wedstrijd te beginnen. Vervolgens brengen wij het aspirant-lid naar een plek tussen beide velden en laten ut volluk van veld drie tegen um aan zeuren om gezellig aan te schuiven, terwijl wij hem slechts éénmaal ernstig vragen om op veld vijf mee te doen. Kiest hij voor het bier, prima, maar dan niet meer bij ons aan tafel !

 

De laatste test is doorslaggevend; we sluipen zijn woning binnen, als hij in een diepe, aan bewusteloosheid grenzende, slaap verkeert, na een woest feest; stie-kum, maar deskundig, leggen wij hem aan een ietwat grof infuus om op deze wijze anderhalve liter snert van zware tot zeer zware kwaliteit toe te dienen, gevolgd door een litertje pruimesap. Vanzelfsprekend wordt hij ‘s morgens getroffen door ongevaarlijke, doch hevige en bijzonder ongemakkelijke race-kak-aanvallen, gepaard gaande met heftige krampen. Vervolgens bellen wij hem ‘s middags doodleuk op met het verzoek om maar even aan te treden, omdat zijn elftal maar 10 man heeft. Komt hij of komt hij niet ?? Ja, en als ie niet komt, dan blijft tie d’ur maar.

Op deze manier hopen wij het liefhebbers-gehalte binnen ons elftal op peil te houden. Wat zegt u; bestaande leden ? Ja, voor hen geldt natuurlijk precies hetzelfde. Of dat jaarlijks getest wordt ? Euh……..nee, eigenlijk niet. Ik ga er  eigenlijk van uit dat ze zelluf af en toe us in de spiegel kijken.

Of euh…………….zou dat teveel gevraagd zijn ?

Dit is ut eerste stukkie, wat ik in ut nieuwe seizoen weer schrijf en ik had al zo halluf en halluf besloten dat dit moest gaan over ut tintelende gevoel wat zo’n begin van een seizoen teweeg brengt. Over hoe overweldigend ut is om weer met de jongens op ut veld te staan. Over hoe strak en maagdelijk zo’n veld erbij ligt na de zomer. Over ut verfrissende van een nieuw begin, waarmee alle fouten en blunders uit ut verleden zijn weggevaagd. Over de verrukking van ut samen weer intrappen voor de eerste wedstrijd…………….

Die eerste wedstrijd moesten we trouwens tegen ut NEGENDE. Ons eigen NEGENDE. Niet ut NEGENDE van VSCO ofzo, of van OWIOS of van WVF; nee, tegen ut NEGENDE van ons zelluf. Nou is er niks mis met ons NEGENDE. Integen-deel; ons NEGENDE is best wel een jofel team en hun kantinementaliteit lijkt op de onze. Maar ut is wel óns NEGENDE en dus is die eerste wedstrijd slechts “een onderling partijtje”. “Dáár moet je nou over schrijven”, zeiden een paar jongens, “da’s toch pure armoe, zo’n onderling partijtje, hebben ze niks beters ?” 

 

“A joh”, temperde ik, “kom op”.

 

Bij zo’n onderling partijtje moet één van beide partijen in ut blauw. Nou is er niks mis met blauw. Prima kleurtje. En die sjurts zijn ook nog us van een prima stofje gemaakt. Dat moet haast wel, want ze zijn van vlak na de oorlog. Toen ze sjurts nog in één maat maakten nl. maatje 8. Alleen weet niemand meer of dat nou small, medium of large was, maar als je ze probeert te passen dan weet je ut gauw genoeg; small dus. Ze waren netjes opgevouwen en opgeborgen in een tas van vlak vóór de oorlog. Tante Sjaan reed er in de hongerwinter nog mee door de polder op haar zoektocht naar tulpebollen, waardoor één van de hengsels kapotgegaan is, maar dat is gelukkig heel creatief gerepareerd met een stuk koe-touw. Nou hebben wij spelers die, qua maat, gemakkelijk in staat zijn om in hun eentje op negen meter vijftien een degelijk muurtje te vormen (XXL dus) en die sla je nog niet met drie man in zo’n sjurt. Dus die zijn niet blij met zo’n sjurt. Eentje moest op ut laatst zelfs nog naar huis om passende kleding te halen. Dat betekende dat hij in gestresste toestand, half aangekleed, op voetbalschoenen, in zijn supersnelle bolide kroop en in duizelingwekkende vaart naar zijn woning scheurde, waarbij ut een mirakel genoemd mag worden dat geen enkele, geheel onschuldige, mede-weggebruiker bij die actie gewond is geraakt, om aldaar de in paniek naar de voordeur gekomen huisgenoten aan de kant te gooien, als een dolle stier de trap op te rennen, waarna hij binnensmonds mopperend en tierend de klerenkast openrukte en met slechts één greep daarin een passend, op blauw gelijkend, sjurt greep, om daarna deze hele ellende nog eens door te maken, maar dan in omgekeerde volgorde.  “Kijk”, zei hij, “dáár moet je nou us over schrijven”.

 

“Ach”, aarzelde ik.

 

Op de eerste training bleek dat iedereen de presentatiegids had ontvangen. Ook daar is niks mis mee. Met zo’n presentatiegids. Daarin kun je je als vereniging mooi presenteren. Toch ? En mooi is ie; duidelijk lettertype, goeie scherpe kleuren, prachtige foto’s. En een mooi beeld van de vereniging. Verhaaltje over ut eerste, over ut tweede, over de vrouwen en over de jeugd. Prima. “K heb um gelijk in de prullebak gepleurd”, hoorde ik in de kleedkamer. “Hoezo ?”, werd er gevraagd. “Omdat”, antwoordde hij getergd, ”omdat er geen woord instaat over ons. Niet over ut derde, niet over ut vierde of ut vijfde en niet over de rest. Zijn wij lucht of zo ? IJVV is IJVV omdat wij allemaal lid zijn en omdat wij allemaal lid zijn hebben wij een eerste wat in de tweede klasse, ja, helemaal in de TWEEDE KLASSE voetbalt. Maar één woord over ons is al teveel; alleen met de contributie weten ze je naam!”. Er werd instemmend gegrinnikt.

 

“Daarover kun je makkelijk een stukje schrijven”, dacht ik. “Maar ja, ik zou toch schrijven over hoe mooi en hoe……… En toch, die presentatiegids; hij had wel gelijk. Toch ? Eigenlijk ? Als IJVV nou us geen derde en vierde en vijfde en zesde, zeuvende, achtste en negende had ? Alleen financieel al. Us even denken; dat zijn zeven elftallen van gemiddeld zo’n…….man of 18, dat is euh…… zo’n kleine 130 man en die betalen alleen an contributie vierentwintig gulden en een kwartje per maand, dat is euh……een dikke drieduizend gulden. Keer twaalf; da’s toch mooi bijna veertigduizend gulden. Goh. Kun je toch een leuk trainertje voor halen, dunkt me. En misschien blijft er nog wel een paar cent over ook. Voor een tasje reserveshirts, of zo. Ja, als je ut zo bekijkt is ut wel héél vreemd dat wij, als grote sponsor, helemaal niet genoemd worden in, nota bene, de presentatiegids. Ja, daar kun je ook over schrijven, maar ik wou schrijven over hoe mooi euh…..

Na die eerste oefenwedstrijd komt de eerste competitiewedstrijd. Wij moesten naar VSCO. Nu wel. 2 uur vertrek. 3 uur voetballen. Daar is op zich niks mis mee. D’ur is wat weinig kantinetijd, maar vooruit. Maar, als datum stond er wel 1 september bij. En dan voetbalt Ierland tegen Nederland. Een wedstrijd die ons toen nog verschrikkelijk de moeite waard leek om even te bekijken. Dus wij bellen met VSCO en warempel, ik krijg direct de leider aan de lijn. Vraag ik hem; “Zeg, wij moeten zaterdag tegen jullie om 3 uur en nou dacht ik dat jullie die wedstrijd misschien ook wel willen verzetten ?”. “Hoezo?”, vraagt hij. Ik viel bijna van mijn stoel, want zo’n wedervraag had ik niet verwacht. “Omdat ut Nederlands elftal dan  speelt…” antwoordde ik vertwijfeld. “Nou euh…”, antwoordde hij “ik heb de jongens er niet over gehoord”. “Ach, gut”, stamelde ik. Goed; om een lang verhaal kort te maken; die jongens van VSCO hadden er geen belang bij. “Ik geloof dat ze daar nooit naar kijken”, voegde hij me nog toe. Kijk, daar kun je ook over schrijven. Over hoe het mogelijk is, dat je voetbalt in VSCO 5 en dan niet naar zo’n wed-strijd gaat kijken. Over hoe raar mensen in elkaar kunnen zitten. Maar dat doe ik niet. Want ik wou ut hebben over euh……ja, waar wou ik ut ook weer over hebben ?

Gek eigenlijk, hoe gauw je soms vergeet waar ut nou eigenlijk om gaat.

Ik moet u wat bekennen; omdat wij vorig jaar roemloos, ja, zelfs bijna puntloos, eindigden in de competitie, hebben wij via de daartoe bevoegde kanalen het verzoek naar de KNVB doen uitgaan, om ons voor deze competitie ietsie ‘lager’ in te delen. Zo; dat is d’ur uit; ut lijkt dan wel een simpele mededeling, maar ut was toch een behoorlijke onderneming om in een zodanige gemoedstoestand te geraken, dat we hiertoe durfden over te gaan. Je moet namelijk durven toe te geven dat je niet zo verschrikkelijk goed bent en ja, en dat is niet voor iedereen weggelegd. Bovendien komt ut wat zeikerig over. Ut is net alsof je voor een wedstrijd al begint te zeiken dat de tegenstander veel beter is dan jou en dat je op deze manier toch weer verliest en dat dat niet eerlijk is, omdat jij ook wel us wilt winnen. En zoiets doe je niet. Al denk je ut, dan zeg je ut nog niet, want dat doen voetballers niet. Maar goed, de simpele feiten logen er niet om; we wonnen vorig jaar 2 punt op ut veld en 3 in de bestuurskamer en dan kun je onmogelijk blijven volhouden dat je ‘leuk mee doet’. Bovendien merkten wij dat de algehele geestelijke gesteldheid van de gemiddelde speler, zo op de zaterdagmiddag, toch zo links en rechts tekenen begonnen te vertonen van een, soms aan de oppervlakte verschijnende, grijzige uitzichtloosheid, zich uitende in uitersten, van overactief en uitbundig drinkgedrag tot langdurig zombie-achtig staren in onpeilbare vertes. En zo kwamen wij dus tot dat verzoek.

 

Om u een indicatie te geven van ons nivo; wij waren in voorgaande jaren meestal in het gezelschap van bijvoorbeeld een VSCO 8, een OWIOS 9 of 10, een Wilsum 4, een ESC 7, een SEH 7 en in een dergelijk gezelschap zijn wij wel op onze plaats. “Goh”, zegt u misschien; “dat is ook niet hoog”. Nee, zeg ik dan, dat is zeker niet zo hoog, maar wel mooi. En daar gaat het om.

 

Nou dachten wij dat de KNVB een zodanige organisatie was, dat als ze een verzoek krijgen om een elftal wat lager in te delen, dat ze dan even op de ranglijsten van de afgelopen jaren gaan kijken en vervolgens vaststellen dat dat verzoek zo raar nog niet is en tenslotte dat elftal dus wat lager in gaan delen. Een ernstige denkfout. Zo gaan ze niet te werk. Ze doen veel meer. Ze hebben ons elftal behoorlijk doorgelicht en vervolgens vastgesteld dat we niet láger moeten spelen, ben je gek, maar hóger. En dus zitten we nu bij VSCO 5 in en bij OWIOS 7, bij ESC 5 en SEH 5. Wat een wijsheid. Wat een inzicht. En wat waren we blij met dat steuntje in de rug, met die onuitgesproken maar zeker begrepen boodschap dat we door de KNVB veel beter bevonden worden dan dat we zelf in de gaten hebben. En waarachtig; die KNVB heeft gelijk gehad, want we zijn nu 3 wedstrijden in actie geweest en we halen tegen die hogere ploegen evenveel punten als vorig jaar tegen die lagere.

 

Zo moesten we afgelopen zaterdag naar ‘t Harde om tegen hun 5e te voetballen en omdat we geen idee hadden wat we ons moesten voorstellen bij ‘t Harde 5, keken we daarvoor op internet. Op internet ? Ja, op internet, ja. Dat hoort zo, tegenwoordig; als je iets niet weet kijk je op internet. Nou is mijn ervaring ondertussen wel dat je op internet inderdaad van alles kunt vinden en heel veel te weten kunt komen, maar dat je ook heel vaak anderhalf uur en ontelbare telefoontikken later wat triestig moet vaststellen dat je eigenlijk totaal niet gevonden hebt wat je zocht, als je je tenminste nog kunt herinneren wat je nou eigenlijk zocht, want ja, je komt zo van ut één in ut ander met dat verrekte internet en voor je n’ut weet ben je naar plaatsen gelokt, waarvan je denkt; hoe kóm ik hier in vredesnaam ook weer en soms kom je zelfs op plekken dat je je wanhopig af begint te vragen hoe je d’ur ooit weer vandaan komt. Maar goed, wij kwamen er met behulp van dat internet dus achter dat ‘t Harde 5 nipt verloren had van DSV 4 en dus bijna gelijkwaardig was aan DSV 4 en die had weer met

9-0 gewonnen van Go Ahead en daar verloren wij weer van met 6-1, dus, concludeerden wij in alle redelijkheid en aan de hand van de wetten der logica, dat wij van ‘t Harde 5 een ongelofelijk pak op onze lazer zouden krijgen.

 

Nou ben ik met u eens dat voetbal eigenlijk verrekte weinig met redelijkheid te maken heeft en al helemaal niks met logica, maar goed, om een wedstrijd in te gaan in de veronderstelling dat je behoorlijk op je lazer krijgt, hoeft niet perse slecht uit te pakken. Ut ligt d’ur maar an hoe je d’ur mee omgaat. Kijk, als dat tot gedachten leidt, dat ut toch allemaal zinloos is; ja, dan kun je beter thuis blijven, maar ut kan ook leiden tot een soort verbetenheid, tot de wil om ut beste van jezelluf te geven, om te vechten voor de laatste meter en ik mag wel zeggen dat wij met een dergelijk houding ‘t Harde tegemoet traden. Bovendien hadden wij niks te verliezen; alles wat wij goed deden was winst. En omdat we meer goed deden dan we vooraf hadden ingeschat, groeiden wij tot ongekende hoogtes, zodat wij op een gegeven moment voorstonden met 3-1.

 

In een doorsnee voetbalcompetitie zijn dat toch doodgewone woorden; “wij stonden voor met 3-1”. Voor ons is dat toch niet zo heel gewoon. Voor ons is dat niet gewoon tegen ‘t Harde 8 en niet tegen ‘t Harde 9 en al helemaal niet tegen ‘t Harde 5. Hier stonden wij op een veld bij ‘t Harde en wij stonden voor met 3-1 en niet tegen de één of andere oong-dichte-en-ram-die-balle-zo-varre-mogelijk-ut-dorrup-in-ploeg, maar tegen een tactisch en technisch redelijk verzorgd spelende ploeg, zonder dat er een speler bijloopt, waarvan je denkt; ach gut, dat is toch een zwakke plek, die zoeken we us effen op. Dus, al met al was dit voor ons een zeer bijzondere wedstrijd.

 

Het werd nog bijzonderder toen we toch nog verloren en alhoewel elke wedstrijd gaat om winst en verlies, wonnen we dus geen punten, maar groeide toch de over-tuiging en het besef, dat wij tegen beter voetballende ploegen beter voetballen. Toch winst, dus. En daarom beloof ik u; wij gaan nog punten pakken, dit jaar.

 

En u mag me daar aan houden.

Soms zit ik op zondagmorgen op de rand van m’n bed en dan doet alles zeer. Dan ben ik op de trap twee voeten nodig voor elke tree naar beneden en dan bedenk ik me dat ik m’n lijf nodig heb voor m’n werruk, want ik verdien ze niet op m’n reet met de stropdas om, en dan vraag ik me wel us af of ut niet tijd wordt om d’ur een punt achter te zetten. Maar ‘s middags, na ut eten, dan lig ik even op de bank en dan denk ik onwillekeurig aan momenten van de wedstrijd. Mooie momenten. Mooi van mooiigheid of mooi van lillekigheid. Maar wel mooi. Omdat ut echt was. En ik was d’urbij.

 

Soms zijn op de maandag alle spieren stijf die bewegen moeten en dan wil ut lijf niet, wat ik wil, en dan vragen ze op ut werruk wat “ik gedaan heb”. En dan moet ik weer de één of andere reden bedenken, waarom we niet gewonnen hebben. En dan zie je ze meewarig grinniken en dat krenkt me dan toch weer. Steeds weer. Maar dan denk ik; Ach, jullie waren er niet bij, jullie liepen in de stad of zaten thuis of krummelden wat in de tuin of zetten ‘t één of ‘t ander zeik-Gamma-of-Karwei-of-voor-mijn-part-Formido-kloten-hang-lig-slaapkamer-kastje in mekaar, maar jullie waren er niet bij. Jullie stonden niet op ut veld. Ikke wel. Ik ben een voetballer.

 

En als ut dan weer dinsdag is, dan heb ik er wel weer zin in. Dinsdag trainen we. Of trainen. Ut is meer spelen. Dinsdag spelen we. Dan speel ik mee. Ik ben een speler.

 

Sommige vragen zich af; zeg Jan, wor je nou niet zachies an te oud. Is ut niet een spel voor jonge mensen ? In de kracht van hun leven ? Van zulluke vragen schrik ik altijd een beetje. Aan de ene kant doen zulluke vragen me twijfelen. Misschien hebben ze wel gelijk, denk ik dan. Maar aan de andere kant begrijp ik zulleke vragen ook weer niet. Vooral als ze komen van lui die jonger zijn dan ik of net zo oud. Dan denk ik; jij bent oud. Oud in hoe je denkt. Anders vroeg je dat niet.

 

Sommige vinden dat ik andere dingen ook kan. Oh ja, ut zal wel; mischien kan ik dit en misschien wel dat en misschien kan ik bepaalde dingen wel errug goed, maar ik wil ze niet. Nu niet. Nog niet. Want ik voetbal nog. En misschien voetbal ik wel niet zo goed, als dat ik die andere dingen kan. Misschien kan ik die andere dingen wel beter. Maar ik wil ze niet. Ik wil voetballen. Ik ben een voetballer.

 

Sommige denken dat ik met de kop voetbal. Ze denken dat ik er de leeftijd voor heb. Eigenlijk gaan ze d’ur gewoon van uit. Maar ze hebben ut mis. Ik voetbal met m’n hart, op m’n gevoel en zoals ik me voel. Ja, sorry, maar ik beleef ut, zoals ik ut beleef. En de buitenstaander oordeelt daarover en misschien lacht hij erom.  Misschien zegt ie dat ut niks voorstelt. Maar wat heeft een buitenstaander met mijn beleving te maken. Geen ene reet. Ut is van mij. En daar blijven ze af.

 

Sommige zeggen dat ik wel errug vaak verlies. En dat is ook zo. Ze vragen zich af, wat er an is om jezelluf anderhalluf uur in de vernieling te sjouwen om an ut end van die anderhalluf uur vast te moeten stellen dat ut allemaal voor niks was, omdat je weer dik verloren hebt. Nou, mooi dan. Ze mogen ut vinden, maar ut is mijn keuze, mijn wedstrijd en mijn verlies en waar ze zich mee bemoeien is mij een raadsel. Maar één ding weet ik wel. Ik stond er. Ik was d’ur bij. En hun niet. Ik had de kiksen an, ik had ut gras onder de schoenen; lekker puh.

 

Er zijn mensen die vragen naar ut nivo waarop ik voetbal. Om te beoordelen of ut iets voorstelt. Want stel je voor dat je “hoog” zou voetballen. Guttegut. Dan moet je ut nog serieus nemen ook. Maar als ik zeg dat ik in ut ZEVENDE voetbal, dan halen ze opgelucht adem. Gelukkig; ut stelt geen reet voor. Rot op, denk ik dan, jullie weten er niks van. Jullie kunnen misschien uren lopen zeiken en betweteren over eredivisiewedstrijden of europacupwedstrijden en misschien hebben jullie ut allemaal wel errug goed gezien, maar jullie weten er echt helemaal niks van. Want hoe beroerd ut er ook uit mag zien; jullie hebben zaterdag ut gras niet uit de bilnaad gehaald, nooit de schaafplekken op de bil natgemaakt omdat ut ze zo verrekte branden en nooit alles bij mekaar gevloekt omdat je die pass zo verrekte goed wou geven en niet begrijpt, waarom die toch niet komt op de plek waar jij um wou hebben. Dat gevoel. Dat gevoel van; shit ! Dat kennen ze niet. Net zo goed als dat ze ut gevoel niet kennen van ut samen winnen, of van ut gewoon domweg weten dat je goed was, gewoon verrekte goed voor jóuw doen, of van ut deel uitmaken, ut écht deel uitmaken van een ploeg, een voetbalploeg.

 

Er zijn er zat, die wat meewarig doen over ut ZEVENDE. Alsof je wel voetbalt, maar eigenlijk ook weer niet. Alsof ut ‘niks waard is’. Alsof diegenen waarmee je voetbalt niks voorstellen. Nou euh; fuck you. Ja, we verliezen vaak, ja. Errug vaak. Maar ik ben één van hun. Tuurlijk; verliezen doet zeer in de kop en slecht voetballen doet zeer in ut hart. En als je errug vaak verliest, dan doet dat iets met je. Dan vreet dat an je. Ook als je in ut zevende voetbalt. Omdat je weet hoe anders het kán zijn en omdat we, op onze “zevende” manier, verschrikkelijk onze best doen om dát weer te bereiken, maar ut lukt maar niet en zachies an weet je niet meer hoe ut dan wel moet……… Maar toch. Toch verlies ik liever met hun……….

 

Maar soms, en vraag nou niet precies waarom en wanneer; nee, vraag dat asjeblieft niet, maar soms, dan loop ik op ut veld, tussen de jongens, in een wedstrijd, en dan is ut gewoon mooi en dan heb ik zomaar een raar soort kippevel. Een rilling. Die loopt zo van m’n voorhoofd, over m’n kop heen naar m’n nek toe.

 

Dat is dan maar even.

 

Zo’n moment.

 

Machtig.

Er zijn mensen binnen onze club, die blij zijn met de winterstop. Ze zijn eraan toe, zeggen ze. Dat kan. Ik niet. Ik ben er niet blij mee. Ik baal van de winterstop. En niet alleen omdat we dan niet voetballen, maar meer omdat het in de winterstop gebruikelijk is om de balans op te maken. En eerlijk gezegd maak ik die liever niet op. Ik weet ongeveer hoeveel wedstrijden we achter mekaar niet gewonnen hebben en u mag rustig van me weten dat dat een respectabel aantal is. Ik zal u ut aantal niet verklappen, want ja, met zulluk soort berichten loop je niet te koop, maar ik had zomaar verwacht dat er een keer een Abraham in de kantine zou zitten. En meer wil ik er niet van zeggen.

Wel durf ik u, zo aan ut einde van ut jaar, te bekennen, dat we allemachtig blij waren met de bazar, omdat we daar eindelijk in staat bleken om wat te winnen. Maar toch, de KNVB neemt in haar ranglijst nou eenmaal alleen punten op en geen halve kippen dan wel kalkoenen, vleesschotels of andere hartigheden. Dus dat schiet ook al niet op.

Die KNVB houdt trouwens wel vaker geen rekening met ons. Zo gaven wij in de aanloop naar dit seizoen, via de daar toe geëigende kanalen, aan dat wij wellicht wat lager ingedeeld moesten worden omdat wij ook het vorige seizoen al weinig wonnen. Op zich is dat al pijnlijk, als je zoiets aan moet geven. Dat voelt al als een nederlaag op zich. Daarvoor lijkt ut alsof je geestelijk af moet dalen tot in een gemoedstoestand van ut zwartste, diepdonkerste pessimisme, anders geef je zoiets toch nooit toe. Ut druist eigenlijk regelrecht tegen ut echte voetbalgevoel in. Want van tevoren toegeven dat je “ut wel niet zult rooien”, dat komt niet echt makkelijk de strot uit. Iedere rechtgeaarde voetballer wil niet voor de wedstrijd al voelen dat ie toch gaat verliezen.

En ut ergste is dat hele volksstammen ut nog met je eens zijn ook. Soms sta ik even, in toch al mismoedige gedachten verzonken, hier onderaan de trap, voor de ranglijst en dan merk ik plotseling dat ut één of andere goedbedoelend medelid met me mee zit te kijken en die zegt dan warm en begrijpend; “Ach, jullie zijn zeker te hoog ingedeeld”. Zonder dat ie een wedstrijd van ons gezien heeft ! En dan zeg je maar berustend; “Ja, veel te hoog”, terwijl je gevoel d’r tegen in opstand komt, want terwijl je ut toegeeft, dan geef je eigenlijk toe dat wij, en ik dus ook, dat wij dus, te slecht zijn voor de klasse, waarin wij voetballen en om dat dus zomaar even, zo onderaan de trap, op zo maar een doordeweekse dag, zomaar toe te geven, dat is niet gemakkelijk, dat voelt als azijn in de bek, dat draait als een mud witte bonen in tomatensaus op de maag, dat steekt als een te grote hap bevroren ijs in de kop.

Maar ut kan nog erger. Dat is als je op de zaterdag dan daadwerkelijk in dat veld staat en je moet er dáár achterkomen; dat is pas echt erg, want dan kun je ut in zo’n wedstrijd nooit goed genoeg doen. Want er komen wedstrijden voor, waarin spelers van ons en waarin we soms zelfs als elftal echt het onderste uit onze kan halen, waarna we dus eigenlijk een dikke pluim verdienen, maar als je dan de uitslag op ut wedstrijdformulier onder ogen krijgt, dan schaam je je toch weer te pletter. En dat botst van binnen. Je schaamt je dus voor hetgeen je gepresteerd hebt, terwijl dat ut beste was, dat je te geven had. Kijk, dat is niet zo goed voor ut zelfvertrouwen. Dan lig je ‘s nachts in je kussentje te bijten.

Ut allerergste is echter als de tegenstander, na de wedstrijd, tijdens ut invullen van ut wedstrijdformulier, een soort medelijden voelt en je wil sparen. En dat die dus vriendelijk en begripvol vraagt; “Ja, maar euh…………volgens mij zijn jullie iets te hoog ingedeeld, of niet ?”. Dat is echt de limit. Dan ben je zo in staat om van pure ellende dat wedstrijdformulier, samen met het geblokte tafelkleedje waar ut op ligt, acuut op te vreten. Dat tergt je zo, dat in staat bent om zo je ploeg weer mee de kleedkamer in te vragen om zo die tegenstander stante pede uit te dagen voor een revanche. Om ze alsnog even alle hoeken van ut veld te laten zien.        

Om ut dan allemaal compleet te maken deelde de KNVB ons echter dit jaar niet lager in, maar nog hoger. Eerst dachten we nog dat de KNVB dat in haar onmetelijke wijsheid bewust gedaan had, om ons een hart onder de riem te steken. Zo van; jullie zijn veel beter dan dat jullie zelf in de gaten hebben; jullie kunnen dat echt wel aan, ja, best wel. En op zich hebben ze daar gelijk in, want we hebben ongeveer evenveel punten als vorig jaar, om deze tijd, maar dan wel tegen nog betere tegenstanders en dus wel met wat tegendoelpuntjes meer tegen.

Maar als ut dan volgens die KNVB niet aan de tegenstanders ligt, waar ligt ut dan wel aan ? Aan ons ? Dat zal toch niet ?

Feit is wel, dat we kampen met nogal wat blessures. De hernia’s, verrekte knie- en enkelbanden, gebroken tenen, ontstekingen en wat voor narigheid al niet meer, vliegen des zaterdags over de tafel. Soms, als je even de ogen sluit, zo laat op de zaterdagmiddag aan de stamtafel, dan begin je te twijfelen of je nou in verdwaald bent in een aflevering van ‘vinger aan de pols’, of dat je in ons knusse praathuis zit. Maar goed, we verbergen ons niet achter blessures. Zo zijn we niet.

Overigens denk ik dat de penningmeester wel verrekte blij mag zijn dat we niet met elke blessure een fruitmandje aan laten rukken, want dat zou de financiële positie van de club, in dit boekjaar, danig ondermijnd hebben. Niet dat we een zodanig asociaal elftal zijn dat we mekander geen fruitmand gunnen, oh nee, maar er zijn er onder ons die een fruitmand domweg weigeren. Zij wensen niet behandeld te worden als “iemand die een fruitmand nodig heeft”, alleen omdat ze nou toevallig een poosje met de poot omhoog liggen. Dat karakter zit nou eenmaal in onze ploeg. Dat maakt al dat verliezen ook zo moeilijk. Ut zijn, van huis uit, geen losers.

Sterker nog; er zijn jongens in het ZEVENDE, die op de dinsdag fanatiek trainen en reeds op de woensdag in een jachtig tempo en met een geobsedeerde blik in de ogen naar de slager fietsen, om daar op de aanplakbiljetten te kijken tegen wie we de komende zaterdag moeten. Vanaf die woensdag leven ze in een soort onstopbare, doelgerichte, trance-toestand naar de wedstrijd toe. Ze weten precies wat we de vorige keer tegen die tegenstander gedaan hebben en kunnen hun directe tegenstander nog steeds haarscherp uittekenen, waarna ze even in hun schriftje kijken wat ook weer zijn sterke en zwakke punten waren, want dat houwen ze precies bij. Ze gaan op de vrijdag op tijd naar bed, en dat om te slapen, moeten op de zaterdagmorgen vaak naar de wc en klagen dan over krampjes in de buik. Men treft ze op de zaterdag al ver voor de wedstrijd op het sportpark aan en zijn te herkennen aan het veelvuldig kijken op hun horloge.

Ut zijn van die jongens die, bijvoorbeeld, van de mededeling dat ut kersttoernooi niet doorgaat een tikkie in de war raken. Ze stelden na die mededeling resoluut een onderzoek naar de oorzaken in. Ze kwamen er alras achter dat de kerst op zich wel doorging, want die stond gewoon op de kalender. Verder kwamen ze er door middel van een kort bezoek aan Oosterholt achter dat de plaatselijke Hoeve er ook nog stond, dus dat kon ut ook niet zijn. Omtrent de ware redenen tast men nog in ut duister, maar men vermoed dat andere verenigingen er ook lucht van gekregen hebben dat je die zaal gewoon kunt huren. En dat is nog niet zo erg, maar dat ze  dan ook nog gewoon de euvele moed hebben om dat te doen, zonder dat aan IJVV te melden, dat is pas onrecht.    

Maar goed; terug naar ut elftal. Ik geef toe; we hebben ook een ander soort spelers. Er zijn er ook die, bij wijze van spreken, op de zaterdag zo tegen de middag uit hun bed rollen en een vage gedachte in hun achterhoofd voelen kriebelen dat ze nog iets te doen hebben, die middag, waar ze zo gauw niet op kunnen komen. Gelukkig is er dan meestal een bereidwillig familielid in de buurt die ze eraan herinnerd dat ze ’toch op voetbal zaten ?’ Ze maken dan even tijd vrij om een potje te ballen en maken verder niet veel denkruimte vrij om aan het spel te besteden. Maar ach, is dat nou zo erg, in zo’n ZEVENDE elftal. Ik dacht van niet.

Als ik Loewie, oftewel Gaal Geniaal, zoals ze um thuis noemen, goed begrepen heb op zijn persconferentie, dan had hij utzelfde probleem een beetje bij ut Nederlands elftal. Ze voelden niet de drive, zei die, de eer, het heilige vuur, zeg maar, die hij wel voelde. Zo zie je maar; elk voetbalelftal is eigenlijk gelijk; alleen de nuances verschillen. Aan de ene kant moet je natuurlijk wel in zo’n Nederlands elftal wíllen spelen, anders hoor je d’ur volgens mij gewoon niet in. Erbij wíllen zijn en dan wíllen winnen, dat is ook een kwaliteit en als je die kwaliteit niet hebt, dan hoor je d’ur niet bij, al bulk je van de techniek en ben je tactisch een genie. Dus als Loewie gemerkt had, dat ze niet zo errug willen, nou, dan niet; d’r uit met zo’n vent. Er zijn d’r zat, die wel willen en ut beste elftal hoeft nou éénmaal geen optelsom van de beste spelers te zijn.

(En als je hun mentaliteit dan weer vergelijkt met HET ZEVENDE, dan komen we d’r toch weer goed vanaf. Onze spelers hebben door de week ook gewoon hun werruk en worden op de zaterdag als ut ware uitgenodigd voor hun oranje. En alhoewel we dus verrekte weinig winnen, komen ze, zonder langdurige onderhandelingen prompt aangevlogen vanuit Kampen, Hasselt, Zwartsluis, Dronten, Lelystad, ja zelfs vanaf ut Kamper Eiland komen ze en ze zeuren d’r nooit over.)

Aan de andere kant; stel, dat ik achter in de twintig was en elluk voetbalveld in Europa gezien had en speelde tussen grote spelers en onder grote trainers en ik zou uitgenodigd worden voor Oranje en d’ur stond dan zo’n grote schuimbekkende kop, met een trainingspak dur onder, voor m’n neus, die d’r van overtuigd is dat ie ut hele spelletje, op een regenachtige zaterdagnamiddag in z’n eentje uitgevonden heeft, en die stond dan de hele middag tegen me an te blèren en te schreeuwen, dan zou ik ook denken; “Man, zeik bij oe moe de kachel uut, maar niet bi’j mi’j”.

Ik vind trouwens sowieso dat sommige trainers raar bezig zijn. Neem nou de  opstellingen, zo hier en daar. Neem nou Arsenal. Ik vind Arsenal een mooie club; mooi shirt, mooi stadion, mooi ploegie. Dus als Arsenal d’r opkomt, dan zit ik voor ut buissie. Maar dan zie ik de opstelling en dan heeft zo’n trainer Bergkamp niet opgesteld en dan vind ik ut gelijk al ietsie minder, sterker nog; dan erger ik me rot. Kijk, als Bergkamp meevoetbalt, en Bergkamp is een speler die wil volgens mij altijd wel wil meedoen, dan verwacht ik iets, dan zit ik op ut puntje van m’n stoel. Bergkamp doet iets met me. Omdat je met hem, nooit weet wat er komt en hij af en toe met een bal doet, zoals voetbal bedoelt is. Maar als zo’n trainer um niet opstelt, dan pakt die trainer me dat dus af en daar baal ik dan van.

Ut zou die clubs domweg verboden moeten worden om zulke voetballers te kopen en ze dan op de bank te zetten. Want als ze daar op de bank zitten, ja, daar hebben hun dus geen reet aan, maar wij nog minder. Van zo’n goeie voetballer zou voor elke keer dat die op de bank zit, een extra weeksalaris als boete aan hun club opgelegd moeten worden. Of moeten we misschien naar het Big Brother-systeem; dat ut publiek wekelijks door stemming, via internet of zo, uit mag maken wie d’ur uitgaat en wie d’ur inkomt. Wedden dat die Bergkamp d’r dan in blijft ? Want dan gaat ut er niet meer om hoeveel rendement (sorry voor dit beurstechnisch-anti-voetbal-woord) hij oplevert, maar om hoeveel plezier hij oplevert.

Overigens zijn er gelukkig nog mensen die de kwestie van winnen of verliezen terugbrengen tot de essentie, mensen die beseffen wat HET ZEVENDE beweegt;  zaterdag stond ik aan de bar met een jeugdspeler uit de C’s, waarvan ik vorig jaar nog leider mocht zijn. “Speel je nog, Jan ?”, vroeg hij me. “Ja”, antwoordde ik, “in HET ZEVENDE”. “En”, vroeg hij verder, “winnen jullie nog wel eens ?” “Nou, nee”, antwoordde ik naar waarheid, “we hebben dit jaar nog niks gewonnen”. “Maar euh… ut is toch wel leuk ?”, ging hij onverdroten door. “Ja, hoor”, lachte ik; “hartstikke leuk”. “Nou”, besloot hij, bloedserieus, “daar gaat ut toch om”.

Wat mij betreft maken ze n’um gelijk bondscoach.

……En anders maar trainer van Arsenal.

In een winter als deze komt er altijd een periode, waarin ik wat mistroostig word; zo’n periode waarin je vast moet stellen dat het weer zich toch wel bijzonder weinig aantrekt van je persoonlijke voorkeur. Zo’n periode is nu aangebroken.

 

Het is de periode, na de kerst en oud en nieuw en direct na al die feestelijke, al dan niet verplichte, nieuwjaarsbijeenkomsten. Op een gegeven moment loop je al zwetend en boerend rond van al die goedbedoelde borrels, komt het vet van de appelflappen en oliebollen spontaan uit poriën op plekken, waarvan je nauwelijks wist dat je daar ook poriën had, doet je hele reet zeer van ut zitten en hangen en zet zich onverbiddelijk een vreemd proces in je lichaam in werking. Het lichaam wordt aan de ene kant steeds voller van al die feestelijkheden en tegelijk ontstaat er een steeds groter wordende leegte, een behoefte aan beweging, aan afmatting, aan het je meten met de tegenstander, ja vrienden, er groeit een lichamelijk voelbare behoefte aan strijd, een hunkering naar het veld, een op pijn gelijkend verlangen naar het beroeren van de bal met een aantal gelijkgestemden.

 

Maar de velden zijn in dezer dagen opgenomen in oneindige sneeuwvlaktes. Nou zijn er plaatjes van ondergesneeuwde landschapjes, die best het aanzien waard zijn; zo’n oer-Hollands molentje in de sneeuw; oké, besneeuwde dennetjes in de bergen; prima, een slingerende sloot door witte weilanden; hartstikke mooi, nog een rijtje knotwilgen d’r bij; hilarisch, maar een voetbalveld in de sneeuw; dat is niks, dat geeft zondermeer een intrieste aanblik, dat is staren in het totale niets. Daar moet je niet te lang naar kijken, want je loopt zomaar een winterdepressie op.

 

Een ondergesneeuwd voetbalveld onderscheidt zich niet meer van de omgeving; ut is allemaal wit, het mist de sfeer, de ingehouden spanning die er anders hangt; ut roept de verwachting op dat ze de volgende morgen de doelen nog eventjes komen weghalen, omdat ze toch geen nut meer hebben; je gaat bijna geloven dat ut nooit weer groen wordt, ja, dat je nooit weer voetbalt. En dit weekend lijkt ut al helemaal zo troosteloos, omdat er zelfs geen Engels voetbal op tv is en als d’r in Engeland al niet gevoetbald wordt; ja vrienden, waar dan in vredesnaam nog wel ? Niet dat ik elke wedstrijd moet zien; oh nee, maar gewoon, dat je ut weet; er wordt gevoetbald, dat alleen al, dat kan genoeg zijn voor je gemoedsrust.

 

Wat je ook in zo’n voetballoze periode gaat proberen, maar wat eigenlijk al bij voorbaat gedoemd is om te mislukken, dat is het bedriegen van je voetbal-bio-ritme. Dat gaat zo; normaal gesproken maak je een eerste, een tweede en een derde helft mee, zoals dat in de volksmond heet, maar nu doe je tijdens de eerste en tweede helft andere dingen, zoals het eindeloos witten der gehele keuken, het doelloos lopen in deze of gene stad of het geheel onnodig wassen van de auto, maar dan spring je in bij de derde helft. Zo rond kwart over vier (normaal tijd om te douchen) drink je nog een bak koffie met de vrouw en rond half vijf (normaal tijd om ut formulier in te vullen) fiets je naar de kantine om de derde helft toch nog mee te maken. Alsof er niks gebeurd is. Op zich niks op tegen, daar hoort u mij verder niet over, maar ut is anders. Best gezellig, maar anders. En niet een beetje anders, maar heel anders. Niet beter of slechter, maar anders, totaal anders.

 

Je praat niet over die diepe bal, die niet aankwam, omdat die buitenspeler vertrok, terwijl hij juist naar de bal toe moest komen. Je buurman praat ook niet over diezelfde diepe bal, waarvan hij vond dat die helemaal niet diep moest, maar juist breed en je ogen kruisen niet een paar keer de ogen van die buitenspeler, omdat je weet dat hij het eigenlijk wil hebben over die diepe bal, waarvan hij vindt dat hij wel goed liep, maar dat die bal lang niet diep genoeg was; die bal moest d’ur over.

 

Je zit ook niet te gniffelen met een medeverdediger over die zeikerd van een spits, die je toch nog even behoorlijk geraakt hebt; niet omdat hij eigenlijk wel een goeie voetballer was en ook niet omdat hij jouw ook een paar keer geraakt had, maar gewoon, omdat hij zo liep te zeiken en hij liep gewoon zo te zeiken, omdat hij niet begreep dat er aanvallers zijn, maar ook verdedigers en dat die aanvallers moeten proberen om te scoren en dat die verdedigers moeten proberen om dat te beletten. Omdat hij niet doorhad dat als je als aanvaller en als verdediger tot de grens wilt gaan om dat te doen, dat dat ut nou juist mooi maakt. Als je dat allebei als spel wilt ervaren, tenminste. Dan is voetbal nou juist zo, zo, ja euh…….zo mooi.

 

Nee; je vind jezelf ineens terug in de voetbalkantine, terwijl je praat over je werk, terwijl je helemaal niet wilt praten over je werk, want je praat op je werk al over je werk en je praat tijdens de afwas al over je werk en je hebt gisteravond op die ‘oergezellige’ verjaardag al gepraat over je werk of je praat ineens over de computer, die ut verrekt om nog een fatsoenlijke internetverbinding tot stand te brengen, waarna ut je opvalt dat je beweert dat dat hele internet je eigenlijk geen ene reet interesseert en dat je er toch bijna nooit “opzit”, terwijl ut toch blijkbaar belangrijk genoeg is om erover te praten in de kantine, ja, in de voetbalkantine en dat tijdens de derde helft. Zoals ik al zei; ut is anders. Alles is anders. Je bent zelf ook anders, want je hebt geen wedstrijd in de benen en al zit je dan ook met je bloedeigen elftal in de kantine, toch is ut anders.

 

Dat heb je ook, maar dan nog erger, wanneer je elftal voetbalt en je kunt zelf om de een of andere reden niet meedoen, tenminste; ik heb dat wel. Kijk, ik kan, bij wijze van spreken, rustig zeven jaar lang, elke wedstrijdminuut meedoen met utzelfde elftal, maar als de week erna dat elftal heeft gevoetbald en ik heb niet meegedaan, dan zit ik bij ze aan tafel en dan heb ik ut gevoel dat ik er op dat moment niet echt bijhoor. Ja, u mag ut gek vinden, maar zo voel ik dat. Ut voelt bijna eenzaam aan. En eenzame momenten in ut voetbal, waarde lezer, zijn over ut algemeen niet de beste. Succes kun je delen, evenals verlies, maar eenzaamheid ?

 

(Zucht.)

 

Wanneer beginnen we eigenlijk weer ?

Ik weet niet hoe ut bij u is, maar volgens mij hebben we nog nooit zo’n lange winterstop meegemaakt. Net wat ik zeg; ut kán an mij liggen, maar ‘k geloof d’r niks van. Voor mijn gevoel voetbalden we eerder gewoon door tot je ongeveer tot kniehoogte in de blubber stond en de voetzoekers en gillende keukenmeiden je om de oren vlogen en je begon gewoon weer als de terreinmeester een zodanig groot wak geslagen had, dat er met een beetje goeie wil een veld uitgezet kon worden.

Nu komen er zaterdagen voorbij van een zodanige schoonheid dat je eraan begint te denken om de KNVB aan te klagen, omdat ze zich naar mijn mening bezondigen aan grove nalatigheid door het nodeloos voorbij laten gaan van dergelijke zaterdagen zonder zich te bekommeren om een passende invulling. Met andere woorden; ut is gewoon kloten dat er op zo’n dag niet gevoetbald wordt. Sterker nog; ut is aan de reet gesmeerde boter terwijl je droog brood eet.

En zonder nou direct sentimenteel te worden; in zo’n lange winterstop ga je ut elftal wat missen. Daarom hadden we bedacht dat ut misschien wel aardig was als we us een keertje bij mekaar zouden komen. Zo even zo tussendoor. En omdat bij mekaar komen en mekaar dan wat glazig aan gaan zitten kijken ook niet alles is, groeide het idee om dan ondertussen meteen maar wat te eten en eventueel, mocht daar behoefte aan zijn, in voorkomende gevallen, als we d’r toch zijn en indien voorradig, wat te drinken.

Om een keuze te maken, alwaar dit moest gaan geschieden, kwamen de meest exotische nationaliteiten voorbij met elk hun specifieke culinaire hoogstandjes. Het Balkan Restaurant, de Italiaan, de Japanner, de Griek, de Baviaan; ja, alles kwam voorbij. Toch viel de keuze, gewoon zou ik bijna zeggen, op de Chinees. Waarom ? Nou, omdat een beetje voetbalelftal past bij de Chinees. Die Chinezen zeuren niet als ze met grote bladen bier moeten lopen, de bril staat er vrolijk omhoog en ze schrikken niet van wat ‘Babi Pangang met witte lijst’ tegen de muur. Niet dat dat bij ons gebeurde; oh nee. Naast een aantal minder vleiende karakteristieken, welke op ons elftal zeker van toepassing zijn, zijn wij toch ook een beschaafd elftal; gooien met eten is ons tuus niet ùleerd. Verder komt eten er in ons elftal domweg niet aan toe om mee gegooid te worden, omdat je in sommige van ons zoveel voedsel kunt stouwen dat zo’n grote grijze Rova-container er schril bij afsteekt.

Mede daarom werd er gekozen voor een zogenaamd lopend buffet. En niet zomaar een lopend buffet. Zo kregen we soep vooraf. En dan niet plompverloren kippesoep of tomatensoep, nee; we mochten nog kiezen ook. Prompt is er dan natuurlijk weer één die de brave man overvraagt, door om bruine bonensoep te vragen, maar goed; zulke gasten houd je altijd. Daarna konden we kiezen uit geroosterd Kantonees varkensvlees, Babi Ketjap, kalkoen in Sechuansaus, ossenhaas met champignons, gebakken Pekingeend met Chinese champignons en blokjes kip, bereid als in het Keizerlijk Paleis. Nou; ut zag er goed uit, echt. Alleen bij die blokjes kip had ik zo m’n twijfel of die wel bereid waren zoals in ut Keizerlijk Paleis, want ja; de een maakt ut zo klaar en de ander zo, maar ach; klaar is klaar, zeg ik altijd maar.

Zo’n lopend buffet levert hier en daar nog wel wat onduidelijkheid op; zo moest de

bedienende Chinees duidelijk gemaakt worden, dat het gebruik van borden toch wel gemakkelijk is bij een dergelijke maaltijd, zelfs voor een voetbalelftal, en bovendien moest aan een onzer spelers uitgelegd worden, en ik zeg dat met enige schaamte en bewust zonder zijn naam te noemen, dat zo’n lopend buffet uit zichzelf niet voorbij loopt, maar dat hij zelf geacht werd langs ut buffet te lopen. Misschien speelt mee dat hij van zichzelf toch al niet zo’n loper is. Op de vervolgvraag “wat daar nou aan was, langs zo’n buffet lopen ?”, moest hem vervolgens uitgelegd worden, dat hij tijdens het langsgaan, dan meteen wat mocht pakken. Dat stelde hem enigszins gerust. Dergelijke vragen maken mij nou juist weer wat ongerust, want als je zo uitputtend begrippen als ‘lopend buffet’ uit moet leggen, hoe wil je dan ooit met zo iemand een zinnige discussie op poten zetten over ‘mandekking’ en ‘flank bestrijken?”

Trouwens; alle spelers waren er. Ja, waarachtig. Ut was de eerste keer in de geschiedenis van HET ZEVENDE dat alle spelers aanwezig waren en dat nota bene tegelijkertijd en dan ook nog in één en utzellefde vertrek. Voorwaar een memorabel moment.

Zelfs die Chinees keek d’ur van op. Hij had niet genoeg stoelen neergezet, “want”, zo orakelde hij in zijn Chinese wijsheid; “d’ur vallen d’ur altijd wat af”. Nou, louloene, d’r viel niemand af en dus moest hij stoelen bijzetten. Op zich was dat trouwens helemaal niet zo’n absurde gedachte van die beste man, want meestal vallen d’r inderdaad wel wat af. Ja, en dan niet afvallen in de zin van “minder in gewicht worden”, want wij zijn door de jaren heen als elftal best wel gegroeid en ik zie dat voorlopig niet veel minder worden, maar afvallen in de zin van dat je dus rekent op zeg maar, 14 man en dat je jezelf dan toch weer op de vrijdagavond terugvindt en na nog us tellen weer niet verder komt dan 12.

Maar die avond dus niet; die avond was ut; 19 man op papier en 19 man vol aan de bak (met bovendien een dozijn vrouwen). Hetgeen voer was voor de discussie, die typerend genoemd mag worden voor ons elftal; ‘zijn wij nou eigenlijk een voetbalelftal, wat het leuk vindt om met mekander te eten en te drinken of zijn we nu een eet-en-drink-elftal, wat in zijn wekelijkse voetbalwedstrijd een excuus heeft gevonden om elkander op te zoeken’.

Noem het maar een soort voortdurende identiteitscrisis, waar wij als elftal mee worstelen. En we komen d’r eigenlijk geen reet verder mee, want als het erop ankomt, willen we allebei, we willen de kool én de geit, we willen de dood én de gladiolen, we willen de gezelligheid én we willen de punten.

En alhoewel ik soms overloop van pure bewondering over hoe ons elftal het opbrengt om na desastreuze wedstrijden de middag toch door te brengen in totale en volstrekte gezelligheid, is er soms ook een vraag, die knaagt en kwelt;

Hoe gezellig kan gezellig zijn, als die anderhalf uur zo ongezellig geweest zijn ?

Eigenlijk had ik helemaal geen zin om over HET ZEVENDE te schrijven, want er is eigenlijk niks bijzonders te melden. We blijven immers gewoon verliezen. En da’s nou niet iets, waar je enthousiast de wereld van op de hoogte gaat brengen.

 

In het begin van het verliezen, probeer je nog redenen te vinden, waardoor dat nou komt. Je probeert het te zoeken in de opstelling, en als dat niks oplost in de instelling; kortom je zoekt ut als elftal bij jezelluf, want alleen dat kun je veranderen. En anderen de schuld geven, ach, dat kun je één keer doen, twee keer misschien, maar de derde keer wordt ut al wat ongeloofwaardig. Dus kom je bij jezelluf uit. En dan kom je op het vreemde fenomeen dat je tegen jezelluf gaat lopen voetballen. Een gedeelte van de ploeg gaat zich ergeren aan de fouten van de anderen en reageren daarop, terwijl die anderen zich weer ergeren aan dat reageren en zo kan de ergernis van één speler door een elftal gaan woekeren zoals een om zich heen grijpende rietbrand doet in een Grafhorster veld.

 

Maar, eerlijk is eerlijk, deze fase hebben we op de een of andere manier toch achter ons gelaten. De laatste tijd verliezen we niet meer door interne twisten. Nee, we zijn in de volgende fase; de fase van gelatenheid, een kritieke fase.   

   

Als je alsmaar verliest, dan kom je vanzelluf in een gemoedstoestand terecht van een diepdonker fatalisme. Je wilt nog wanhopig proberen te geloven dat “ut de volgende keer wel zal lukken”, maar die volgende keer gebeuren er weer dingen, die er weer onverbiddelijk op wijzen dat “ut weer mis zal gaan”. En dan gaat ut ook mis. Een toestand, waarin je eigenlijk niet zou willen zijn, maar je hebt ut niet meer in de hand; het is sterker geworden dan jezelluf. Op een gegeven moment voetbal je als doodgeslagen bier.

 

In een klasse zoals de onze, ontstaan er bijvoorbeeld altijd van die rare huts-kluts-toestanden voor de goal. Van die momenten, waarop een man of acht op bijna dezelfde vierkante meter proberen om een bal te raken, maar waarop dat niemand op afdoende wijze lijkt te lukken. Van zulluke ballen krijgen wij d’ur geeneen van in hun netje, terwijl ze d’ur in ons netje altijd ingaan. Echt altijd. Ut zijn van die doelpunten, die in de volksmond “echte klootgoals” worden genoemd en ik mag me sterk vergissen, maar van de goals die we tegen kregen en nog gaan krijgen, zijn er zeker eenderde echte klootgoals en als ik zeg echte klootgoals, dan bedoel ik ook echte echte klootgoals. En als je in het begin van de wedstrijd een echte klootgoal tegen krijgt, dan treedt er een mechanisme in werking dat zich onverbiddelijk en onzichtbaar voltrekt tussen de oren van de diverse spelers. Ja, en dan mag iedereen gaan roepen dat dat gewoon gezeik is en dat je d’ur gewoon in moet geloven, maar geloof, altijd een kwetsbaar onderwerp, laat zich niet dwingen.

Ja, wij zijn een tegenstander geworden, waartegen op de een of ander manier alles lukt, wat normaal niet lukt. Er zijn tegenstanders, die normaal gesproken, in goeie doen, het lukt om één keer in de drie wedstrijden een doelpoging te wagen, die met veel goede wil en liefde omschreven kan worden als “een schot op de goal”, waarna zo’n speler dan achteraf in de kantine het uitgebreid wil hebben over “zijn schot op de goal”, terwijl zijn medespelers zich suf moeten piekeren om dat moment nog weer voor de geest te halen; nou, zo’n tegenstander dus, die scoort tegen ons. Nooit eerder scoorde hij en nooit zal hij weer scoren, omdat hij van mening is dat hij op z’n hoogtepunt moet stoppen en dus acuut stopt, omdat hij weet dat zijn hoogtepunt geweest is, maar dat hoogtepunt was dus wel weer juist tegen ons. Wanneer dat was, zullen later mensen aan hem vragen en hij zal antwoorden; ut was tegen IJVV – 7. Die naam hebben we inmiddels.

Wij zijn een ploeg geworden, waarbij een zeer ongelukkige handsbal in de zestien een geheide pengel is, terwijl een zeer opzichtige handsbal in de zestien van de tegenstander d’ur nou net weer geeneen is. Ja, ik zweer ut. Dat kom je dan tegen. En je kunt d’ur niks tegen doen. Ja, je kunt een indringend gesprek aangaan met de dienstdoende arbiter, en dat hebben we dan ook wel gedaan, maar ja, die fluiters zijn over ut algemeen geen lui, die na een goed gesprek willen accepteren dat hun ogen af en toe de werkelijkheid niet willen zien en inzien dat ze volkomen verkeerd bezig zijn om dan alsnog aan ons een pengel toe te kennen. Nee, zo’n scheidsrechter denkt anders; die denkt; Wel allemachtig, probeer ik die lui voort te helpen door ze te fluiten en dan krijg ik me toch een grote bek”, wat op zich ook wel weer een logische en menselijke gedachte is. Weet hij veel, welke weg wij al zijn gegaan; weet hij veel hoe of we mekaar al afgebekt hebben, weet hij veel hoeveel echte klootgoals wij al tegen hebben.

Wat alles nog een extra zwaar maakt, dat zijn de omliggende, externe factoren, zoals familie, vrienden, kennissen en medeleden, die je dan na de wedstrijd spreekt. Zo vraagt mijn zoon tegenwoordig niet meer wat of we gedaan hebben, maar met hoeveel we verloren hebben en als ik dan zeg “met 2-0” en als hij dan antwoordt “oh, nou da’s niet slecht” en dan even zwijgt en er dan achteran zegt “voor jullie”, nou dan weet ik dat verdere uitleg of verdediging er niet meer toe doet en dan hap ik dus al helemaal niet meer, wat bij hem dan weer enige bezorgdheid oproept. Want als va reageert als doodgeslagen bier; als ie al niet meer hapt als ut over ZIJN ZEVENDE gaat, ja, waar hapt ie dan nog wel op.

Zo zijn er ook medeleden, die me na de wedstrijd altijd naar de uitslag vragen, waarvan ik dacht dat die interesse gemeend was, maar waar ik nou van begrijp dat het uit een soort cynisme is; dat ze er plezier in vinden om Jan, die wieze bek van ut clubblad, om die te horen zeggen dat ie weer verloren heeft. Die eigenlijk vinden dat ik die wieze bek us dicht moet houden, omdat ik als leider van HET ZEVENDE mede- of zelfs hoofdverantwoordelijk ben voor een reeks nederlagen, waar je beroerd van wordt. Die vinden dat ik geen recht van spreken heb……..en dat we eerst maar us moeten winnen.

En misschien…….. Misschien hebben ze wel gelijk……………..

Inhoud accordeon

Inhoud accordeon

Heeft uw hond net toevallig de krant van die dag vernield, moest u net even tijdens ut journaal even naar de plee en was u sindsdien in het buitenland, dan meld ik ut hier maar even: we hebben gewonnen. Ja, waarachtig. Vorige week speelden we al gelijk tegen Wilsum en nu, ja nu, wonnen we van Hatto Heim. Mocht u me niet willen geloven, dan mag u ut gerust even opzoeken op internet; www.knvb.nl is ‘t adres. En had ik niet zojuist een joekel van een virus op m’n peecee gehad, waardoor die hele internet-kolerezooi op ‘t ogenblik niet meer werkt, dan had ik ut hier even pontificaal afgedrukt. U mag me eventueel na kantooruren ook even bellen om ut kopie-wedstrijdformulier te komen bekijken, want dat heb ik zorgvuldig bewaard, ja, ik koester ut als een door erfrecht verkregen sieraad. In de rechterbovenhoek van dat formulier staat ut echt; IJVV 7 – Hatto Heim 4 met als eindstand 3-2 staat er, en daar is niet mee geknoeid.

 

Naast het overwinnen van het pure ongeloof is er nog een reden waarom ut bewijsmateriaal van onze overwinning zo belangrijk is. Een paar jaar geleden namelijk, wonnen wij van Wapenveld en dat trok zich prompt terug uit de competitie en daarna wonnen wij van Oene en ook dat trok zich, om nog steeds duistere redenen, terug uit de competitie. Ja, en zo kom je wel verrekte sneu van je punten af. Dus, ik waarschuw maar vast even; mocht nu Hatto Heim of Wilsum ut in ut hoofd halen om zich terug te trekken uit deze competitie, dan zullen wij niet schromen om ut betreffende dorp in z’n geheel los te graven en via onze geliefde Ijssel af te laten drijven ut Ijsselmeer op. Zo’n dorp loopt dan waarschijnlijk ergens aan de Afsluitdijk vast, nou mooi dan, laat ze daar maar ploeteren in District West II of in Noord; ut kan me niet verrekken, maar ik speel d’r niet meer tegen.

 

Dat gelijke spel tegen Wilsum mag trouwens best een parel voor het amateurvoetbal in het algemeen en voor de 6e klasse AU in het bijzonder genoemd worden. Soms heb je van die wedstrijden, die echt wedstrijden zijn en dat in de stand ook doen blijken en dat zijn de echte. Wanneer wij tegen Wilsum 4 spelen zijn de onsympathiek scherpe randjes van “de onvervalste derby” er inmiddels wel vanaf en dat maakt het tot een sportieve, doch niettemin bloedserieuze en somtijds harde krachtmeting tussen twee ploegen, die meer willen dan kunnen. Natuurlijk; wanneer een van de twee wint, kan de winnaar ut niet laten om wat arrogant te doen en kan de verliezer ut niet laten om sacherijnig te zijn, maar ut blijft allemaal binnen de perken van ut fatsoen. En zoals nu; wanneer ut 1-1 wordt, dan zijn er gezamenlijke grappen en is de napraat gemoedelijk en hartelijk.

 

“Het punt van Wilsum” beschouw ik (en de geschiedenis zal mij gelijk geven) als “het punt van ommekeer”, want dat betekende dat wij in de tweede wedstrijd van ut seizoen ons puntentotaal van de voorgaande competitie reeds hadden geevenaard, dus slechter dan toen kunnen wij ut simpelweg niet doen. Deze wetenschap gaf ons zoveel moraal, dat wijde wedstrijd tegen Hatto Heim weer die vergeten honger voelden knagen. Die honger naar meer; honger naar punten; niks misschien, niks ik wil of ik zal; nee, ut moet ! Weg met de doemdenkerij, weg met de kruitenkramperige angst voor ut verlies; d’r op en d’r over en vreet op dat volluk !!

 

Voor mij persoonlijk werd ut nog wel even zweten, moet ik u eerlijk bekennen, want bij de gelukzalige stand van 2-0, kopte ik hoogstpersoonlijk voor de Hattemers de 2-1 achter onze keeper. Ut was op zich een mooie goal, (‘k heb in ieder geval voor de schoonheid vele complimenten mogen ontvangen), maar stel dat achteraf gebleken was, dat die goal het beginsein van toch weer een verlieswedstrijd zou zijn geweest, dan had ik naar alle waarschijnlijkheid van pure ellende mijn eiegen rood-witte shirt, met m’n geliefde nummer 3 en al, in zijn geheel opgevreten. Ik zou direkt na de wedstrijd alleen en verdrietig naar huis gefietst zijn en de rest van de middag hebben gewijd aan het troosteloos nastaren van voorbijtrekkende wolkenpartijen, ik zou plannen gemaakt hebben om de kievieten, grutto’s en ander gevogelte maar te volgen naar zonniger oorden, want hier ………….. ach hier; wat was hier nog te vinden……….. Maar gelukkig bleek dit soort depressief gedrag niet nodig en konden wij even stevig nagenieten in de kantine. Ik was d’r al vroeg . In de klantine. En niet alleen omdat wij om half 1 begonnen waren, maar ook om ut formulier te tekenen.

 

Bij een verliespartij, ja sorry da’k er weer op teruggrijp; maar ut is zo gewoon, nogmaals sorry; ut was zo gewoon voor ons, bij een verliespartij dus, dan sta ik niet te trappelen om dat formulier in te vullen. Meestal probeer ik ut dan af te schuiven. Ik heb da al us eerder verteld wat voor martelgang dat kan zijn. Die trap is dan verrekte hoog, alles voel je, want bij verlies doet alles zeer en dan zit er boven zo’n glimmend hoofd, die ut allemaal nog even fijntjes inwrijft, waardoor jealles nog zeerder doet, maar je blijft netjes en beleefd, want zo behoor je als gastheer te zijn, terwijl je stiekum allerlei gevoelens van frustratie hebtt en hoopt dat hij bij ut opstaan dat glimmende hoofd stoot aan ons befaamde schuine dak, waardoor je dan toch weer met een glimlach afscheid kunt nemen.

 

Nu, na Hatto Heim, had ik die trap geeneens in de gaten; ik stond zo boven. Ut is meer een soort zweven, wat je dan doet. Gut, wat was ut toch een ontiegelijke tijd geleden, dat ik zo gezweefd had. Voor mijn gevoel, was ik de laatste keer nog jong en snel en had ik nog volop haar. Kun je nagaan. Maar nu was ut dus eindelijk weer us mijn beurt; nu zou ik ut ze wel even inwrijven. De leider van Hatto Heim zat er echter al voor mij en ik schoof aan; een oudere man was ut en hij zag er breekbaar uit. Al gauw bleek mij dat hij bovendien erg sympathiek was; droevig maar sympathiek. En …….. ze hadden nog niks gewonnen. Ik keek um in zijn ogen en kon het niet opbrengen om scherp te zijn, om even wat zout in zijn wonden te strooien; in plaats daarvan beurde ik um wat op en we namen hartelijk afscheid.

 

Ach, mijn kans komt nog wel.

 

Er komen nog wedstrijden zat.

U kunt van het zevende zeggen wat u wilt, maar wij blijven in ieder geval verbazen danwel verwonderen. Kijk, dat wij in vergelijking tot vorig seizoen progressie zouden boeken, dat stond al wel vast, maar dat wij dit op een zodanig wijze zouden doen, lag niet in de lijn der verwachting van de normale, huis-tuin en keuken volger van de, altijd weer boeiende, zesde klasse zaterdagamateurs. Daarom zal ik even de analyses doorgeven van de winterstopse tussentijdse evaluatie. 

 

Zoals gezegd, wij hadden vooruitgang verwacht, sterker nog, ut moest allemaal beter. Er waren er onder ons, die normaliter toch optimistisch en onbekommerd zo’n nieuw seizoen instappen en die zo op ut eerste oog alleen een zogenaamd kort geheugen hebben; ze zijn een nederlaag op de trap naar de kantine al lang en breed vergeten, maar thans spraken zij toch uit dat ze weer zo’n kloten seizoen geestelijk waarschijnlijk niet meer zouden trekken, zoals dat heet. De beroerde gedachte echter, dat zij dan zouden stoppen als gefrustreerde verliezers weerhield ze nog. En terecht. Ut mooiste is toch als je, wanneer je daaraan toe bent, voor iedereen zichtbaar, trots en voldaan, enigszins sentimenteel maar toch vastberaden, je dierbare schoenen in de wilgen hangt. En dat mensen vragen; “Gut, zijn dat jouw schoenen, die daar in de wilgen hangen ?” En dat je dan kunt antwoorden dat dat inderdaad jouw schoenen zijn en dat je dan met gemengde gevoelens van melancholie en trots zomaar enkele, volstrekt willekeurige anekdotes kunt opdiepen uit je eigen rijke voetbalhistorie. Maar wanneer je vorig seizoen gestopt zou zijn, dan restte er niets anders dan een verbitterd stilzwijgen, ja een hardnekkig ontkennen zelfs, dat je ooit een bal getrapt hebt. Ik zou zelfs zo ver gaan, dat ik mij zou verlagen tot GTST fantasieën over een geëmigreerde en daardoor geheel uit het oog verloren tweelingbroer, die zonder dat ik ut wist al weer jaren in IJsselmuiden woonde en waarvan ik van heel vroeger nog wist dat hij toen inderdaad wel us een balletje trapte. Nee, dan maar beter gewoon doorgaan.

 

Maar dan misschien toch iets kritischer. In de zomerstop werd duidelijk dat er toch weer mensen waren, -waar komen ze toch steeds weer vandaan ?- die wel bij ons wilden spelen en voldeed zo’n iemand eerder aan criteria als; “past hij qua sociale omgang en kantinegedrag bij ons” dan was dat voldoende. Bleek later dat hij bovendien nog kon voetballen, dan was dat al weer mooi meegenomen. Bovendien is er bij het zevende altijd de ongeschreven gedragscode geweest, dat “wie bij ons op papier staat, die hoort erbij”. Al ga je op de kop staan, al douche je je niet na de wedstrijd, zelfs al lust je geen bier, dan nog hoor je d’r bij. Wat dat dan ook in mag houden. Deze manier van doen heeft ons heel veel opgeleverd en als u mij vraagt; “Ja, wat dan?”, dan weet ik ut niet zo goed onder woorden te brengen, maar durf ik u met een gerust hart te verwijzen naar allerlei spelers en ex-spelers die vroeger en nu nog steeds met een zekere tederheid in hun stem spreken over “het zevende gevoel”. Punten heeft ut ons dit niet veel opgeleverd. Dat moet ik u bekennen. Maar toch. Ut is maar wat je telt. Goed, dit gezegd hebbende wilden we dit jaar toch eerst kijken of “zo’n nieuwe” iets zou toevoegen aan onze toch al niet geringe capaciteiten en wat denkt u; een dikke vette bingo. Dat heeft geholpen. Al belandden enkele van die nieuwen toch al wel heel snel in de befaamde edoch gevreesde lappenmand. Voor een van hen was slechts een halve training voldoende om hem voor de rest van dit seizoen geheel en al uit te schakelen. Nog niet geheel duidelijk is, of dit nu kwam door reeds aanwezige, lichamelijke ongemakken of toch door het ongemeen hoge nivo van onze trainingen.

 

Wat wij verder hebben veranderd, dat is onze speelwijze. “Hadden jullie dan een speelwijze ?”, vraagt u zich verwonderd af en daarop moet ik u bevestigend antwoordden. Ik kan me overigens de vraag wel voorstellen, want er zijn van die echte diehards die wekelijks onze wedstrijden komen aanschouwen en die ook tegen het feit aanliepen dat onze speelwijze zo razend knap in mekaar zit, dat niemand eigenlijk in de gaten had dat er überhaupt een speelwijze was en al helemaal niet welke dat dan zou moeten zijn. Afijn, ik zal ut u nu dan maar verklappen; we speelden 4-4-2. Niet verwacht, misschien ? Ik kan ut me echt voorstellen. Ik kan me zelfs voorstellen dat er spelers zijn, die op deze openbaring enigszins verrast zullen reageren. Maar goed, voortaan spelen wij weer 4-3-3. Dat is wel zo duidelijk. En niet alleen voor u, nee, meer nog voor ons. En misschien denkt u nu dat wij wat achterlopen, omdat juist iedereen, tot ons eigen Oranje aan toe, tegenwoordig, 4-4-2 spelen, maar dat ziet u verkeerd; wij lopen alweer voorop. Ach, weet u, ut zijn altijd weer van die golfbewegingen in die grote, onuitputtelijke, deinende zee, die voetbal heet.   

 

Oh ja, en we zijn ingedeeld in een andere competitie; een competitie, die beter bij ons past. Een graadmeter daarbij is, dat ook Wilsum 4 in deze competitie speelt en dat is ons nivo. Wanneer er lijstjes met eventuele tegenstanders voorbij zouden komen, dan zou er bij Wilsum 4, door ons unaniem “bingo” geroepen worden. Zijn wij dan in deze poule gelijk een hoogvlieger ? Ach nee, dat nou ook weer niet, maar we staan niet onderaan. En dat is prettig.

 

Inmiddels hebben wij bij de buitenwacht (voor de hartstochtelijke innemers onder u: met de buitenwacht wordt hier niet het plaatselijke slemplokaal bedoeld, maar ‘mensen buiten ons elftal”. red.) zoveel verwachtingen opgeroepen, dat  een externe geldschieter ons, tijdens een gezellig samenzijn, een aanzienlijke som geld in het vooruitzicht heeft gesteld, wanneer wij met een gemiddelde van 1 punt per wedstrijd de competitie zouden afsluiten. Ik deel u dit met enige schroom mede. Ik hoop namelijk niet dat er nu spelers van het eerste of tweede of weet ik wat voor team, opeens aan de poorten van het zevende gaan lopen morrelen om mee te mogen delen in de successen en bovendien in de onmetelijke rijkdommen, die voor het grijpen liggen. U moet dus als speler van een ander elftal niet raar opkijken, als uw contacten met ons elftal vanaf nu wat argwanend bekeken worden. Ik wil geen gezeik met trainers en leiders, die klagen over spelers, die hun gedachten bij anderen hebben dan bij hun eigen elftal. 

 

Wilt u zich echter voegen bij die externe geldschieter en zo willen meedeinen op de golven van ons sportieve succes, neem dan gerust even contact op; in onze pot is ruimte zat.

Vorige week moesten we tegen Oene en we spelen graag tegen Oene. Oene is namelijk door de jaren heen een tegenstander gebleken, waartegen wij goed uit de voeten kunnen en zo links en rechts al us puntjes van afgesnoept hebben. Verder stralen de Oenenarenezenaren een zekere gemoedelijkheid uit, die ons bevalt. Ik weet niet of u wel eens bij Oene geweest bent ? Nee, nou, dat zou u dan toch us moeten doen. Oene heeft namelijk een schitterend sportcomplex, met honger-naar-de-bal-oproepende velden en een dorst opwekkende kantine.

In die kantine zijn maar liefst twee bar’s aanwezig, waarvan er één meer de sfeer uitademt van een grand café, dan van een doorsnee voetbalkantine. Achter de bar zijn spiegels aangebracht, met daarvoor uitgestald allerlei bekers en andere trofeeën, welke een neerslag geven van de sportieve geschiedenis van deze, eveneens in rood-wit gehulde club. Het schijnt dat deze opzet zeer motiverend werkt. Door de spiegels zie je de bekers namelijk dubbel, hetgeen bij de aanhang al een gevoel van trots oproept, maar het schijnt dat de doorgewinterde kantinetijger zelfs gevoelens van onoverwinnelijkheid krijgt, wanneer hij zo lang aan die bar blijft hangen, dat hij die dubbele bekers nog us wéér dubbel gaat zien.

Ik verzeker u dat wij nooit zo lang bij een tegenstander in de kantine blijven hangen. Je moet nou eenmaal wachten omdat er zo’n formulier ingevuld moet worden en ut is ook realiteit dat bepaalde spelers direct na de wedstrijd overvallen worden door een onbedwingbare lust om grote hoeveelheden gefrituurd voedsel naar binnen te slaan, maar anders kwamen wij niet eens in vreemde kantines. Maar een paar jaar terug kwamen wij na een om halféén gespeelde wedstrijd, dus vroeg in de middag, in de kantine van Oene terecht en niemand wou d’r eigenlijk nog weer weg. Ut was echt een gezellige boel en wij werden al snel opgenomen in de gesprekken van een aantal stamgasten, die niet vies waren van een pikketanessie en totaal niet gehinderd werden door de drang om ook maar enig voetbal te zien en nog minder om ons als een tegenstander te zien.

De bediening was in grote getale aanwezig en sloofde zich uit om ons tijdig te bevoorraden. Deze bediening was overigens voorzien van blouses in de clubkleuren en een ieder had een naamplaatje op die blouse. Dat zorgt al gauw voor een band met die bediening, moet ik zeggen, want ut is al gauw; “Hé, Henk mag ik 4 bier ?” en prompt brengt zo’n Henk dan vier bier en dat voelt dan meteen heel gemoedelijk en vertrouwd, terwijl je in feite die hele Henk niet kent. Ja, misschien is het wel een dweil van een vent, weet jij veel; je weet alleen dat ie Henk heet en je ziet dat ie vier bier brengt en op dat moment, ja gut, op dat moment is dat heel wat.

Ik beken deemoedig dat wij het die middag zelfs zo naar de zin kregen dat wij op een gegeven moment serieus begonnen te overwegen om als elftal in zijn geheel overschrijving naar Oene aan te vragen. Dit voorstel werd op tafel gebracht door mensen van Oene zelf en op het laatst slechts afgewimpeld omdat het zo doordeweeks toch een allemachtig end is, als je met je tasje achterop de fiets naar de training moet. Ja, je moet ook praktisch zijn in je keuzes.

Datzelfde Oene kwam dus vorige week bij ons. En vantevoren wisten we dus dat we een kans hadden tegen Oene. Desalniettemin bleken er in de aanloop personele problemen. Wintersport en andere, niet nader te noemen, zaken waren hiervan de oorzaak. En dus deed ik in arren moede een oproep via e-mail aan mijn teamgenoten om ijvv’ers te ronselen, die om wat voor reden dan ook, gelegenheid hadden om deel uit te gaan maken van het treffen IJVV versus Oene. De reacties waren overweldigend. Geblesseerde spelers vermanden zich en verschenen al dan niet medisch verantwoord aan de aftrap. Enthousiastelingen waren bereid twee wedstrijden te spelen. Uitgespeelde spelers vergaten voor één keer hun uitgespeelde status en ontdeden hun wondersloffen van het stof, ach, het was zo aandoenlijk, dat je zo’n wedstrijd eigenlijk bij voorbaat al niet meer kunt verliezen.

Om, by the way, nog even die spreekwoordelijke gemoedelijkheid van Oene te benadrukken, hadden zij bijvoorbeeld een spits meegenomen van het type Bonkige Kale Babbelaar. Als centrale verdediger is het normaal dat een spits je lichamelijk probeert af te matten in een wedstrijd, maar deze spits bracht een nieuw wapen; hij trachtte je helemaal moe te babbelen. Hij hield zijn klep geen moment dicht. Zo hield hij ons in volstrekte serieusheid voor, dat hij toch wel op een erg hoog nivo had gevoetbald en ik vond dat ik daar weer in volstrekte eerlijkheid op moest reageren en dus heb ik hem vriendelijk meegedeeld, dat ik daar vrij weinig van kon zien. Na een discutabele beslissing van de scheids vertelde hij ons bovendien zonder blikken of blozen dat hij ook op een zeer hoog nivo had gefloten en dat hij dus oog had voor de kleinste details. Zo wees hij er ons na slechts een tiental minuten al op dat zowel Oene als IJVV in het rood-wit voetbalde. De scheids legde daarop prompt het spel stil en een snel doch grondig onderzoek wees uit dat hij waarachtig nog gelijk had ook. Na een kortstondige uitwisseling van gedachten hierover en de vaststelling dat zowel wij als hunnie bij de wedstrijd in Oene zelf, al net zo rood-wit waren als nu en dat dat toen ook geen probleem was, overwon al gauw weer de gemoedelijkheid het van de zeikerigheid en gingen we vrolijk verder.

In de eerste helft spotten wij met de ongeschreven voetbalwetten, want we mistten nogal wat kansen en tsja, meestal krijg je d’r zelf dan één om de oren. Ondanks de gemiste kansen scoorden we echter toch als eerste. In de aanval daarop scoorde Oene op zijn beurt prompt weer tegen en zo werd het rust. Na de rust bleek dat we die eerste helft toch wel degelijk de basis hadden gelegd voor de, achteraf bezien, reguliere edoch niettemin forse overwinning met 4-1. Ze waren die eerste helft zodanig kapot gespeeld, dat de zwung er in zijn geheel uit gesjouwd was. En dus schreven wij weer drie punten bij, bij ons toch al niet geringe puntentotaal. Het feit dat wij tegendraads aan die ongeschreven voetbalwetten toch wisten te winnen en dan ook nog zo overtuigend, deed mij vermoeden dat hier sprake kon zijn van het onverklaarbare fenomeen ‘vorm’, maar omdat ‘vorm’ naar mijn idee vaak ophoudt zodra daarvoor een verklaring is gevonden, hield ik al gauw op met denken. Vorm moet men niet analyseren, doch koesteren en beleven. Wel was ik eigenlijk direct al razend benieuwd naar de zaterdag erop, want dan moesten we immers tegen Elburg en men kan de Elburgers, naar mijn ervaring, van veel betichten maar nooit van enige vorm van gemoedelijkheid. Elburg is kortweg gezegd voor ons altijd een ontiegelijke klotentegenstander. Ik kan me in mijn persoonlijke historie van treffens tussen IJVV en Elburg slechts één helft herinneren waarin we, met slechts 10 man, geschiedenis schreven door eenmaal te scoren en geen tegentreffer te dulden, maar dat was meer vanuit een soort fatalistisch wanhoopsgevoel dan vanuit de gedachte om acceptabel voetbal te spelen.

Dat Elburg had dan ook nog zijn spits. Die spits scoorde in de heenwedstrijd al een keer of drie, vier tegen ons en navraag leverde ons als informatie op dat hij betaald voetbal gespeeld had bij FC Zwolle, al moet u me op dit moment zijn naam niet vragen, want die vergeet ik steeds, maar goed, dat “betaald voetbalverleden” gaat toch een beetje zijn eigen leven leiden, vooral ook omdat de Elburgse leider mij meedeelde dat ze zo’n beetje alle wedstrijden mèt die spits wonnen, terwijl ze zonder hem in staat waren te verliezen.

Een van onze spelers, u weet wel zo eentje die graag op het randje van het toelaatbare speelt, bood spontaan aan om tegen hem te spelen, ja om te kleunen, om desnoods tegen hem op te klimmen en hem ten gronde te werken, om zijn gehele ziel en zaligheid aan te wenden om die spits het spitszijn te ontnemen, om hem, kortom, een verschrikkelijk oerieselmuudens poepie te laoten roek’n. De spits echter ontbrak. De verbetenheid onzerzijds bleef echter aanwezig.

Wel had Elburg andere technisch goed onderlegde spelers die vroeger duidelijk op een hoger plan hebben gevoetbald. Zo hebben ze een vaardige middenvelder op witte schoentjes. En u weet wellicht hoe ik denk over witte schoentjes. Dat er jeugdigen onder ons zijn, die in hun leeftijdseigen onbezonnenheid en ajaxachtige bravoure (waar ik overigens een schijthekel an heb) witte schoentjes aantrekken; nou vooruit dan maar; hopelijk gaat ut langzaam over, maar dat er mensen zijn van achter in de dertig op een nivo van IJVV 7 die witte schoentjes aantrekken; het is mij een volstrekt raadsel en bovendien een gruwel. Bij Zidane denk ik; okee, bij Beckham denk ik; nou, als jij dat wilt en slechts bij Henkie Vos denk ik; nou kun je warempel ietsie beter zien dat ie toch goed is, maar verder ? Nee, het zou bij wet verboden moeten worden, op straffe van het leegeten van het kleedkamerputje.

Slechts twee minuten waren er nodig om de wedstrijd tegen Elburg een wedstrijd te doen zijn, want toen al brak zo’n drommels watervlug Elburgs spitsje door, op pad gestuurd door een ongelukkige klutsbal. Hij zou alleen voor de goal komen. Echter, in een reflex, sommige verdedigers eigen, werd deze spits behendig en vakkundig tegen de grond gewerkt. De scheids, een integer man, werd met deze actie wat in verlegenheid gebracht, want ja, formeel moest een dergelijke overtreding met rood beloond worden, maar als je nou in de geest van de wedstrijd wilt fluiten en de wedstrijd is nog geen wedstrijd, wat moet je dan ? Even nadenken, misschien. En dat deed hij. En d’r was geen Elburger die riep om rood en dus, achteraf bezien, handelde hij toch in de geest van de wedstrijd door een vrije trap te geven en niets meer. Ook handelde hij volstrekt in de geest van de 6e klasse, waarin wij voetballen, want wie wijst mij een scheidsrechter aan in die klasse, die een speler na slechts twee minuten heenzend ? Terwijl hij trouw zijn contributie betaalt ? En des vrijdags om elf uur reeds zijn nestje heeft opgezocht zonder ene druppel drank en met zijn handen zedig boven de dekens de gezonde slaap der onschuldigen heeft gezocht ? Welk menselijk mens is daar toe in staat ?

Nee, als er een die middag een rode kaart had verdiend dan was ut wel de Elburger van ut type Bonkige Achterbakse Oudere. In de loop van de wedstrijd, toen de Elburgers zichzelf al behoorlijk de frustratie in gevoetbald hadden, besloot deze man om één onzer middenvelders, zo in het voorbijgaan, even een stevig knietje onderin de rug te geven. Terwijl er geen bal in de buurt was. Ik bedoel maar… Ja, niet dat wij nou allemaal ideale schoonzonen zijn. Oh nee. Persoonlijk vind ik stevige duels een meerwaarde geven aan de edele voetbalsport, ja, ik vind wedstrijden op het randje best wel aangenaam; dat geeft net dat tintelende gevoel van ietsie extra’s, maar iemand doelbewust en onaangekondigd pijn willen doen, dat is van een geheel andere orde. Wanneer dit voorval bij Studio Sport zou langskomen, dan zou heel Nederland er gedurende drie hele weken schande van spreken en zouden er gewis vragen over gesteld zijn in de Tweede Kamer, zou zoiets in Zuidoost Syrie hebben plaatsgegrepen, dan zou de dader ter plekke gestenigd zijn en dat met niet al te grote stenen, zou dit gebeurd zijn in Noord Afrika, dan zou hij gedurende drie etmalen achter een opgevoerde kameel door de woestijn gesleurd worden en dat zonder eten, drinken of noodzakelijke plaspauzes.

Maar bij ons zou hij blijven lopen zijn, omdat de scheids niks gezien had. En waarom had hij niks gezien ? Nou, omdat er dus geen bal in de buurt was, want die verrekte bal was alweer in een totaal andere hoek van ut veld. Ja, ut tempo ligt af en toe allemachtig hoog. Ut was dus al met al wel logisch dat die vent gewoon bleef lopen. Maar toen greep de Elburger leider in. Hij haalde de boosdoener acuut ut veld uit en dat getuigde van een grote sportiviteit. Sjappoo, dus voor deze man.

Overigens had waarschijnlijk deze leider ook het beste voor met de gezondheid van de schurk, want er liepen er enkelen bij ons rond, die de man ongetwijfeld opgezocht hadden om even ”verhaal te halen”, zoals dat heet. Dit zou voor ons niet goed geweest zijn, want terwijl wij dan op jacht gaan naar deze onverlaat, zie ik die Elburgers d’r dan toch voor aan om zomaar even een gluiperig doelpuntje te maken. En dat ging nou mooi niet door.

Los van deze onverkwikkelijkheden scoorden wij in de tweede helft één keer (en ik moet mij inhouden om de schutter hier niet even onbeschaamd en volstrekt los van de wereld in het zonnetje te zetten) en hun scoorden niet. Mooi niet. Lekker puh. Het resultaat van dit alles ? Dat wij dus wonnen. Van Elburg. Met 1-0. Ut is om gek van te worden. En zo voetbalden wij in de luttele tijdspanne van 8 dagen, maar liefst 6 punten bij mekaar. Ik beken u hierbij dat ik sindsdien zodanig word geteisterd door buien van opperste euforie, dat in mijn kennissenkring voorzichtig geïnformeerd werd of ik niet aan de geestverruimende middelen was. Ook het veelvuldig gegrinnik in mijzelf deed de vraag oproepen of “Jan niet wat vreemd werd ?”. Maar gelukkig gaat het al weer wat beter.

Verder heeft deze ontwikkeling ervoor gezorgd dat onze komende tegenstander, het u wellicht bekende Dos uit Kampen, al een keer of drie heeft gebeld met het verzoek om voorlopig van een confrontatie af te zien.

Tsja, waarde Dossers, uitstellen kan misschien, maar of ut zal baten ?

Onlangs bereikte HET ZEVENDE de grens van 22 punten in een competitie met 22 wedstrijden. Voorwaar een memorabel moment. Een moment om bij stil te staan, ja om te koesteren als een onbereikbaar gewaande, maar toch veroverde liefde, kortom een moment van opperste verrukking. Een prestatie, vergelijkbaar met het behalen van Europees Voetbal door Roeivereniging “Lange Halen, Gauw Thuis”. Eveneens vergelijkbaar misschien met het winnen van een relationeel matpartijtje door de vriendin van Regilio. Op KO. Na 13 volledige ronde’s. Terwijl dat ze voor stond op punten. Dat achter dat ongekende en toch al zo vertrouwd voelende succes een geoliede organisatie zit, dat moge duidelijk zijn. Uit die organisatie laten wij enkele mensen aan ut woord. Maar eerst de KNVB als organisator van deze bloedstollende en toch wonderschone competitie, waarin werkelijk van alles mogelijk is;

 

DE KNVB OFFICIAL: “Ja, we hebben in ut verleden fouten gemaakt. Mensen maken fouten, zeggen ze, nou, niet alleen mensen, kan ik je verklappen; nee, wij doen dat ook. Ja joh, dat ZEVENDE is inderdaad wel drie keer gedegradeerd, zonder dat we ze lieten degraderen. Met andere woorden; we deelden ze ut jaar d’urop gewoon weer in dezelfde klasse in en soms, ha ha, ja soms zelfs nog wat hoger. Daar zitten wij niet mee. En d’r was geen haan, nee zelfs geen hond, die d’r naar kraaide. En dus kregen ze ut jaar d’r op gewoon weer alles aan de kloten. Ja, t’is toch om je te bescheuren ? Of niet dan ?………… Ja toch ? Wat zegt u ? Dit jaar niet ? Nee, dit jaar niet, nee. Omdat er eentje bij dat IJVV zo wakker was om ons te bellen. En toen hebben we ut een en ander veranderd, ja. Nee, zoiets doen we uit onszelf niet, nee. Dat is onze stijl niet, om uit onszelf iets te doen………”

 

DE TRAINER: “Weet u wat nou het unieke is van deze groep, ja, ik geef toe; je moet daar een beetje geluk bij hebben; het unieke is dat ze zo weinig training nodig hebben. Ik durf rustig te beweren dat er spelers zijn die dit jaar meer meters gemaakt hebben in de polonaise, na alweer behaalde punten, dan op ut trainingsveld. Die winst was trouwens wel verschrikkelijk nodig voor de heling van het gewonde hart, van de gekwetste voetballersziel en was dit jaar belangrijker dan de training van de benen ! Ja, meneer, ik zeg altijd; voetbal is diepte. En als dit niet diep is.

 

Wat verder natuurlijk erg belangrijk is, dat is het teamverband, de teamgeest, de onderlinge verhoudingen, zeg maar. Ik werk vanuit van m’n eigen filosofie; “Iedereen binnen ut team is gelijk, alleen is de één wat meer gelijk dan de ander”, en dat werkt perfect. En natuurlijk is de sterkte van de bank belangrijk. Kijk, als je soms ziet wie d’r bij ons reserve zitten, dan moet je wel een sterke bank hebben……, anders hou je ze niet. Ja, lees dat nog maar us over; ’t is weer diep.”

 

DE AANVALLER: “Jazeker, ik ben hier verschrikkelijk trots op. Ut is echt een machtig gevoel om d’r weer één in ut kruis te jassen. En dan te merken dat zo’n goal op ut eind ut verschil heeft gemaakt tussen winnen en verliezen. En dan die verdedigers, die je alleen nog amechtig hoort hijgen, maar verder gewoon niet meer ziet. Dat is echt machtig, man. Oh ja, iedereen in ut team heeft hier voor gewerkt, maar als wij niet gewoon een goaltje meer maken dan hun, tsja, dan winnen we niet. Dan is mijn conclusie dat de aanval toch wel erg belangrijk is.

 

DE VERDEDIGER: “Tsjonge wat een verschil met vorig jaar zeg. Toen liepen we ons helemaal tot aan de diarree an toe, zonder ook maar ene keer een bal te raken en daar wordt je echt helemaal schijtziek van. Ut enige wat je dan nog een beetje op de been hield, dat was dan om er af en toe us effen een lekkere, ongegeneerde overtreding uit te gooien. Gewoon even lekker hakken en zagen, weet je wel. Maar dit jaar, oh man, om zo’n spits echt helemaal lam te leggen. Om zo’n gozer gewoon langzaam helemaal en totaal te slopen, weet je wel. Ja, voetballend gezien, dan hè. Da’s echt wel lekker. Ik ben d’r van overtuigd dat iedereen z’n best heeft gedaan, maar als wij achterin niet scherp zijn, dan winnen we echt niet. Daarom zeg ik; achterin, daar begint ut.

 

DE MIDDENVELDER: “Ik denk dat de waarheid ergens in ut midden ligt”.

     

DE MATERIAALMAN: “In zo’n prachtig seizoen als dit, vergroei je een beetje met je materiaal. Op een gegeven moment was ut is niet zomaar materiaal meer, ut werd míjn spons, míjn waterzak, míjn netje en, ut belangrijkste natuurlijk; míjn ballen. Ik maak ze schoon, zet ze in de was, pomp ze op en ik voel d’r aan, en dat is wel ut belangrijkste; ut voelen of ze vol genoeg zijn. Ut gaat om details, hè. Als ik weer de hele avond in ut schuurtje gezeten heb, dan vragen ze wel us; “Speel je d’r soms mee ?”, maar nee, dat doe ik niet; voelen; oké, maar d’r mee spelen ? Nee, da’s voor de zaterdag, voor de jongens.

 

Eén probleem heb ik nog wel; op een gegeven moment, bij het halen van de 10 punt, heb ik de schoenen gepoetst van de jongens, maar wat moet je nog doen bij 22 punt ? Hun gebit poetsen ?……….”

 

DE SPONSOR: “Ja, sorry hoor, maar hier raak ik een beetje van in de war. In ut begin van ut seizoen had ik ut erover met m’n boekhouwer Zjak-Zjan, ik zeg, zeg kerel, wat is nou een voordelige manier om dat zootje ongeregeld aan ut voetballen te krijgen. En toen zijn we gaan brainstormen, za’k maar zeggen. En we dachten dat we een verrekte goeie constructie bedacht hadden. “Als we nou pas echt gaan betalen, als jullie 22 punt bij mekaar voetballen”, stelde ik bloedserieus voor aan die gasten, “en bij minder punten krijgen jullie helemaal niks”. Nou, en daar gingen ze zomaar mee akkoord. En wij ons, op de weg terug in de auto, bescheuren van ut lachen natuurlijk. “Dat redden ze nooit !”, gilde Zjak-Zjan. “Dat wordt een goedkoop jaartje”, schaterde Hermientje, m’n secretaresse, “Vorig jaar 1 punt en nu 22 ?”, snikte m’n chauffeur, “die lui zijn niet van deze wereld”.

 

Maar, wat denk je ? Beginnen ze ineens punten te pakken. Gaandeweg werd Zjak-Zjan al us wit om ut neusje, werd Hermientje wat stilletjes en begon m’n chauffeur te klagen over hoge bloeddruk. Ja gut, die lui besloten gewoon om die punten te gaan pakken en da’s prachtig, hoor, maar ‘k had er gewoon niet op gerekend, betalingstechnisch gesproken dan.  Maar ut ergste is nog dat ik er voor mezelf niet uit ben of ik nou verliezer ben of euh……… toch ook winnaar ?

DE TOESCHOUWER: “Ik laat tegenwoordig de krant en m’n breiwerk gewoon thuis. Zelfs m’n krulspelden zet ik tegenwoordig ’s avonds. Ja, ut is weer genieten langs ut lijntje. Ut is weer feest. Hang de slingers maar in de goal, zou ik zeggen. En ut scheelt zoveel uitgeleg, hè, als ze af en toe us gewoon puntjes pakken. Anders moet je weer, ’s avonds aan tafel, van allerlei smoesjes en quasi-analyses uit de mouw schudden om ut verlies een beetje te verklaren. En op ut laatst horen ze je niet eens meer. Zo vertelde ik eens bloedserieus dat de beste speler ontbrak omdat ie hoogzwanger was, dat de keeper tijdens de warming up aan de kook geraakt was en geblust moest worden en dat de linksbuiten tijdens de wedstrijd werd aangereden door een opgevoerde brommer, nou, d’r was d’ur geeneen die d’r raar van opkeek.  

 

DE COMMERCIEEL MANAGER: “De extra inkomsten, door het enorme succes, komen goed van pas. Een organisatie als “HET ZEVENDE”, heeft toch een behoorlijk dure huishouding. Iedereen denkt nu wel dat we mooi binnenlopen, maar u moet bedenken dat ut ongeveer goed is voor 3 Spa blauw, 4 AA oranje en 5,68 kannen bier. En de ervaring heeft ons wel geleerd; dat is zo weer op. Een derde helft, zeggen ze dan. Nou, daar hebben wij geen drie kwartier voor nodig.

 

Een minpuntje is nog wel, dat we lang bezig geweest zijn met een sponsor voor de verstrekking van bittergarnituur en andere soorten vettigheid, maar de goede man kwam een keer langs, net na de wedstrijd, keek even rond en is toen lijkbleek en zwetend weer vertrokken. Toen ik u enkele dagen later belde, stamelde hij “dat zijn sponsorbudget op dergelijke uitgaven niet berekend was”. Maar we blijven zoeken en verwachten eigenlijk wel dat het huidige succes weer nieuwe sponsors oplevert.

 

DE DOSSER (Na 3 weken volstrekte rust, nog steeds enigszins bleekjes en met holle ogen voor zich uitstarende, vergelijkbare symptomen vertonende met DE OENENARENEZENAAR, DE ELBURGER, DE HATTO HEIMER (niet te verwarren met de eigenheimer; hatto heimers moeten iets langer doorkoken), en de DE WILSUMMER): “Kijk, we komen, normaal gesproken naar IJsselmuiden om punten te pakken. Klaar. Die punten staan niet ter discussie. Die calculeer je in. Punt uit of euhhh….puntèn uit, dus eigenlijk. Maar nu, nu was alles anders. Oh ja, we gingen er vrolijk naartoe. Vol overtuiging. Komt allemaal goed, zeiden we. Nou echt niet, dus. Allemachtig; ze kwamen over ons heen; ut was d’r op en d’r over met die lui. Ja, misschien was dat niet echt zo, maar ut voelde achteraf wel zo; alsof je onder een trein door gelopen bent, echt waar. Terwijl dat ie reed. Hard reed. En 24 wagons lang was. We moeten gewoon anders naar dat ZEVENDE gaan kijken; je moet er in je hoofd gewoon een goeie ploeg van maken, anders ga je d’r zelf gewoon aan onderdoor. Anders trek je ut mentaal niet. Je moet wel.

 

DE AANVOERDER: “Ik wil iedereen bedanken die in wat voor mate dan ook bijgedragen hebben aan dit succes. Wie dat zijn ? Dat weten ze zelf wel. En als hun gevoel klopt, weten ze zelf ook wel in wat voor mate. In diezelfde mate worden ze dan ook bedankt. Want dat verdienen ze.

 

DE BIERHALER: “Ik heb inmiddels de beste conditie van ut elftal”.

Nou, ut seizoen zit er op en ik moet bekennen; voor mij precies op tijd. Ik dacht eerst nog; ach, ik vermoei u d’ur verder niet mee en ik schrijf wel ut een of ander onzinnig stukkie over weet ik wat, maar ik kan ut niet ontkennen, ik kan d’r niet omheen en ik kan ut ook niet voor me houden; ik ben gewoon voetbalmoe. Ja, echt. Ik dacht eerst nog dat het aardappelmoeheid was, maar na 3 dagen witte rijst en het gewoon glad vergeten van de hele nacompetitie op tv, wist ik ut zeker; ik ben voetbalmoe. En ik maak me daar best een beetje zorgen over, want ik heb ut nooit eerder gehad. “Ut gaat toch wel weer over ?” vroeg ik de dokter en in plaats van een zinnig antwoord lachte hij me gewoon uit. De bruut. Geen diep psychologisch gesprek, geen balsemende rustperiode in ut één of ander exotisch kuuroord, geen zalfje, nee; helemaal niks. En toen ik ut er met m’n vrouw over had en toch wel enige bezorgdheid verwachtte, zag ik louter hoop in haar ogen, waarin de vraag besloten lag van “ zou die d’r nou eindelijk eens genoeg van krijgen ?!”

 

En ut is nou al een paar weken en ut wordt nog niks minder. Gister nog; ben ik tijdens Wit Rusland tegen Nederland toch gewoon ordinair, decadent en volledig languit in een diepe en onbezorgde slaap gedommeld ! Eerlijk waar. Moest ik van m’n vrouw horen dat ut 2-0 geworden was. En toen ut geanalyseer begon over de vraag waarom ut weer niet echt zo top was, kon ik ut geneuzel niet eens meer aanhoren en zapte ik door tot aan de Duitse zenders aan toe, waar ik bleef hangen in een met hossende Duitsers gevulde biertent, alwaar een tweetal met witte paardestaartjes getooide, nogal fors gevulde dames op gevorderde leeftijd in een onverstaanbaar dialect het halve danwel driekwart danwel hele liters bier zuipende publiek toezongen; voor mijzelf het bewijs dat ut toch vrij ernstig is. Misschien heb ik al wel teveel van dat geanalyseer aangehoord, en daar kun je ook best moe van worden. Neem nou zo’n Hans van Breukelen; als ik hem zie denk ik nooit; daar heb je nou een van voetbal doordrenkte ex-topkeeper, nee; dan denk ik; “Jazeker, de Hypotheker”. Als ik hem vrijdagavond bij de Edah tegenkom en hij begint over voetbal, dan verzin ik acuut een wellicht doorzichtige, maar hopelijk afdoende smoes dat ik haast heb, omdat gewichtiger zaken mijn aandacht vragen en spoed mij onverwijld naar de dichtstbijzijnde kassa om daar zenuwachtig af te rekenen, om mij vervolgens met een wat rommelig ingepakt winkelwagentje als een speer naar de parkeerplaats te begeven. De rest van die boodschappen haal ik dan later wel.     

 

Ach, ik denk da’k maar gewoon eventjes niet meer aan mijn probleempje denk; dan gaat ut misschien wel over. Er wordt toch al teveel gedacht in ut voetbal. Wanneer voetbal als bedacht overkomt, dan geven ze mijn portie maar aan Fikkie. Ut oeverloze middenveld geschuifel; ut voetbal vanuit de gedachte om zelf niet te voetballen; ut is af en toe niet om aan te zien. In de Champions League finale mag je het ultieme voetbal verwachten, want daar lopen toch verrekte goeie voetballers rond, maar je komt bedrogen uit. Ut is schaken in de hoogste versnelling en ja, dat is knap en verrekte moeilijk om te doen; maar ik moet er naar kijken en ik vind er geen reet aan.

 

Ik verwacht van voetbal dat ut me wat doet, dat ut me beweegt, dat er passie is en beleving. Maar soms is ut alsof dat nou juist ut gene is wat er ut eerst afgeleerd moet worden. Tuurlijk moet je je verstand gebruiken, maar wanneer het verstand komt in plaats van de emotie, dan is voetbal een leeg en niksomvattend spel.

 

Neem nou de omschakeling. Goeie ploegen schakelen goed om. Maar omschakelen is wel een pure aktie van het hoofd; bij omschakelen schakel je de emotie uit en zeggen je hersenen wat je moet gaan doen. In HET ZEVENDE bijvoorbeeld is de omschakeling, tactisch gezien, een teer, nee, ik durf rustig te zeggen, een zwak punt. Wanneer we dienen om te schakelen van balbezit naar balverlies doen er een behoorlijk aantal van ons even niet mee met het daadwerkelijke spel; sommige schelden wat op zichzelf (soms wat binnensmonds en onverstaanbaar), er wordt hier een daar een pittige discussie op poten gezet over de schuldvraag van dat balverlies en sommige verkeren nadrukkelijk in de rouwfase na een mislukte aanvalsopzet en schoppen wat polletjes de lucht in, staren bedroefd naar de grond of vervloeken zachtjes hun ietwat onhandige medespelers die een in potentie briljante aanval op knullige wijze verprutsten en zo heeft een ieder even zijn eigen beslommeringen. Kijk, en dat is dan weer niet ‘goed’, maar ut is dan wel weer ‘echt’ en vol van emotie. En dat willen we toch zien in deze real-live-wereld ? Daarom vind ik bijvoorbeeld dat ‘het rouwmoment’, welke geruime tijd als ongewenst is geprobeerd uit te bannen, weer in ere herstelt moet worden. Sterker nog; er moet op getraind worden. Niet nadenken; gewoon laten gaan, die emotie.

 

Die Engelsen zijn daar beter in. Die hebben het in hun spel opgesloten. Ik zag Roy Keane, bijvoorbeeld us een kans missen, waarbij hij languit op z’n rug in de zestienmeter kwam te liggen; hij keek met die zeldzame, doordringende agressie in z’n ogen even naar de lucht, kneep vervolgens even vol zelfverwijt z’n ogen dicht, spuugde in de lucht en kroop voordat hij er zelf door geraakt werd onder die spuug vandaan en rende gelijk weer verbeten mee met de tegenaanval, die hij in z’n eigen zestienmeter met uiterste krachtinspanning tot corner kon verwerken, waarna hij weer even hijgend bleef liggen en nu stijfjes en met iets van heroïsch vermoeide voldaanheid opstond. Ik meende zelfs iets van verlegenheid te bemerken, toen z’n medespelers hem complimenteerden. Die paar minuten, dat was ut voetbal, waar ik van houd; voetbal vanuit het hart en van zestien tot zestien. Verschieten van schlemiel in de ene zestien tot held in de andere.

 

Maar nee, we emmeren liever over het economische klimaat in ut betaalde voetbal, bijvoorbeeld. Ik ben geabonneerd op de Voetbal International, maar ut lijkt af en toe meer op ut rapport van een accountantskantoor of op de notulen van een bestuursvergadering, dan op een voetbalweekblad, waarvan je mag verwachten dat ut over voetbal gaat, ach, je weet wel; dat spelletje van elf tegen elf, met zo’n bal en twee van die goals. En dan ben ik ook nog us op een onbewaakt ogenblik abonnee geworden van maandblad Elf. Ook nog. Ja, gut, d’r belde de een of de andere enthousiasteling op en die deed zo verrekte joviaal; net of ie ut allemaal heel goed meende met mij en met IJVV, want we kregen immers ballen als we abonnee werden en ach, die paar cent per nummer, ‘dat was toch een koopje’ en natuurlijk zeg ik dan ja en voel me dan toch weer een beetje genomen als ie opgehangen heeft en een paar dagen later rolt er zo’n blad door de bus, dat dan wel weer mooiere plaatjes heeft, maar eigenlijk helemaal niks toevoegt aan wat ik al weet en steeds meer denk ik; ja, al dat weten over voetbal en voetballers; wat heb ik d’r eigenlijk an. Ik word er alleen maar moe van. Ik wil ut niet meer weten; ik wil voetbal ondergaan en meer niet, want dat is al zoveel.

 

Ja, de geest van de mens is een raar ding. Daarvoor grijp ik even terug op het recente verleden. In de jaargang 2001-2002 haalden wij, als HET ZEVENDE, maar liefst ene hele punt. In de jaargang 2002-2003 stelde iemand binnen ons elftal de 20 punt vast als streefaantal. Hij deed dat met een zodanige overtuiging, dat een nieuw soort geloof waarachtig wortel begon te schieten binnen ons, inmiddels door faalangst, doemdenken, egoïsme en onverschilligheid aangetaste, groepsgevoel. Daarna kwam er een olijkerd die doodleuk 50 euro beschikbaar stelde, bij het behalen van 22 punt. Dit alles bracht iets onverwachts, iets onverklaarbaars, iets sterks op gang, dat dus gewoon die 22 punt op de lijst bracht. En hoe mooi en prachtig dat ook was, prompt, bij het behalen van die grens van 22 punt, lazerde de hele ruggegraat, waarvan wij dachten dat die inmiddels aanwezig was, weer in elkaar en haalden wij verder geen punt meer. Niks meer. Alsof we vijf treden voordat we boven waren opeens vergeten waren wat traplopen is. De magie was weg.

 

En voor volgend jaar is er al weer een nieuw doel gesteld; 33 punt en de beloning is verdubbeld naar 100 euro. Ut moet allemaal niet serieuzer worden. Er werd al gerept over trainingskampen, boslopen, basisopstellingen op basis van trainingsopkomst en andere trainingstaal, die ik hier niet af durf te drukken; het schijnt dat ook kinderen dit stukje lezen. Mensen toch, oh mensen toch, waar gaan we naar toe ? Ik sprak laatst op een, in een vette barbekjoe uitmondend, toernooi een oude bekende, die leider is in het zwart-gele kamp van de poelenten; we hadden het zo over mekanders resultaten van de laatste jaren. Ik kon daarover onmogelijk hoog van de toren blazen, maar hij hield me een andere kant voor. “Ik heb jullie elftal al in geen jaren gezien”, zij hij, “maar ik zie nog steeds een boel van dezelfde koppen”. “Ja, dat klopt”, moest ik beamen. “Dat is gezien die prestatie’s dan toch verrekte knap”, merkte hij op “dat doen niet veel elftallen jullie na.” En gelijk heeft ie ook nog een keer. Als nou al die serieuzigheid van ons maar niet ten koste gaat van de nooit eerder in woorden uitge-drukte identiteit van ons elftal, die dat nou juist mogelijk gemaakt hebben; vrijheid, blijheid, broederschap. Als we die identiteit maar niet verliezen voor 100 euro.

 

Nou we het toch over geld hebben; laatst las ik een artikel in de krant over Winston Bogarde, ach, u kent um toch nog wel ? Hij staat in de juwelierswereld en wijde omtrek bekend als Lex Goudsmit en heeft de contouren van de reservebank van Chelsea inmiddels haarscherp in zijn reet staan. Hij wilde z’n contract wel verlengen, stond er in die krant. Onder dezelfde voorwaarden. En z’n salaris stond erbij. Dat salaris hebben wij, tijdens een welverdiende koffiepauze, even omgerekend naar meer aardse getallen en daarbij gingen we voor ut gemak maar even uit van een 40-urige werkweek. Ut bleek dat hij dan zo’n 1160 euro per uur verdient. Ja, u leest ut goed; per uur. Terwijl dat ie nooit meedoet. Ik geloof dat de laatste bewegende beelden van hem nog opgenomen zijn in zwart-wit. En dat wil doodleuk zijn contract verlengen. Ut is een gekke wereld.

 

Ja, en ut wordt allemaal nog gekker als je bedenkt dat de voetbalwereld dus aan de ene kant bereid is om dergelijke lieden gigantische bedragen te betalen om op de bank of zelfs op de tribune te gaan zitten, terwijl er aan de andere kant clubs zijn in diezelfde voetbalwereld, die er blijkbaar zomaar ineens, op een verder niet zo bijzondere, doordeweekse middag, net even voor de theepauze, achterkomen dat ze geen tientjes tekortkomen, maar toch wel euh…… us even kijken……een miljoentje of wat. En waar ut geld gebleven is ? Ja, gut euh… tsja euh….. ut is gewoon op ! En waar gaan ze dan dat tekort weer halen ? Nou, niet bij Lex Goudsmit ! Nee, dan is Lex even niet thuis. Dan heeft ie net even wat anders te doen. Nee, waarde vrienden, ze komen bij u en bij mij, want de toch al nooddruftige gemeente’s worden geacht die miljoentjes dan maar op te hoesten. Kijk, en dat zorgt dan bij mij weer even voor een rouwmomentje. Dan wil ik wel even een polletje wegschoppen. Want ik zit helemaal niet zo op m’n centen, ben zelfs voorstander van het gooien van een min of meer vast bedrag per week over deze of gene balk en bovendien; wat een ander verdient, daar koop ik geen brood voor, maar ik weet toch wel een aantal andere, meer nooddruftige bevolkingsgroepen, waar ik liever zou zien dat mijn gemeente geld aan zou besteden dan aan profvoetballers. Moe word ik er van. Doodmoe.

 

Soms denk ik; ut voetbal moet maar weer us terug naar nul. Om te beginnen prikken we een datum en op die datum gooien we gewoon us, zo voor de gekkigheid, alle trainers en alle betaalde voetballers d’r uit. Gewoon even op kantoor roepen en zeggen; “Tsja, jonge, ut kan niet meer uut. Ajuu”.  En dan in de kantine gaan zitten klaverjassen en rustig afwachten, welke spelers bij de club terugkomen met de vraag of ze lid kunnen worden en hoe de contributie overgemaakt moet worden en wanneer ze an de beurt zijn voor bardienst. Kijk, en die kun je dan weer aannemen. Tegen een redelijke vergoeding.

 

En de trainers dan ? Ach, laat die maar. We vragen gewoon wat jolige jeugdtrainers van de jongste jeugd, die gaan trainen op techniek en daarin ongemerkt de conditie meenemen en die de koppie’s in de gaten houdt of ze d’r nog wel plezier in hebben. En als ze dat niet hebben, dan gaat ie even apart zitten met zo’n speler. Even vragen wat er is. Tactiek mogen ze vergeten. Of ik gek geworden ben ? U mag ut zeggen. Maar stel u us voor dat die interland tegen Wit Rusland verspeeld moest worden en de beide trainers hadden voor de wedstrijd hun ploegen alleen dit voorgehouden: “Jongens, vergeet nou al dat tactische gezeik us even en zorg dat je plezier hebt; maak er een feest van.”  Ja, misschien was ut dan niet zo hoogstand geweest, maar ik had ut waarschijnlijk wel uitgezien.

 

Ach, Thé Lau van The Scene zong het al in de vorige eeuw, al weet ik niet presies waar ie ut toen over had, maar als ie ut wel over voetbal had, dan heeft ie nog steeds groot gelijk;

     

       “Het moet mooier, het moet beter,

        met meer amoureus gevoel

        meer vanuit de onderbuik;

        zoals het is bedoeld”

 

Want van ut spel zelf, “zoals het is bedoeld”, daar wordt je niet zo gauw moe van.

Ut was me ut zomertje wel. Ten eerste omdat ut zo verrekte warm was, natuurlijk, maar wat mij betreft nog om iets anders. Ik kreeg namelijk maar geen honger naar de bal. Meestal krijg ik na een paar weken al wel weer de kriebels als er ergens een bal rolt, maar ik betrapte me er op dat ik eens zomaar langs een bal liep en er geeneens aanzat en tja, dan wordt ut zorgelijk, want normaal gesproken moet je n’um, als voetballer, toch even willen raken; of je ramt um zomaar naar een onbestemd doel of je pielt er wat mee; op z’n minst streel je n’um even. Maar ik liet um rond en stil achter.

 

Als ik voor de broodnodige boodschappen naar de Edah ga, dan kijk ik ook altijd even bij ut veld erachter. Gewoon, zo maar even. Even kijken of ut gras groeit, of dat d’r soms wat jongens een balletje aan ut trappen zijn en, ach, zo’n aanblik doet me dan altijd ongemerkt wel even grinniken, maar van ’t zomer niet. Nou kwam dat ook omdat er niemand op speelde, omdat ut gras moest groeien en er geen lijnen opstonden. En vooral omdat ze de doelen d’ur afgehaald hadden en ut gekke is, dat als ze de doelen van zo’n veld halen, dat zo’n veld er dan ook echt zonder doel bijligt. Ut ligt er gewoon. Zomaar. Dan mist het de magie, die een opgetooid voetbalveld heeft.

 

Die warmte deed er natuurlijk ook geen goed aan. Op de een of andere manier associeer ik warmte niet met het bedrijven van voetbal, hoewel de doorsnee Zuid-Europeaan en een beetje Braziliaan daar niet om malen en in die streken wordt toch op een heel behoorlijke manier tegen een bal getrapt. Toch mag voor mij een veld nat zijn en dan niet nat van ut sproeien, maar nat van een oer-Hollandse regen, die niet perse opgehouden hoeft te zijn als er wordt afgetrapt. In zo’n regentje, die niet hard gaat, maar wel mooi, kun je blijven gaan en heeft ‘inzet’ een kans tegen ‘techniek’. Verder mag de temperatuur wat mij betreft zodanig zijn dat slechts na geduchte inspanning de mouwen opgestroopt hoeven te worden.

 

Met die extreme warmte ben ik ook niet gaan hardlopen om mijn conditie (voorzover en indien aanwezig) op peil te houden. Normaal hijg ik nog wel us een rondje door IJsselmuiden, maar ut is er deze zomer niet van gekomen. Nou was ik dat toch al niet meer van plan, omdat ik ut zat was om constant de weinig originele opmerkingen van de inheemse bevolking aan te moeten horen. Er zijn van die lieden in ons mooie dorp, met een wereldwijsheid welke niet verder reikt dan de vierkante meter, waarop ze staan, die het volstrekt normaal vinden als mensen zich vanaf het vroege voorjaar bijna dagelijks ut totale schompes zweten, terwijl ze bezig zijn om 3 en een halve are zwaar, bonkig, kleiig bouwland om te spitten en zwart te houden, om er na veel gedoe en ellende voor 1 euro 97 aan half verrotte en door een immense diversiteit aan gore beesten aangevreten prei af te halen, die dan gul verdeelt wordt over de totale familie, tot in de derde graad van de koude kant, dewelke dientengevolge drie hele dagen en nachten lijden aan een zodanig hevige diarree, dat die 3 en een halve are bouwland daar weer met gemak mee bemest kan worden. Nou mogen ze van mij, een ieder z’n hobby, zeg ik altijd maar, maar als ik een half uurtje per week in m’n korte broek wat haastig rondloop ten behoeve van de voetbalsport, dan wordt ik gelijk bekeken als een losgeslagen krankzinnige, die zich overgeeft aan verregaande ledigheid en decadentie.

 

Dit soort opmerkingen zijn nog eens toegenomen, sinds ik officieel tot het ambtenarencorps behoor. Toen ik dat eens vol onbegrip in besloten kring ter sprake bracht, kreeg ik te horen dat de aanblik van een zwetende ambtenaar bij menigeen gevoelens van diepe verwarring veroorzaken, terwijl sommige zelfs in een shocktoestand schijnen te geraken. Alweer een reden om niet te gaan hardlopen. Ik wil niet dat er een oorzakelijk verband gevonden wordt tussen mijn gesjouw en filevorming of erger nog; kop-staartbotsingen op de Plasweg of in de Koekoekspolder.

 

Mede daarom heb ik een Ferrari-rode mountainbike aangeschaft, waarmee ik enorme snelheden haal, waardoor ik met het blote oog onherkenbaar voorbijzoef. Althans, die gedachten had ik er zelluf bij. Laatst echter fietste ik op ut Kampereiland. En ik dacht daarbij een duizelingwekkende vaart ontwikkeld te hebben. Weldadig en met allerlei kleuren begroeide slootswallen, zich veilig wanende, diepgroen gras vretende hazen en zich van hun beschermde status totaal geen weet hebbende kieviten en grutto’s scheerden als rekwisieten in een totaal onbelangrijk geworden decor langs me heen. “Hier fietst Jan. Van ut ZEVENDE. En hij heeft haast. Dus gaat aan de kant”, zo dreunde ut door mijn hoofd.   

 

Tijdens zo’n rit geraak je op een gegeven moment op een hoger geestelijk plan.

Ut trappen doet op een gegeven moment geen pijn meer, de spieren gaan jubelen van onvermoede krachten en de geest fluistert onbedwingbaar van onoverwinnelijkheid. En net toen ik ut gevoel begon te krijgen dat ik bij het volgende weiland toch langzaam maar zeker op zou gaan stijgen naar onbezorgde en wolkenloze hoogte’s. Net toen ik me besefte dat ik niet ver meer kon zijn van de heerlijke gewichtloosheid, die straks wachtte na het passeren van de dampkring.  Net als ik bijna ut extatische gevoel van onaantastbaar zweven met mijn vingers aan zou raken, ja, zou opgaan als een vlinder in ut eindeloze zwerk, moest ik grinniken; er fietste een jochie voor me; een spiegelbeeld van vroegere jaren.

 

Ook op een mountainbike. Hij slingerde, schijnbaar verzonken in jeugdige, onbezorgde gedachten, over de stille kampereilandse landweg.

 

Ik zoefde langs hem heen.

 

Een tel later, hoorde ik een getik achter me. Even negeerde ik ut nog, maar ut tikte maar door. Oh nee, toch geen mankement ? Zonder ook maar iets van mijn enorme snelheid te verliezen keek ik verschrikt achter me.

 

En staarde in het olijke gezicht van ut joch, dat moeiteloos, met slechts ene hand aan ut stuur en de andere losjes in zijn broekzak, pal achter me reed. Kijk, dan ben je gelijk weer terug op aarde.  

 

Weinig honger dus in die warme zomer, maar wel veel dorst. Om het nuttige met het aangename te verenigen had ik mij zodoende al snel aangeleerd om niet gelijk met een flesje of 3 te gaan sjouwen, maar de biertjes 1 voor 1 uit de koelkast te halen. Zo heb je elk biertje op de gewenste temperatuur en bovendien draagt dat heen en weer gesjouw toch bij aan een goede conditie. U mag van mij aannemen dat ik deze zomer op deze wijze nogal wat meters gemaakt heb. En dus toch weer glanzend van energie aan de voorbereiding kon beginnen.

 

Want de honger kwam op zeker moment toch weer terug.

 

Ut begon een beetje met Bosvelt. Kabbelde elk transfer en ander bericht zo half en half wat langs me heen, alsof je vaag iets opvangt in een behaaglijke sluimertoestand; ut vertrek van Bosvelt maakte me plots wakker. Ik was er blind vanuit gegaan dat hij Feyenoord tot aan de VUT-gerechtigde leeftijd op voorbeeldige wijze aan zou voeren, waarna hij aangesteld zou worden tot trainer-speler om zichzelf vervolgens niet meer op te stellen, iets wat hij alleen kon doen; iedere andere trainer, die dat zou flikken, zou immers pardoes op drie kilometer hoogte, boven de Kuip, uit de bekende helikopter gekieperd zijn. En dat zonder parachute. Of airbag. En alhoewel ik na zulke berichten over ’t algemeen goed slaap en geen van mijn maaltijden oversla, was ik toch ineens weer geïnteresseerd in voetbal en voetballers.

 

Daarna was ik toevalligerwijs op ons lommerrijke sportpark, toen op welhaast rituele wijze de lijnen aangebracht werden op veld 5. En dit terwijl de goals er opstonden met gespannen netten en al. U mag mij voor gek verklaren (en sommige onder u zullen dit waarschijnlijk ook van harte doen), maar nadat ik ingeschakeld was om de middencirkel en de halve manen op de zestien te kalken besefte ik plots dat ik ineens op een speelklaar voetbalveld liep. En dan zie ik mezelf d’r ook zo weer lopen. Met de jongens. En met het rood-witte shirt weer an. Dan is de goal die ut verste weg is, ineens van de tegenstander en die goal vlak achter me is ineens van ons………… Dan is de zestienmeterlijn ineens het verschil tussen “hier kan ie nog plat en daar niet meer”.………  

 

Ook kwam ik een deel van ut elftal tegen op de laatste Kamper Ui-avond. Weliswaar nog zonder rood-wit shirt, maar wel met een glas bier in de hand en dat doet dan toch weer vertrouwd aan. Op deze avond, welke ongemerkt overging in een zwoele nacht en erg gezellig was, begon voor mij het nieuwe seizoen. Het smeden van plannen, het analyseren van het afgelopen seizoen en de gretigheid in de ogen van mijn ploegmaten, deden mij ook weer verlangen.

 

En inmiddels hebben wij er een aantal trainingen en een oefenwedstrijd opzitten en de gretigheid is gebleven. En dat is wel us anders geweest, zo aan het begin van het seizoen. Het succes van het vorige seizoen heeft geleid tot een hoopvolle stemming, tot goeie zin. Er is verwachting gegroeid op weer een goed seizoen, maar nu niet gebaseerd op ijdele hoop, maar op ‘eerder behaalde resultaten’. Al geven zij geen garantie voor de toekomst op grote winsten………….. Wel is het verrekte jammer, dat de KNVB de onvervalste derby’s uit ons programma geschrapt heeft. Geen Go Ahead, geen DOS en geen Wilsum dit jaar. En dit, terwijl deze ploegen toch voor een groot deel van de vorig jaar door ons behaalde punten hebben gezorgd. Ik durf haast geen boze opzet van onze buren te vermoeden, maar je gaat toch onwillekeurig denken dat hier meer achter zit; dat er ten burele van de KNVB-bobo’s enkele flessen met in eikehouten tonnen gerijpte whisky is bezorgd, vergezeld gaande met wat dozen Havanna’s van een zodanige omvang, dat er met goed fatsoen geen sigarenbandje meer ompast. Ja, ik weet ut, ik begeef me nu op glad ijs, maar toch………

 

Bovendien vind ik ut jammer, omdat er inmiddels in elk van die naburige teams wel een of meerdere bekenden zitten, waartegen je eigenlijk ook weer een wedstrijd in een wedstrijd speelt. En niet alleen die wedstrijden zijn de moeite waard, ook het voor en naspel (ja heren, hier dient ook aandacht aan besteed te worden) zijn vaak aanleiding tot de net iets andere wedstrijden. Ut zijn van die wedstrijden, waar het ritme van de competitie naar de achtergrond schuift, waardoor zulke wedstrijden op zich komen te staan. Het zorgt voor extra motivatie, voor het feit dat bepaalde spelers ineens boven zichzelf uit, of onder zichzelf door groeien, kortom, het zorgt voor extra emotie. En wat is voetbal, vrienden, zonder emotie ?

 

Ja, dat is zo’n vraag, waar je geen antwoord op verwacht, maar misschien, dat een groot aantal spelers van ons nationale Oranje die vraag toch kunnen beantwoorden. Heeft u ze gezien tegen de Belgen ? Als ik naar een wedstrijd kijk, dan wil ik soms geheel onbewust nog wel us meedoen, dan speel ik een bal ongemerkt even met buitenkant voet tegen de tafelpoot, dan wil m’n rechter nog wel us zomaar uitzwenken naar een argeloze huisgenoot, dan schuif je soms ineens naar het puntje van de stoel, sla je ineens ongecontroleerd de nootjes van de tafel, slaak je zomaar ongecoördineerde kreten tegen niemand in ’t bijzonder, maar tegen de Belgen heb ik bewegingloos zitten kijken. Alsof je naar een komedie zit te kijken, zonder ook mar een keer te hoeven lachen. Je verandert in een een geprogrammeerde zombie, die willoos het balletje volgt, tot het verlossende fluitsignaal je langzaam bij jezelf terugbrengt, waarna je je afvraagt, waarom je in vredesnaam je avond vergooit hebt aan het kijken naar een aantal met ontzaggelijk grote kwaliteiten gezegende spelers, echter behept met ego’s welke nog niet in 3 Kuipen tegelijk passen. Ze doen me denken aan van die James Bond-achtige filmhelden, die, helemaal allenig, nadat ze beschoten zijn door een peloton bloeddorstige, tot de tanden toe bewapende terroristen en daarbij door drie exploderende huizen zijn gerend en nog even achtervolgd zijn door zevenentwintig opgevoerde, vierwielaangedreven snelheidsduivels, waaraan hij ontsnapt door met wagen en al in een putdiep ravijn te storten, die na al deze ongemakken dus, toch nog met de kuif geheel op orde en de kleren rimpelloos in de plooi uitstapt en de felbegeerde blondine met de lange benen op de sensuele mond weet te kussen. Zo’n held is altijd alleen en hij kan de hele wereld an. Hij is perfect en dus niemand nodig.Je kijkt ernaar en je denkt; “Dit is niet echt”.

 

En zo ging ut nou tegen die Belgen ook met die Oranjeklanten; ze bleven in de plooi, zonder emotie…………. En stuk voor stuk alleen.

 

En tsja, als je zonder emotie en helemaal alleen voetbalt, dan is voetbal geen ene reet aan

Vanuit onze vaste supportersschare kreeg ik de klacht dat ik de laatste tijd, ja al zolang de competitie duurt, in ut clubblad over van alles wat aan ut zeveren ben, maar de noodzakelijke info over ut ZEVENDE; “dat blijft maar uit”. “Ons leven is niet meer compleet”, kreeg ik te horen. En dus praat ik u maar even bij.

 

Wij werden in de zomerstop, als gevolg van het vorige succesvolle seizoen, nogal opgejaagd door een, ongetwijfeld goedbedoelende, sponsor om voor dit jaar “de lat nog maar weer hoger te leggen”. En hij beloofde ons grote sommen geld. Het resultaat hiervan was, dat wij met grote verwachtingen aan dit seizoen zijn begonnen. De in de zomerstop, in de media, toch al veelgehoorde woorden “linkerrijtje” en zelfs “kampioen” werden door onze spelers vrijelijk en zonder enige schroom, in de mond genomen.

 

Deze houding moesten wij alras laten varen. Als ik voor mezelf mag spreken; ik weet nog precies waar ik die houding liet varen. Ut was op een mooi, landelijk gelegen, ondanks de warme zomer toch frisgroen voetbalveldveld te Doornspijk. Van de wedstrijd kan ik u weinig terugvertellen. Ik weet nog dat ik af en toe een soort oranje strepen, waarvan ik later hoorde dat ut spelers waren, langs me heen zag vliegen, als ufo’s in een wazige nacht. Ik herinner me nog vaag de briesende geluiden van dichterbijkomend menselijk gevaar, welke naadloos overgingen in de omgekeerde geluiden van zich weer verwijderend gevaar. Met andere woorden; ze gingen d’ur langs alsof ik d’r niet stond. Toen d’r even niemand keek, heb ik voorzichtig even gelopen, terwijl ik naar m’n eigen benen keek, want ik ging bijna geloven dat ze ut niet meer deden.

 

Een pleister op de wonde was nog wel, dat wij achteraf hoorden dat ut betreffende elftal niet bestond uit zwoegende, goedwillende en aan ons gewaagde Doornspijkers, maar uit jonge, gevluchte Nunspeters, die in hun thuisland onheus bejegend waren en nu in Doornspijk asiel hadden gezocht en gevonden, maar in Nunspeet wel stiekem in een 3e of 4e elftal zouden hebben gezeten. Ja, sorry, we zijn geen zeikers, maar dat was gewoon niet eerlijk. De enige Doornspijker die d’r inzat, was nota bene een recalcitrante 1e elftalspeler, die ut verrekte om twee keer te trainen en tegen ons even z’n gram kwam halen. Je had verdorie nog niet fatsoenlijk de tijd om um onderuit te schoffelen. Daar ben je dan weer lekker mee. Met zo’n vent.  

 

Doornspijk was dus een maatje te groot voor ons. VEVO ook trouwens. We hebben Vevo, voorzover ik weet, nog nooit in de competitie gehad, dus ut was sowieso een verassing voor ons, maar ze stonden algauw bovenaan en we hadden van horen zeggen dat ze een wereldspits hadden. “Die vent kan harder koppen, dan ik kan schieten”, hoorde ik van iemand met een heel behoorlijk schot en hij kreeg nog gelijk ook. Niet dat die spits de score opende. Oh nee, we hadden een ingenieus plan bedacht om die spits ut koppen te beletten. We zakten op de mid-mid positie wat in, zetten sterke backs op hun buitenspelers om de voorzet te voorkomen en warempel, ut werkte ook nog. Totdat er een van die buitenspelers binnendoorkwam en pardoes scoorde. Ja, luister, als je eigen spelers zich niet aan de afspraken houden, dan kun je daaraan werken, maar als de tegenstanders zich er ook al niet aan houden, waar blijf je dan ? Daarna scoorde die spits nog wel met de kop, uit een corner, waarbij werd bewezen dat in ieder geval de netten achter de goals van veld drie van een verrekte goeie kwaliteit zijn. Op een enkele schroeiplek na, was er weinig schade te vinden. Kortom; VEVO is dus ook errug goed.

 

Tegen de rest kunnen wij voetballen. Dat wil nog niet zeggen dat wij van de rest ook winnen, maar dat hoeft ook niet. Wij proberen het vanzelfsprekend wel en zitten inmiddels toch weer op een gemiddelde van een punt per wedstrijd en dat is gezien onze kwaliteiten niet slecht. Deze constatering moet u niet verwarren met gelatenheid. Alsof we ut zo allemaal wel goed vinden. Dat stoort me ’s zaterdags ook wel us. “Nou Jan, winnen vandaag ?”, wordt me dan voor de wedstrijd gevraagd. Ik vind dat een akelig domme vraag. En dan blijven ze me ook nog aankijken, alsof ze een antwoord verwachten. Alsof ik zou kunnen antwoorden; “Nou, nee, we gaan vandaag voor een verlies met 3-1”. Ik bedoel maar, vraag me dan niks, of wens me succes, of leuter wat over ut weer, of vraag naar de gezondheid van mijn vrouw, of vraag hoe laat of ut is, of begin een discussie over of ut nou wel of niet nodig is om boter te smeren op de broodjes kroket met mosterd, of weet ik wat, maar twijfel er niet aan of we met de instelling ut veld opgaan om te winnen.

 

Alsof ut ZEVENDE niet wil winnen.

 

U merkt al hoe pissig ut me maakt als u aan onze instelling twijfelt. Nou zijn wij IJVV-7; niks meer en niks minder. Kunt u nagaan hoe pissig die lui van ut Nederlands Elftal werden, toen ongeveer ut hele Nederlandse volk twijfelde aan hun instelling. Nou geloof ik ook niet dat ze bewust een wedstrijdje laten lopen. Wel geloof ik oprecht dat jonge mensen, die al succes kennen, van ergens in de twintig, begin dertig, die in de Quote 500 voorkomen, met een geschat vermogen van, pak um beet, tussen de 20 en 40 miljoen euri, dat zulluke jongens dus, nou niet bij uitstek geschikt zijn om tot dat uiterste te gaan, dat topvoetbal van een mens vraagt. En d’r lopen d’r bij dat Nederlands Elftal toch een stuk of acht van rond. En daar verandert die prachtige 6-0 tegen die Schotten helemaal niks an.

 

Want als je zoveel op de bank hebt staan, dan kun je je ut veroorloven om nooit meer te werken, dan kun je je ut veroorloven om, platweg gezegd, schijt te hebben aan de hele wereld. En ik wil niet zeggen dat ze allemaal zo in mekaar zitten, maar tegelijk lijkt mij dat niets menselijks ze vreemd is. Toch ? Wat zou zo’n bak met geld met u of met mij doen ? En door wie laat je je dan nog iets vertellen ? Door een trainertje, die ooit “leuk meekwam bij FC Den Haag” en jou wel eventjes wil vertellen hoe ut moet ? En die nog niet eens in de Quote 5000 voorkomt ? Door een medespelertje, die net komt kijken en nog geeneens een Cup heeft gewonnen, terwijl er bij jou drie op de schoorsteen staan ? Door een journalistje, die jou toch eigenlijk verrekte hard nodig heeft om zijn schamele boterhammetje te verdienen ? Ze kunnen toch zeker allemaal de boom in.

 

Gelukkig worden de jonkies van Oranje nog niet geteisterd door dit nadeel, dewelke in de psygologische sector al wordt aangeduid als het volle-zakken-syndroom. Ook wij hebben dit nadeel niet, kan ik u melden. Wel kenden wij ooit het lege-handen-syndroom, dat na zo goed als elke wedstrijd het beste en zeer pijnlijk voelbaar was. En alhoewel dat in feite nog niet zo lang geleden is, durf ik rustig te zeggen dat we hiervan genezen zijn.

 

En dat wou ik zo hier, zo zwart op wit, toch wel even aan u kwijt.

Er zijn van die dagen, dat alles op zijn plaats valt. Zo’n dag leek ut nou niet bepaald te worden, toen ik die zaterdagmorgen, de 24e januari 2004, wakker werd. Ut was nog aardedonker en de regen tikte met duizend druppels tegelijk tegen het tuimelraam. Shit, op werkdagen wil ut niet regenen, maar als er in de winterstop een oefenpartij is geregeld, komt ut met bakken de lucht uit. Ik blijf nog even liggen, maar droger wordt ut er niet van, al verondersteld mijn verbeelding een paar keer dat ut echt minder wordt. Dan maar naar beneden, daar hoor ik ut in ieder geval niet meer.

 

Na het ontbijt, stel ik voor om met de auto maar even wat boodschappen te doen en merk vervolgens buiten, dat ut niet alleen nat is, maar ook nog us verrekte koud. Eenmaal weer thuis, verberg ik me een poos in de meegebrachte krant en wanneer ik af en toe naar buiten kijk, zeurt de regen door in de inmiddels ontstane plassen.

 

Met het verstrijken van de ochtend, wordt duidelijk dat mijn twijfel over het doorgaan van de wedstrijd, gedeeld wordt in mijn elftal. Ja gut, hoe vaak voetbal je ook in januari? De telefoon ligt binnen handbereik, de gsm trilt constant glijdend over de tafel en omdat teletext pagina 253 geen afgelastingen laat zien, terwijl ik me inmiddels bijna niet meer anders kan voorstellen, bel ik om een uur of elf maar rechtstreeks naar DOSK, want daar moesten we immers voetballen. De dienstdoende bardame, met moeite boven het geroeze-moes uitkomend, verzekert me echter “dat ut gewoon doorgaat”. “Yes”, roep ik wat kinderlijk maar enthousiast tegen eigenlijk helemaal niemand, want de telefoon ligt d’ur alweer op, en plotseling heb ik haast. De tas moet ingepakt worden, de shirts opgezocht worden en oh ja, ik heb de ballen ook nog in de schuur, want onze materiaalman is de laatste wedstrijd niet meegeweest. Nou, dan alles maar in een keer al vast naar IJVV brengen, dan kan ik vanmiddag op de fiets. Wacht; eerst maar even op de mail zetten, dat ut doorgaat.

 

Bij IJVV is de wedstrijdsecretaris de eerste, die ik spreek en het bange vermoeden, dat ik die hele zooi voor Jan met de korte achternaam heb lopen verslepen, verdwijnt pas als hij bevestigd dat HET ZEVENDE gewoon naar DOSK kan. Nee, ut derde had geen volluk genoeg en ut vierde ook niet, dus die zijn afgezegd; allemachtig, hoe kan dat toch, wij hebben d’ur zat. Zo komt de diensthebbende frikadellenbakker voor die middag, bijvoorbeeld even melden dat er weinig frikadellen gebakken hoeven te worden, want d’ur wordt toch bijna niet gevoetbald; dus die kan ook nog us bij de lijst op. En, ach, ut ene twijfelgeval, die z’n nieuwe huis aan ut opknappen is, die staat d’ur straks ook gewoon; dat zul je zien, zijn twijfel is altijd ja. En die met die onwillige enkel, die speelt dan wel niet, maar die staat straks toch gewoon te kijken.

 

De kleedkamer is warm en ontvangt ons alsof die zeven weken winterstop er niet geweest zijn; iedereen komt weer een beetje thuis. Tassen ritsen open. Schoenen tikken met hun noppen op de tegels. Shirts worden op nummer uitgedeeld of weggegrist. Er wordt ge-lachen en alleen geluisterd als de opstelling ieder de plek aan wijst; de plek voor straks..

 

Het gras sopt onder de voeten. De regen is gestopt. De stramheid wordt uit de spieren gerekt. De bal glijdt strak over de zompige zoden van de een naar de ander. De wreef reageert verrukt als ze kort maar krachtig het gespannen leer opvangt en tegelijk weer laat vertrekken. Een onverwachte en daarom misschien dubbel zo tintelende spanning druipt van de gezichten; vanmiddag kunnen we niet verliezen; vanmiddag regent ut puur geluk. Met dikke druppen.

Voetballen tegen DOSK is om de drommel geen makkie. Voetballen tegen wie dan ook is voor ons geen makkie. Wij kennen geen makkie’s. Makkie’s zijn ook geen reet aan, zo hebben wij onszelf al lang geleden wijsgemaakt. En daar blijven we bij. Dat past bij ons.

 

DOSK heeft d’ur een stuk of vijf, zes lopen, die verrekte goed zijn. Technisch bekwaam en handig combinerend. De spitsen zakken terug en zo lopen ze soms met een man of zes op ut middenveld en komen d’r dan snel en verrassend uit, ze lopen veel en, waarachtig, ook zonder bal en dat overal heen en beschikken over meerdere spelers, die van die verrekte, simpel lijkende steekpassjes kunnen geven, dus ja; ze zijn beter. En toch lopen ze niet ver van ons weg. Dat laten we dan toch maar even niet toe. En dat is dan ook wel weer goed van ons. Met een doelpuntje minder dan hun gaan we rusten.

 

Wanneer goeie voetballers zichzelf er van overtuigd hebben, dat ze goed zijn, willen ze nog wel us wat gaan vergeten; namelijk, dat ze zo goed waren, omdat ze d’ur ook iets voor wilden doen, al lijkt het dan dat alles vanzelluf ging. Nou; d’r gaat helemaal niks vanzelluf, alleen de tijd. De goeie voetballers van DOSK maakten die fout na de rust. Ze wilden de bal in de voet en lopen, dat moest die ander dan maar doen, maar ja, die ander wilde dat ook niet. Maar wij wel. En dus won de hartstocht het van de klasse. Want wij wonnen, jawel, en dat met 4-3 en winnen van DOSK is al mooi, maar winnen met 4-3 vinden wij nog veel mooier, mooier dan bijvoorbeeld winnen met 4-0, tenminste, dat hebben wij onszelf wijsgemaakt. En dat, omdat ut ook zo is.

 

Nou had ik u verder niet lastig hoeven vallen met deze onbetekenende oefenpartij als ut niet zo’n allemachtige mooie wedstrijd was, om te spelen. (En ik zeg bewust “om te spelen, want misschien was ie wel niet om “aan te zien”.) Ik vind vele facetten van voetbal mooi, maar als je onderdeel bent van een elftal dat op een positieve manier probeert om echt een elftal te zijn, als je merkt dat elke speler zijn best doet en daar plezier in heeft, als je ziet dat iedereen van zo’n wedstrijd iets moois wil maken, dan ervaar ik dat toch altijd weer als iets zeldzaams. En als je dan ook nog us tegen een elftal van DOSK speelt, dat op dezelfde manier in de wedstrijd staat, dan is dat bijna ongelofelijk. Want “positief” en “sportief” zijn blijkbaar wat saaie begrippen, die wat uit de mode geraakt zijn in de machowereld, die voetbal kan zijn. Ut lijkt bij sommige wel alsof ze de wil om te winnen alleen nog kunnen tonen door gescheld, op ledematen gericht geschop of door een opstootje te beginnen, en dat ut liefst met wat lijfelijk geweld.

 

Maar op die koude zaterdag in januari wilde niemand zich daar toe verlagen. En wij zijn echt niet roomser dan de paus. Als ik u nou vertel, dat de scheids een onterechte pengel aan hun toekende, en dat hun die gewoon, zeg maar, bewust rustig “terugspeelden” op onze kieper, omdat hun ook wel wisten dat ut geen pengel was, dan was dat tekenend voor die wedstrijd; niemand wilde die wedstrijd verkloten, niemand wilde die merkwaardige glans eraf stoten. Misschien zegt u daarop; “Dat zijn geen winnaars”, of “Wat een softe vertoning”. Maar dan begrijpt u die middag niet. Want ut ging d’ur af en toe best stevig an toe. Alleen, d’ur was gewoon niemand die d’ur over zeurde, want iedereen was gewoon te druk met de wedstrijd een wedstrijd te laten zijn. Ut was zo’n wedstrijd, waar bij mij geen echte, opvallende, eruitstekende momenten van zijn blijven hangen, maar wel een algemeen gevoel van voldoening en zelfs iets van trots, dat je beseft deel uitgemaakt te hebben van iets wat zo gewoon lijkt en hoort te zijn, maar tegenwoordig, tegelijk, zo buitengewoon zeldzaam is.

 

Ja echt, ut was gewoon zo’n dag dat alles op z’n plaats viel

“Dag dokter.”

“Dag meneer B., gaat u zitten.”

De dokter kijkt eerst op z’n beeldscherm en kijkt daarna z’n patiënt vragend aan.

“Hoe gaat ut met u ?”

“Ja, best.”

“Haha, jaja, dat zal wel.”

“Ja, echt.”

“Even serieus, meneer B., u komt hier toch zeker niet voor een praatje ?”

“Nee, euh… ja ik zit hier eigenlijk meer door m’n familie.”

“Wat is er dan met uw familie?”

“Nee niks, ut punt is; m’n familie vind dat er iets met mij is. En m’n vrouw vind dat ook.”

“Oh.”

“Ja, en ze zegt dat de buren ut ook al zeiden.”

“Wat zeiden ?”

“Nou, dat er iets met me was. Ja, en toen m’n kameraden m’n vrouw ook nog us daarover gingen bellen, toen vond ze toch echt dat ik maar us moest gaan.”

“Moest gaan ?”

“Ja, naar u bedoel ik.”

“Oh ja, tuurlijk, maar wat is er dan met u, wat zijn de klachten  ?”

“Nou ja, ut zijn eigenlijk niet echt klachten.”

“Wat zijn ut dan ?”

“Ja gut, ut euh zijn meer verschijnselen eigenlijk.”

(Zucht) “En wat zijn de verschijnselen dan, meneer B.”

“Ja, euhh… lachen bijvooorbeeld, ik lach gewoon heel veel. Zomaar voor me heen, weet u wel. Ik lach gewoon heel veel in mezelf. “Je lijkt wel een idioot”, zegt m’n vrouw dan, maar ik kan d’r gewoon niks aan doen.”

“Heeft u dat eerder gehad ?”

“Ja, wel us ja, maar nooit in deze mate.”

“Heeft u nog meer verschijnselen ?”

“Ja, ik moest ook nog zeggen dat ik niks meer serieus neem. “Je wuift alle problemen maar weg”, hoor ik steeds. En ut vieren wordt ook niet begrepen.”

“Ut euhh…. vieren ?”

“Ja, ik vraag gewoon iedereen om ut te vieren. Ja ut floept ur vaak zomaar uit. Ik kan d’r ook niks aan doen. “Pette teeng de zolder” roep ik dan “en bier op de toafel !!!”

“Maar euhh… wat wilt u dan vieren, wat is er voor een ontzettende……….”

“En de polonaise, hė, ook zoiets, ja gut, sommige willen gewoon niet. En dat snap ik dan niet, laatst wou d’r iemand me gewoon op de bek slaan, omdat ie niet heel even de polonaise met me wou lopen………….”

“Hoho, maar m’n beste man, wat is er dan toch gebeurd ?”

“En dan de slingers, natuurlijk. Guttegut, wat is er nou mis met slingers, denk ik dan, slingers kun je toch overal neerhangen ? Wat schuilt er nou voor kwaad in slingers, ja niks toch ? Ut is toch gewoon feestelijk; slingers. Laat me nou, gewoon, denk ik dan.”

“Ja, maar waarom, meneer B, WAAROM ?”

“Ja, omdat we gewonnen hebben natuurlijk.”

“Gewonnen ?”

“Ja en wat dacht u waarvan ??? Nou, nou ?? Nou, wat dacht u, u raad ut nooit.”

“NOU ? WAARVAN ?”

“Van Vevo !”

De dokter spert z’n ogen wijd open, z’n linkeroog zenuwtrekt, z’n lippen trillen, het bloed trekt weg uit z’n gezicht; “VAN VEVO ?”, galmt hij na.

Er verschijnt nu schuim op z’n lippen, z’n vuisten ballen zich, hij kijkt z’n patiënt kwaadaardig aan.

“Wat is er dokter ? Moet ik iemand roepen ?”

“Luister us, knul, ik heb tot m’n 63e in ut voetbal rondgelopen; ik heb gevoetbald, ik ben trainer geweest, leider; alles heb ik gedaan, ik heb van alles meegemaakt, ’k heb tegen iedereen en alles gespeeld, ben kampioen geworden, gedegradeerd, ‘k heb veel gewonnen, maar verliezen kon ik ook, dat zeg ik; ik heb alles meegemaakt, maar nooit…………..nee nooit heb ik gewonnen van Vevo. Ik ben gewoon diep verdrietig gestopt, ut lukte gewoon niet. Wat ik ook deed. En nou komt u binnenwandelen, met die dwaze grijns op uw smoel om me te melden dat u gewonnen heeft van Vevo. D’r uit, zeg ik u, opgesodemieterd.”

(Nadat de patiënt is vertrokken zakt de dokter terug in z’n stoel)

“Ellendige bofkont”, gromt hij nog en zoekt in z’n la naar z’n pillen………………..

IJVV 7, binnen de vereniging beter bekend als “HET ZEVENDE” is met ingang van het voetbalseizoen 2005/2006 op zoek naar een gemotiveerde

                        SHIRTSPONSOR (m/v)

die, zoals de functie al aangeeft, met naam en toenaam vermeld wil staan op de voorzijde van de prachtige rood-witte voetbalshirts van genoemd team.

“HET ZEVENDE” werkt zijn competitiewedstrijden af in de wijde regio, hetgeen de naamsbekendheid van uw bedrijf aanzienlijk zal vergroten.

Voor bedrijven, die eerder denken aan een reclamebord langs het veld, zij nog vermeld dat “HET ZEVENDE” in staat is een driemans muurtje op te stellen, welke bijna willekeurig van samenstelling kan wisselen, dewelke met gemak dezelfde breedte heeft als een regulier reclamebord. En deze breedte groeit nog elk jaar……

Wel verdient het aanbeveling om de letters vrij vet op het shirt te drukken, aangezien er diverse spelers zijn, en dan vooral op de flanken, die zulke duizelingwekkende snelheden halen, dat het lezen van tekst, tijdens een zogenaamde ‘sprint’, met het blote oog welhaast onmogelijk is. Eventuele filmopname’s voor commerciële doeleinden, dienen op presentatie’s, vakbeurzen, maar ook louter voor het vermaak op bijv. personeelsavonden, dan ook bij voorkeur in slowmotion te worden gedraaid.

Verder is er aan de nieuwe sponsor het dringende verzoek om onze materiaalman/grensrechter eveneens te kleden in een jasje met bijvoorbeeld de opdruk “crew”, alsmede om hem te voorzien van een organizer, aangezien zijn werkzaamheden met het jaar toenemen. Laatst troffen wij hem aan, terwijl hij de wedstrijdballen probeerde te vullen met water, mompelend dat hij de waterzak reeds had opgeblazen. Ook de grensvlag en de cornervlag worden nogal us verwisseld, met een wekelijks verergerende tennisarm tot gevolg.

Ook raden wij de nieuwe sponsor aan om enige voorzieningen te treffen, betreffende verdere veraangenaming van het kantinebezoek, bij voorkeur een verrijdbare drankwagen van het type “butlerboy”. Het is namelijk een terugkerend probleem, dat om slechts één rondje te halen minstens 2 keer, maar soms zelfs 3 keer van de stamtafel naar de bar gelopen moet worden (een mens heeft tenslotte maar 2 handen), en dat terwijl de krachten reeds gesloopt zijn na weer zo’n beul van een wedstrijd. De butlerboy moet voorkomen, dat spelers zich in wedstrijden gaan sparen, om toch aan hun sociale verplichtingen in de 3e helft te kunnen voldoen. Op dit handige karretje kan desgewenst eveneens uw bedrijfsnaam vermeld worden, wellicht extra belicht door enkele gerichte spotjes.

Als bonus verzorgt “HET ZEVENDE” bovendien speciale, in het algemeen vrij druk bezochte, excursies op de maandagochtend en/of middag door de achtertuin van of Anneke of Betsy (bel voor meer info onze pr-man). In deze tuin kunnen dan de, van uw bedrijfsnaam voorziene, prachtige rood-witte shirts bezichtigd worden, terwijl zij vrolijk wapperen in de wind, hangende aan opgetogen ronddraaiende droogmolens, riekende naar de meest uitmuntende wasverzachters. Na het bezoek lezen we vaak in ons gastenboek verhalen als “we vielen helemaal stil” en “ik moest mijn vrouw diverse keren de papieren zakdoekjes aangeven” en “ik ervaarde een soort Wilhelmus-ontroering”.

Ook schijnt het bij bepaalde bevolkingsgroepen in trek te zijn om, direct na een gespeelde wedstrijd, geruime tijd te verkeren in de onmiddellijke nabijheid van een geopende tas met de ongewassen shirts. De geur van door mannenzweet bevochtigde shirts vermengd met ontworteld gras en omgewoelde aarde zorgt, volgens ervaringsdeskundigen, voor een gevoel van ‘sensuele sensatie’. (Voor het thuisbezorgen van de tas wordt een kleine vergoeding gevraagd. Tijdig reserveren s.v.p.)

Belangstellende kunnen reageren op crea004@worldonline.nl. Bezoek aan huis wordt niet op prijs gesteld.

Het jaar ervoor was DSV al verrekte goed en ging ut tussen hun en VEVO. Uit had DSV ons alle hoeken van ut veld laten zien en direct na de wedstrijd, toen ik wat duizelend in de kleedkamer zat, durfde ik te zweren dat aan zo’n veld minstens vijfentwintig hoeken zaten. Thuis hadden we een plan gemaakt om ze zo dwars mogelijk te zitten en dat was aardig gelukt. Ik weet dat nog goed, want ut was een wedstrijd waarin de scheidsrechter mij na een dik half uur heenzond, zoals dat heet. Ik was ut op dat moment in ut geheel niet met hem eens, maar ja, dat ben ik dan nooit, op zo’n moment.

 

Het is zaterdag 26 maart 2005 als ze weer bij ons komen en ze staan weer stijf aan kop en ze worden kampioen; kan bijna niet anders. Maar niet als ut aan ons ligt. Het jaar ervoor is niet vergeten en wij hebben weinig zin om “mooi te gaan zitten” op hun feestje. Dus nemen we ons voor de beuk d’ur in te gooien. En dat doen we. Het wordt een ontzettend mooie pot en we komen lekker mee met hun. Bert ook. Bert voetbalde echt goed, die wedstrijd. Nou speelde Bert eigenlijk altijd wel goed. Tenminste, dat was mijn mening. En alhoewel het in ons elftal geen gewoonte is om complimenten uit te delen, had ik um dat al us verteld. Ik vond dat hij altijd het maximale uit zijn mogelijkheden haalde. Ja gut, en beter dan dat kun je eigenlijk niet spelen.

 

In de kantine, na de wedstrijd, werd Bert onwel. De broeders van de ambulance hebben het over een beroerte en je gelooft het niet, terwijl je tegelijkertijd ook weet dat het waar is. Als de ambulance weg is, blijft er een vreemde leegte over en zit je elkaar aan te kijken, alsof je in de anders ogen wilt lezen dat het niet gebeurd is. Maar het is wel gebeurd, al heb je alleen een onweerlegbaar duf soort besef, dat vergelijkbaar moet zijn met dat van een bokser, herstellend van een knock-out.

  

Het weekend is spannend. De kritieke fase wordt evenwel gelukkig goed doorstaan en voorzichtig wordt het tijd voor enig optimisme en wordt er over herstel gesproken. Na een kritieke fase is immers alles winst.

 

In de ploeg wordt ‘de zaterdag van Bert’ minutieus doorgenomen. Maar er worden meer vragen gevonden dan antwoorden. Wie had iets gemerkt aan Bert, hoe zat dat nou met z’n lens, want hij klaagde over z’n ene oog, wat had die kopbal ermee te maken; die voorzet, die eigenlijk iets te ver achter Bert kwam om um goed te kunnen koppen, maar die hij toch probeerde te koppen ? Meer vragen, dan antwoorden.

 

Als we vlak daarop, in de week, uit tegen ’t Harde moeten, heerst er een vreemde vastberadenheid in de ploeg. We willen winnen. En we winnen. Ut stond al vast, moest alleen nog gebeuren. In de kleedkamer geen dramatische toestanden, alleen een nuchtere vaststelling; “Deze is voor Bert”. En dat is ie. Een wellicht misplaatst maar wezenlijk gevoel, dat je toch iets kunt doen. Want meer kun je toch niet.

 

Bert herstelt langzaam maar zeker. Ik zie hem in het ziekenhuis en later in het revalidatiecentrum, op het feest van Leo en nog later thuis, in de zon, in de tuin en hij zegt; “De eerste wedstrijd ben ik er niet, Jan, maar de week erop wel”. Ik kijk hem aan en lach. Ik wil niet kritisch zijn, wil hem steunen en zeg niks. Hij twijfelt er niet aan, dat zie ik; ik twijfel wel en hoop dat hij dat niet ziet.

 

Het is een periode waarin voor mij voetbal en dan nog specifieker; voetbal in en met HET ZEVENDE ineens iets anders is, dan het voorheen was. Het was voor mij onlosmakelijk verbonden met plezier, onbezorgdheid en speelse agressie en opeens wandelt de naakte realiteit van hoe wreed het leven kan zijn, die onbewolkte wereld binnen. Ik begrijp waarom mensen de neiging hebben om onheilsplekken te mijden. Alsof het daaraan ligt……… Ik hou mezelf niet voor een agressieve speler, maar voor iemand die het spel wel agressief kan spelen; het gevoel dat daarvoor nodig is, kon ik echter lange tijd nergens vinden. Het zat er gewoon niet meer in, leek ut wel. En ik begon me af te vragen wat of ik zonder dat gevoel nog op een voetbalveld had te zoeken.

 

Het is 3 september 2005 als we tegen VEVO moeten. VEVO uit; altijd moeilijk en VEVO is voor HET ZEVENDE toch al iets speciaals; vraag niet precies waarom, maar het is zo. Het is de week erop na de eerste wedstrijd. Bert zit zwijgend in de kleedkamer. Hij laat alles langs hem heen gaan. Hij hoort zijn naam in de opstelling. Ik wacht hem buiten op en vraag hoe ik moet reageren, als het niet gaat, maar hij kijkt me niet aan en zegt alleen maar; “Geen zorgen maken”. Ik wens hem succes en hou hem even in de rug vast. Er gaat een rilling door z’n ruggengraat, die ik voel en hij speelt z’n eerste helft sinds… Er gaat een rilling door de ruggengraat van het elftal als hij speelt………………..zorg en bewondering strijden om voorrang.

 

Dat Bert nog niet de oude is verwondert niemand, dat hij er staat wel. Misschien telt het veld voor hem wel vijfentwintig hoeken. Dat hij niet op z’n oude nivo is of misschien nooit komt maakt me niet uit, dat hij in z’n ogen is verandert, veel meer. Dat hij eruit haalt wat erin zit, wisten we, maar bezorgt me nu af en toe kippenvel. We zijn een team en proberen een team voor Bert te zijn, maar weten ook dat hij voor een deel alleen is. Een deel dat wij niet kennen. Het is moeilijk om dat te uiten naar hem. Ik weet ook niet of je er goed aan doet. Aan zoiets. Ach, hij voelt het vast wel. Moet wel.

 

Op 5 november 2005 komt Bert na rust in het veld. We moeten thuis tegen ’t Harde en het staat 2-2 bij rust. Niet ver na rust scoort Bert 3-2. Het was misschien geen geniale goal, er ging geen wonderaktie aan vooraf of zo; ut was eigenlijk gewoon een intikkertje en toch ben ik zelden zo blij geweest met een doelpunt. Ik vond het een wereldgoal; een moment van ontroerende schoonheid. Alsof alle dingen even stilstaan voor dit moment; niet uit te leggen verder. Een moment voor Bert en zijn elftal. Verder is er niemand uitgenodigd.

 

Een paar weken later spelen we thuis tegen OWIOS en Bert heeft een actie, waarvan of ik even denk; verrek; hoe doet ie dat. Hij stuurt een OWIOS’ser het bos in en in en na die wedstrijd lacht Bert volop. Hij leeft volop in de kleedkamer. En nu ook met zijn ogen. Wat er nog niet in zijn ogen staat, komt er nog aan, moet ik denken. Staat al vast, moet alleen nog gebeuren.

 

2005 is het jaar geweest van vele dingen. Ieder heeft zijn verhaal van 2005.

Voor mij is 2005, ongeacht al dat andere, een jaar van hoop, van mensen die niet opgeven, van mensen die stil en stug doorgaan. Zeker van hun doel. Ongeacht wie of wat.

 

Voor mij is 2005 het jaar van Bert.

In deze jachtige, snelle, harde en onpersoonlijke tijden, blijkt er behoefte te zijn aan momenten van rust, ja; momenten van overpeinzing, zo u wilt. In onze rubriek “Boogballen en andere kunststukjes” willen wij u daarmee graag behulpzaam zijn. Een rubriek om eens verder te kijken, om onze horizon te verbreden tot in de innerlijke diepten van de ons omringende mens.

Vandaag een bijdrage van de Zuid-Franse dichter Jean le Trois. Wellicht toepasselijk in dit seizoen van bonkende koppen, snotterende neuzen, brandende kelen, tranende ogen en hoge lichaamstemperaturen. Kortom, in deze dagen, dat de griep ons als een roofdier wenst aan te vallen.

               Zaterdagmiddag

 

                  Straks om halluf drie wordt er gewoon afgetrapt,

                  ‘k hoopte nog dat ut niet door zou gaan,

                  dat ze die wedstrijd gewoon hadden geschrapt

                  of dat ut veld blank zou staan.

 

                  De rest van ’t elluftal zal  d’ur al wel zijn,

                  ik ken dat precies, ‘k proef van hieraf  de sfeer,

                  sommige maken wat nerveuzig, wat flauwig, wat gein,

                  en anderen dreutelen wat heen en wat weer.

 

                  Nu is ’t halluf drie, nu zal ’t wel beginnen;

                  wie staat er op m’n plek of wil ik dat niet weten?

                  Ik hoop dat ze verliezen, maar ook dat ze winnen.

                  Ik weet ut niet meer, begin nog harder te zweten.

 

                  Hoe kunnen ze’t in vredesnaam verzinnen,

                  dit is niet hard meer, dit is gewoon wreed.

                  Hoe kunnen ze, zonder mij, toch gewoon beginnen,

                  alsof niemand van mijn bestaan nog wat weet.

 

                  Zaterdagmiddag en allemachtig mooi weer

                  ‘k voel me nog schuldig ook da’k me zit te beklagen;

                  die domme wereld draait door en mien kop dut zo’n zeer;

                  op deze dag mis ik al die zaterdagen;

 

                  al die zaterdagen van bedauwd en maagdelijk gras,

                  al die zaterdagen van kerels in heroische gevechten,

                  al die zaterdagen dat ik op dat veld spuugde, d’er was,

                  ja, al die zaterdagen; de goeien en de slechten.

 

                  De zaterdagen dat ik ut gewoon vond;

                  dat ik ut gewoon vond dat ik ur stond,

                  dat ik ut gewoon vond dat ik mezelluf niet vroeg;

                  wat de magie is van de zaterdag in míjn ploeg

 

                  Tot vandaag, terwijl ik op de bank lig met griep,

                  met achtendertig zes en een boek van de bieb.

Voor de één is voetbal een bezigheid voor enigszins domme, banale, boerende, windenlatende, bierdrinkende en vooral rumoerige mannen, voor de ander is voetbal kunst, mede doordat het een bijna eerlijke afspiegeling is van het leven zelf in al zijn facetten.

 

Op het raakpunt van deze twee uitersten vinden we de Spaanse dichter en filosoof Juan Valdez Oequera Kloot Zaquendera de Banderon Si Si. Uit zijn verzamelde werken, hebben we dit keer een, voor deze tijd van het jaar, passend stukje geselecteerd. 

 

 

                 Voetbalveld

 

                 Het gras is te lang; nu mogen madeliefjes bloeien;

                 Er staat zelfs gras waar normaal de keeper staat.

                 De doelen staan wezenloos krom te groeien;

                 zonder netten, zonder ruggegraat.

 

                 Niets is leger dan een zomers voetbalveld.

                 Zestienmeter, middencirkel; lijnen die vervagen.

                 Al weken staat er niemand opgesteld.

                 Het veld is leeg; alle zeven dagen.

 

                 Alleen hangt er tussen beide doelen

                 mystieke spanning, sluiers vol herinneringen,

                 ik kan ze bijna raken, tastbaar voelen,

                 al zijn het maar van die flarden, van die kleine, losse dingen;

 

                 – een scheldpartij waar later om te lachen was,

                 een bal op de lat, een vloek, hands in de zestien,

                 “speel die bal”, een schreeuw, die ene mooie, lange pass,

                 de lach na de goal, de sliding die net iets te hard was, misschien -.

 

                 totdat ik, met tegenzin bijna, terugkeer in de werklijkheid.

                 Ik draai me om en grinnik in mezelluf;

                 straks; als er gemaaid is en de lijnen zijn gekrijt,

                 dan is het veld weer vol; man tegen man, elluf tegen elluf.

 

                 En zot maar zeker, beloof ik zonder nog weer om te zien,

                 aan de leegte in die zomerzonneschijn;

                 van onze elluf zal ik er ene zijn.

Voetbal is een spel. Simpel gezegd is het een spel van twee teams van elk elf man en één bal. Het spel bestaat eruit, dat beide teams proberen om de bal in het doel van de ander te krijgen, met inachtname van de spelregels. Dat is voetbal.

 

Voetballen zonder bal gaat niet. Voetballen zonder spelers gaat ook niet. Spelers zijn onmisbaar; Zeer Belangrijk dus.

 

In 1945 werd IJVV opgericht. Een voetbalvereniging. Een vereniging dus, waarin mensen zich verenigen om te gaan voetballen. Bij een voetbalvereniging horen velden en kleedkamers. In die kleedkamers verenigen voetballers van één elftal zich, om zich om te kleden. Daar geven ze uiting aan die vereniging door hetzelfde tenue aan te trekken. Bij een voetbalvereniging hoort een kantine. Na de wedstrijd kunnen de voetballers van een elftal zich daar verenigen om de wedstrijd na te bespreken, onder het genot van een drankje. Ook kunnen de elftallen zich daar verenigen, tezamen met de tegenstander en andere leden en belangstellenden, om uitslagen en andere wetenswaardigheden uit te wisselen.    

 

Als voetbalvereniging heb je dus velden, kleedkamers en een kantine nodig, maar bovenal heb je leden nodig. Sterker nog, je moet spelende leden hebben, anders wordt er niet gevoetbald. Daaruitvoortvloeiende is het niet moeilijk uit te vissen wie voor een vereniging nou Belangrijke Personen zijn.

Momenteel wordt er druk gebouwd bij IJVV. Men is bezig met een zogenaamd ‘sponsorhome’ of ‘VIP-room’  te bouwen. Zo wordt IJVV opgestuwd in de vaart der volkeren, zegt men. “Als je d’r tegenwoordig bij wilt horen, dan kun je niet zonder.”, zo wordt er beweerd.  In zo’n VIP-room ontvangt de vereniging z’n VIP’s. VIP betekent in gewoon Nederlands; Zeer Belangrijk Persoon.

 

Wie mijn, over het algemeen vrij onzinnig aandoende, stukjes leest, weet dat ik in die stukjes eigenlijk nooit namen noem. Dit wordt een uitzondering. Toen IJVV in 1945 werd opgericht, werd ook deze uitzondering lid. Deze man speelde zijn wedstrijden in het 1e elftal. Daarna stopte hij niet. Nee, daarna  speelde hij ook in het 2e en in het 4e. Hing hij toen zijn toversloffen in de wilgen? Nee; hij zakte af naar lagere elftallen en ging onverdroten voort. En niet alleen bij mooi weer; hij speelde bij regen en ontij, hij speelde met koorts, met migraine en ook als ie zich verder niet zo lekker voelde; hij speelde altijd.

 

Toen verhuisde hij naar Wezep; maar ook dat was voor hem geen reden om te stoppen. Welnee, hij bleef het rood en wit gewoon trouw. Daarbij was hij niet een man, die z’n wedstrijden speelde en vervolgens naar huis stoof. Hij heeft het 3

getraind, hij heeft het 4e getraind, nam soms de conditietrainingen waar voor het 1e. Hij heeft de A’s, de B’s en de C’s getraind. Het was niet zeldzaam, dat hij ’s avonds om 6 uur al op het trainingsveld stond en er om half 10 weer afsjokte. Verder was hij leider van diverse elftallen. En hij was leider met hart en ziel, want hij is met hart en ziel voetbal.

 

Zo maar enkele feiten aangaande deze uitzonderlijke man;

  • Hij is 55 jaar lid van IJVV. Misschien moet dat even tot u doordringen; hij is dus niet 55 jaar oud; nee, hij is al 55 jaar lid, dat zijn 660 maanden, dat zijn 2860 weken, dat zijn 20.020 dagen, dat is 480.480 uur. Als u nu op de klok kijkt, en wacht tot er een minuut verstreken is, dan zou u dat moeten vermenigvuldigen met 28.828.800. Zolang was hij dus lid.
  • Hij heeft junioren getraind die zich nu al te oud vinden om in de veteranen te spelen. Hij heeft junioren getraind die nu zelf kinderen hebben die al weer in de senioren voetballen.
  • Hij heeft zo rond de f. 8.000,00 overgemaakt naar IJVV. Hij maakte dat in maandelijkse termijnen over gedurende 55 jaar.
  • Een mens bestaat voor het grootste deel uit water. Hij niet; hij was laatst in het ziekenhuis. Onderzoek wees uit dat hij voor het grootste deel uit voetbal bestaat. Doktoren staan voor een raadsel.
  • Hij maakte als spelend lid zeker 1500 wedstrijden mee. De meeste daarvan speelde hij ook mee. Later fungeerde hij meestal als leider of als grensrechter of als scheidsrechter, maar zeker tot z’n 70ste speelde hij nog af en toe z’n partijtje mee. Toen wij hem dat, “om gezondheidsredenen”, begonnen af te raden, mopperde hij dat hij “bij STB toch nog altijd gewoon meedeed en dat er niks an de hand was”. Want ook bij STB (een stratenmakersclub uit Hattemerbroek) heeft hij menig potje gevoetbald.
  • Bij benadering en na enig rekenwerk denk ik dat deze man zeker zo ongeveer 10.000 uur in de weer is geweest in en om wedstrijden en trainingen voor IJVV. En dan hou ik het nog niet zo hoog aan. 10.000 uren; dat zijn zo’n 278 werkweken, dat zijn zo ongeveer 5 en een half werkjaren. Zonder vakantie.
  • Hij is nog steeds ereleider van “het zevende”, zit momenteel wat in de lappenmand, maar zover als z’n gezondheid het toestaat is hij nog steeds betrokken bij “het zevende”.

       

En… o ja, z’n naam. Nou heb ik z’n naam nog niet genoemd; ’t is Zwier van ’t Ende. Onze Eigen Ouwe Zwier. Hij kwam en komt voor het voetbal, niet om vrienden te maken of om belangrijk te zijn. Hij weet dat als je wint, dan ben je blij en als je niet wint, dan ben je niet blij. En als we verliezen, dan is er bij Zwier, na 55 jaar, nog steeds het werkelijk ongebroken ongebreidelde en meestal nergens op geba-seerde geloof in “de volgende zaterdag”. Want volgende week, dan gaat het beter… Voor Zwier is het nog steeds een spel. Een spel van elf tegen elf. Meer niet.

 

Maar toch; als straks de VIP-room geopend is, en de Zeer Belangrijke Personen zitten daar, dan denk ik persoonlijk niet dat Zwier van ’t Ende daar zit.

 

Vreemd eigenlijk. Want als hij geen VIP is, wie is het dan wel ?

De geleerden zijn het erover eens; voetbal is emotie. En wat is emotie? Emotie is “het in beroering brengen der gevoelens”, zo las ik ergens en dat is wel mooi gezegd. Het heeft te maken met gevoelens van strijd, gevoelens van creativiteit, van kameraadschap, van opportunisme, gevoelens van………, ach misschien raakt het wel alle elementen van het gevoel. Kortom; voetbal is (ook) een kwestie van gevoel.

 

Dat gezegd hebbende, gaan we even over naar de orde van de dag; gewoon zomaar even een theoretisch voorbeeldje uit het amateurvoetbal; er is zomaar ergens een kereltje ergens in D3 en die loopt daar ontiegelijk mooi mid-mid te voetballen. Tuurlijk heeft dat te maken met kunde; maar…..als je hem zo bezig ziet; dan zie je; hij doet dat met gevoel: anders was ie niet zo goed. En iedereen is het met mekaar eens; “Dat kereltje; die mid-mid; die kan wat; wat loopt die daar lekker te voetballen”. En dat kereltje speelt zijn spel en heeft de tijd van z’n leven.

 

Maar dan komt er iets op gang. Dan komt namelijk de dag dat de trainer van D2 een voetballertje nodig heeft en hij zegt tegen de trainer van D3; “Zeg, kerel, heb jij nog een speler voor me?”. “Nou”, zegt dan die trainer van D3; “ik heb een goeie en die staat mid-mid; neem die maar; hij kan dat zat aan”. Die trainer van D2 zet hem linkshalf en hij voldoet daar goed. Zeer goed zelfs. Zo goed, dat het de trainer van D1 opvalt. “Da’s een talentje”; zegt de tranier van D1; “die hoort bij D1”. Dus gaat dat spelertje naar D1. Maar; zo denkt die trainer van D1 later; als middenvelder komt hij net tekort, maar hij kan zo lekker opkomen; dus zet ik um linksback. Dat spelertje vindt linksback eigenlijk niks, maar hij zegt niks; want hij speelt toch maar mooi in D1 en iedereen zegt dat dat zo goed is en dat streelt hem dan ook weer en ach; hij is jong, hij kan zijn onvrede nog niet zo goed onder woorden brengen; ’t is meer een gevoel van hem.

 

Maar in D1 moet hij steeds verdedigen tegen de rechtsbuiten van dat andere D1 en dat valt vaak niet mee. Want ze zijn um vaak te rap af. En dan zou het maar zo kunnen dat er ouders zijn of leiders of trainers of anderen, die dan zeggen; “Hij valt me toch tegen. Hij heeft toch te weinig mentaliteit. Hij redt het niet.”  En in het ergste geval zeggen ze; “Ik ben teleurgesteld”. Alsof het daarom gaat. Alsof het om de tevredenheid van “grote mensen” gaat en niet om het spel van dat joch. En………..alsof er buiten D1 geen goeie plekken zijn.

 

Trouwens; is het redelijk om de mid-mid van D3 als linksback op te stellen tegen de rechtsbuiten van D1? Ik dacht ut nie. Want verdedigen, dat is toch wat anders. Verdedigen is een kwestie van “dat heb je” of “dat heb je niet”. Men doet net alsof die verdedigers een minder soort voetballers zijn. Alsof  verdedigers het voetbal afbreken. Alsof verdedigers welhaast mislukte aanvallers zijn.

 

Of zijn verdedigers voetballers, die hun team juist in staat stellen om aan te vallen; om aan te vallen heb je namelijk de bal nodig en verdedigers zorgen ervoor dat je de bal krijgt. Verdedigers zijn voetballers met eergevoel; zij willen de baas zijn op eigen gebied; zij willen het gevecht aangaan met de aanvallers die het wagen om op hun gebied te komen. En als die aanvaller voor de derde keer mist, dan zegt het publiek; “Guttegutttegut, wat jammer; ut zit um ook niet mee”, en als de verdediger voor de derde keer mist, dan zeggen ze; “D’r uut met die vent, want ij kan d’r gien iene reet van”. Maar ja, dat is het lot van de verdediger, zegt men. Nee, zegt de verdediger; dat is juist de ultieme uitdaging; ik ben verdediger en ik moet goed zijn.

Een goeie verdediger verdedigt trouwens bovenal met zijn hart en zijn ziel, of moet ik zeggen; op zijn gevoel. Verdedigen zit in zijn bloed en in zijn genen. Voor een echte verdediger is verdedigen geen opgave; hij wíl zélf verdedigen. Hij breekt niet af, maar neemt verantwoordelijkheid en is het begin. Bij een echte verdediger zie je de schoonheid van de sliding. Een echte verdediger kent de ware kunst van het man tegen man duel; het duel op het scherpst van de snede om niets meer, nee, om werkelijk niets meer dan om de bal. Bij een echte verdediger zie je soms zelfs de volstrekte redelijkheid van de “voetballende” overtreding; als een volkomen logisch onderdeel van het spel.

 

Ja; een echte verdediger verdedigt voor een groot deel op zijn intuïtie en nee, dat kun je nergens leren. Zelfs niet in Barcelona. Want die intuïtie is al van hem zelf.  Het zou trainers sieren als ze geen van Gaal of Cruijff wilden zijn. Het zou trainers sieren om te leren lezen. Lezen in het hart en in de ziel van jeugdvoetballers om “de aard van het beessie te vinden” en als het verdedigers zijn, om ze betere verdedigers te maken. En als het mid-mid’s zijn, betere mid-mid’s. Tuurlijk; dat zie je bij sommige voetballers erg laat; maar voor hen is het ook geen probleem. Het is een probleem voor hen bij wie je het wèl kunt zien, voor hen die qua karakter en qua mogelijkheden geschikt zijn voor die ene plek of die ene linie. Voor hen die er qua ontwikkeling aan toe zijn. 

 

Want eehh,……o ja,…… hoe zit het inmiddels met die prachtige mid-mid, die zo geweldig op dreef was in D3 en die we in al onze wijsheid back in D1 hebben gezet. Nou, beste mensen, over die jongen hoeven we ons allang geen zorgen meer te maken, want hij voetbalt misschien daarna nog een jaartje als back in de C’s en dan bedankt ie toch.

 

Omdat hij geen respect en bevestiging kreeg voor wie hij is. Omdat hij, opeens, op weg naar volwassenheid, zichzelf niet meer terugvond op dat voetbalveld, waar hij altijd zo gelukkig was……. Omdat hij opeens alleen degene nog zag die zijn trainers er hadden neergezet………………………………….diegene die hij niet was.

 

Och…………, arm voetbal.

Als je denkt in termen van degraderen en promoveren dan is Louis van Gaal de hoogste baas van Voetbal-Nederland. Voorzover ik ut kan beoordelen zijn ‘discipline, spelen vanuit je taak, teambuilding en verantwoordelijkheid’ de toverwoorden van deze succesvolle, aanvallende trainer.

We mopperen in deze tijden wel eens dat we maar een nummer zijn, maar bij Van Gaal voetbal je inderdaad als een nummer. Als je bij hem op “nummer 4” speelt, dan speel je anders dan op “nummer 6”. Nou zal dat taktisch allemaal best wel verantwoord zijn;  ik wil me op dat vlak beslist niet meten met de grote Van Gaal; ik wil me niet belachelijk maken. Ik wil er alleen maar mee zeggen (zwart-wit gesteld; dat geef ik toe) dat je bij hem niet speelt vanuit je persoonlijkheid, maar vanuit de taken die het nummer op je rug met zich mee brengen.

 

Als je op tv een training of bespreking ziet van Van Gaal, en je kent um verder niet, dan zie je een schreeuwende man, die met grootse gebaren tracht uit te leggen wat hij bedoelt. En als er weer zo’n uilebal is, die er niks van begrijpt, dan beurt hij hem dat wel even bij. Meestal op een niet al te fijngevoelige manier. Ik moet zeggen; hij komt op mij niet zo sympathiek over. Ut lijkt me een onmens. Sorry, dat ik deze grootheid hier zo maar even van z’n sokkel laat pleuren, maar zo lijkt ie me nou één keer. Aan de andere kant, met die spelers hoef je nou ook weer geen medelijden te hebben, want het is per slot van rekening hun beroep; ze worden er in duizelingwekkende aantallen guldens voor betaald en dan mag je ook iets eisen, nietwaar ? En als ze hun vak niet goed uitoefenen, dan mag dat best gezegd worden, dat doet mijn baas ook en ik wil wedden de uwe ook.

 

En je kunt zeggen van die Van Gaal wat je wilt, maar hij heeft toch wel wat succesjes op zijn naam staan; landstitels, bekers, ja, de hele reutemeteut staat bij hem op het dressoir. En als je intervieuws leest van spelers, dan roemen ze zijn vakmanschap. Dus………ut zal dan wel een goeie zijn.

 

Waarin Van Gaal verder verschilt van andere trainers, dat is dat hij bonscoach wil zijn van de hele Nederlandse voetbal-mikmak, die daar in Zeist rondloopt en dus ook van de vertegenwoordigende jeugd. Nou las ik laatst dat er bij de totale Nederlandse jeugd een tekort is aan talent.

 

Nou heb je talent en talent. Ik ben er van overtuigd dat er dit jaar relatief evenveel kinderen worden geboren met aanleg als twintig jaar terug, dus daar zal ut wel niet in zitten. Tuurlijk; de tijden zijn veranderd. Persoonlijk groeide ik op in een dorp waar je kon kiezen uit twee georganiseerde uitingen van ontspanning; of je was lid van de knapenvereniging en je voetbalde of je was lid van de knapen-vereniging en je voetbalde niet. Tegenwoordig is knaap een bedenkelijke benaming en is voetbal één van de talloze dingen, waaruit een kind kan kiezen in deze rijke wereld, waarin je werkelijk van alles wordt aangeboden; je hoeft echt nergens achteran; alles wordt je in huis aangeboden via tv, computer en andere media.    

Dus nu is de kans groter dat er talenten afvallen. Zij kunnen namelijk wel kiezen. Zulke talenten zitten in de jeugd en maken in die jeugd perioden door van twijfel, onrust, onzekerheid en angsten, net zoals alle andere kinderen en ook zoals u die ooit doormaakte (weet u nog ?). Ze komen o.a.in een periode, waarin ze naar een andere school gaan, waarin shag en bier geprobeerd worden, waarin afspraakjes met de meiden wat serieuzer gaan worden, waarin ze moeten uitproberen tot hoe ver ze kunnen gaan ten opzichte van die achterlijke gezagsdragers (waartoe een trainer ook behoort), kortom; een periode waarin ze van alles proberen en zich afvragen wie, wat en waar ze toch in vredesnaam zijn en zo ja, waarom.  

 

Vroeger bleef zo’n talent in zulke periode’s vaak wel op voetbal, want er was weinig andere keuze en als er wel een andere keuze was, dan was er nog de drempelvrees om over een drempel van een andere sport of discipline te stappen. Toen was je niet zo vrij. Nu (gelukkig) wel. Nou zijn er ook mensen, die zeggen; “Talenten zijn pas echt talenten als ze, ook bij tegenslagen, blijven voetballen; de echten blijven toch wel en als ze niet blijven, dan zijn het ook geen echten en is er niks aan verloren. Zulke jongens hebben geen mentaliteit, laat ze asjeblieft gauw gaan”. Nou vind ik die redenering wel erg gemakkelijk. Want zo hoef je nooit moeite te doen om spelertjes te houden en kun je ze altijd voor de keuze stellen; meedoen of weggaan. Zo hoef je niks uit te praten, niks door te vragen, hoef je niet te begrijpen en hoef je niet mee te leven. Verder vind ik ut ook nogal arrogant. Alsof zo’n talent nergens anders een talent in zou kunnen zijn, nergens anders plezier aan zou kunnen beleven. Alsof het gemis aan hem zou blijven knagen; ach welnee; hij weet niet eens wat hij mist.

 

Mentaliteit is trouwens toch maar één onderdeel van talent. Ik schat in dat er heel veel talenten zijn, waarbij je in mentaliteitsverbetering nou net de uitdaging moet vinden. Dacht u dat een van Basten, een Romario, een Gascoine, een Davids, een Kluivert, een Beckham en noem ze maar op, dacht u dat dat in de jeugd nou echt van die leuke, lieve kereltjes waren, die bedeesd aan de hand van hun jeugd-trainers door het leven stapten ??? Welnee.  Grote talenten zijn vaak eigengereid, egocentrisch, eigenzinnig, onhandelbaar en onpeilbaar en zo hoort het ook. Zij vragen slechts geloof en geduld en dat in grote mate. Daarmee win je ze. Tot ze het snappen…….tot ze zelf zo volwassen zijn……..zelf begrijpen hoe ze passen…

 

Als Van Gaal, ja, de grote Louis van Gaal, jeugd-trainer van IJVV zou zijn, dan zou ik m’n hart vasthouden voor een aantal van onze talenten. Omdat “discipline, spelen vanuit je taak, team-building en verantwoordelijkheid” nou precies is waar zo’n talent op een bepaalde leeftijd tegenaan wil schoppen. En is er dan nog plaats voor hem? Voor de ongepolijste diamant, de eenling, de eigengereide artiest die vanuit een schijnbaar onpeilbaar niets het voetbal kan optillen uit het alledaagse om er voor adembenemende momenten kunst van te maken…………?

 

Nee, Van Gaal en Jong Talent zijn niet bestemd voor één veld.

Jonge voetballers kijken naar de grote sterren van het betaalde voetbal. Dat was vroeger al zo en is nu nog zo. En als ik dat zo us even bedenk, zo op zo’n achteloze herfstzondag-middag, achter het glas, met de zon op het gezichie, nippende aan een glaasje zoet-zuur-lekker-je-weg-doen-soezend-wit-en-toch-pittig-wijntje, dan gaan mijn gedachten terug in de tijd.

 

Zelf was ik voor Feyenoord. Ik zag m’n eerste wedstrijden op de televisie in zwart-wit en dat waren beelden van Feyenoord tegen weet-ik-veel-wie voor de Europa-cup. Er waren in die tijd om zeer onduidelijke redenen soldaten in ons dorp en die keken bij de plaatselijke kruidenier naar Feyenoord en daar zat ik als jochie bij. Ik vond het ten eerste al prachtig dat ik bij die soldaten mocht zitten met hun soldaten-humor en soldaten-dorst. En ik genoot van hun zeker-weten dat Feyenoord zou winnen en na een kwartiertje wist ik het al net zo zeker als hun.

 

Ik was ook 100 procent voor de Kromme. Misschien was Coentje Moulijn wel beter en misschien maakte Kindvall meer goals, maar voor mij was Willem de beste. Ik vond Willem zelfs beter dan Cruyff. Cruyff had zo’n grote mond, had het steeds over geld, over contracten, over afspraken met de K.N.V.B. en weet ik wat al niet, maar Willem had het over voetbal. En als hij het er niet over had, dan kon je aan z’n kop zien of aan z’n dwarse uitspraken horen, dat hij toch voetbal bedoelde. Willem was voetbal. Willem was 2 x drie kwartier voetbal, Cruijff was ook alles daarvoor en alles daarna. En alles daarvoor en daarna interesseerde me niks, wel die 2 x drie kwartier.

 

Feyenoord was voor mij ook echt anders dan Ajax. Bij Ajax liepen de jongens die “het” hadden; ze deden er ogenschijnlijk niks voor. Hun shirts en broekies en kousen waren mij voor de wedstrijd al veel te wit en ze waren na de wedstrijd nog steeds veel te wit. Bij Feyenoord zat bij voorbaat al zwart in de kleding. Het zwart van de grond, het zwart van de sliding, van het gevecht van het volluk, het zwart van “tot hier en niet verder”. Bij Feyenoord liepen Wimpie Jansen, Theo Laseroms en  Rinus Israel. Maar voor mij liep daar vooral de Kromme. Ik vond z’n minne en bonkige overtredingen prachtig en  ik genoot van z’n geniale passes over veertig meter en van z’n doortrapte buitenkant-passjes over anderhalleve meter.      

 

In die tijd was je dan ook gewoon voor Ajax of je was voor Feyenoord, verder was er weinig keuze. En als ik nu mensen uit die tijd tegenkom, zijn ze nog steeds voor Ajax of voor Feyenoord en zo hoort het ook.

 

Eigenlijk keek ik helemaal niet zozeer naar de ploegen, maar ik keek meer naar spelers. Ik keek naar Cruyff, naar Van Hanegem dus vooral en naar Neeskens (wat voor mij nooit een Ajaxied was), ik keek naar Willy van der Kuilen, naar Wimpie Jansen, naar Charly Bosveld, naar Martin Haar, naar Epi Drost. Ik keek naar spelers die iets hadden, iets aparts, iets wat hun onderscheidde. En wat ze zeker hadden, was gevoel voor de wedstrijd. Ze wilden brengen wat de wedstrijd vroeg. En als ze hadden begrepen wat de wedstrijd vroeg, gingen ze een stapje verder en wilden die wedstrijd verder bepalen. Vanuit een soort tactisch oer-gevoel. 

 

Toen, in die tijd waren voor mij de dingen duidelijker; de spelmaker maakte het spel, de schaver schaafde, de spits scoorde en de kieper kiepte. En ook een hele goeie schaver vond ik mooi en een wezenlijk onderdeel van het spel. Maar tegenwoordig moet de kieper aanvallend denken, moet de spits verdedigen, moet iedereen eigenlijk het spel kunnen maken en iedereen speelt met de kop en niemand met het hart. Tegenwoordig zijn de spelers niet taktisch, maar de opdrachten. En opdrachten voer je uit met je kop en niet op je gevoel.

 

Nou kan ik de klok niet terug zetten en ik wil dat ook helemaal niet. Verder heb ik zeker de wijsheid niet in pacht en ik heb ook het spel niet uitgevonden. En als ik dit stukkie teruglees, dan denk ik ook; nou, nou; opa leest ook voor uit eigen werk. Hij begint al te bazelen over vroeger, waarin alles beter was. Maar het is niet alleen nostalgie.

 

Want als ik bij het jeugdvoetbal rondkijk, dan zijn ze er nog steeds; dan zie je soms zo’n eigenwijze, aparte, specifiek-begaafde, misschien-moeilijke jongen, waarvan je al gauw opvalt dat hij verschillende dingen helemaal en totaal niet kan. Maar tegenwoordig lijkt het alsof het oog niet meer geoefend is om die dingen te zien die hij dan wel kan. En soms is hij dan daarin ontzettend goed. Maar hij krijgt alleen te horen, wat hij niet kan en wat wel gevraagd wordt. Want ze moeten alles kunnen.

 

Het specifieke van een all-rounder is dat hij alles kan. Hij is nergens echt super-goed in, maar hij kan alles een beetje. In mijn tijd waren er bijna geen allrounders. Er waren specifieke voetballers, die zich vanzelf ontwikkelden, al naar gelang hun eigen persoonlijkheid. Ze vulden elkaar aan en vormden zo een elftal. Allrounders zijn meestal geen talenten. Het zijn de doorsneevoetballers die altijd een zeseneenhallef krijgen en altijd hun best doen. Dat is te prijzen; geen kwaad woord erover, want in elk elftal ben je ze nodig. Maar als d’er elf van in een elftal lopen, dan wordt ik er niet warm van.

 

Dus roep ik, als liefhebber, los van elke theorie, iedereen die met jeugd te maken heeft op; geloof in hen. Geloof in die aparte, originele, soms moeilijk hanteerbare etters, die steeds je aandacht vragen. Leer ze niet af, maar leer ze bij. Laat ze naar hun eigen (voetbal)persoonlijkheid groeien. En als ze in het veld niet doen wat je ze vraagt, maar het soms (en soms maar heel soms) anders doen, op een manier die niet in het boekje staat en niet perse beter is, maar anders; koester ze dan. Hou dan van ze. Respecteer ze.

 

Want zij maken voetbal tot iets wat werkelijk leeft.

Soms begrijp ik niks van die hele wereld.

Zoals vandaag.

 

Ik kijk naar ongelofelijke beelden. Beelden, die een voorstelling willen geven, van iets wat, tot dan, onvoorstelbaar was. Je kijkt, maar begrijpt niet wat je ziet.

 

Op een gegeven moment wordt bekend gemaakt dat op Nederland 1 het reguliere journaal te zien is, op Nederland 2 het actuele nieuws en op Nederland 3 het voetbal. Het wordt bekend gemaakt alsof ut alledrie uitzendingen van dezelfde belangrijkheid zijn en nooit leek mij een voetbalwedstrijd zo belachelijk. Maar ‘s avonds maak ik me los van de beelden, waarvan de omvang maar niet tot me door wil dringen, pak m’n tas in, net als iedere dinsdag, en ga trainen. Na een kwartier bestaat er niks anders meer dan de bal, het veld, de kleine goaltjes en de jongens om me heen, net als op andere dinsdagen………………….terwijl ut toch een andere dinsdag is. Soms begrijp ik mezelf niet.

 

Als ik thuiskom ben ik nieuwsgierig naar meer nieuws, maar dat lijkt er niet te zijn en zie ik op 3 dat PSV met 4-1 verliest. Dan hoor ik spelers zeggen, dat ze eigenlijk niet hadden moeten spelen en ik denk; “Gezeur, had dan gewoon niet gespeeld”. Ik zie Waterreus en ik durf het bijna niet te denken, maar ik denk het toch. De teleurstelling druipt van zijn gezicht en ik vraag me af hoeveel van die teleurstelling te maken heeft met de wereldschok en hoeveel ervan te maken heeft met het verliezen van een wedstrijd met 4-1, terwijl je vooraf dacht dat je een goeie kans had om te winnen. Of ben ik nu te cynisch ?    

 

Op woensdag wordt bekend gemaakt dat de andere Europese wedstrijden niet doorgaan. Naast begrip, vind ik ut ook jammer, want ik hoor en zie niks anders dan de aanval en hoewel ik de vliegtuigen inmiddels wel twintig of dertig keer in de torens heb zien vliegen, lijken het nog steeds onwezenlijke beelden, alsof ze komen uit een onmogelijk-fantastische film, waarin ut grootste niet groot genoeg is en leek Feyenoord-Bayern mij een prima gelegenheid om daar niet aan te denken en me te verstoppen………………te verstoppen voor deze onbegrijpelijke wereld.

 

Maar als ik me bedenk dat zo’n wedstrijd toch een feest moet zijn, dringt tot me door dat die wedstrijd nooit een feest kán zijn. Maar toch. Toch snap ik niet dat ut nu niet doorgaat en gister wel. Zijn ze geschrokken van de omvang van de ramp of zijn ze geschrokken van de reacties ?

Of ben ik nu te cynisch ?

 

Donderdag zie ik John van ‘t Schip in een reportage over FC Twente, die in een vliegtuig stappen op weg naar Polen, omdraaien omdat ze horen dat ut niet doorgaat, weer draaien als ze horen dat ut toch doorgaat en weer omdraaien en naar huis gaan als blijkt dat ut toch niet doorgaat. Ik hoor John van ‘t Schip voor ut vertrek. Hij zegt: “Ja, we gaan spelen. Jij doet toch ook je werk en de bakker en de slager toch ook ? Wij doen gewoon ons werk en daar is niks verkeerd aan” of woorden van dezelfde strekking. Bij terugkeer zegt dezelfde van ‘t Schip dat ut maar goed is dat ut niet doorgaat, omdat ut toch eigenlijk geen doen is.

 

En alhoewel het eigenlijk ontiegelijk inconsequent is, wat hij zegt, begrijp ik ut toch. Hij is ook maar gewoon een mens en de eerste keer sprak daar een trainer, die vóór een wedstrijd staat, die hij als trainer móet spelen en de tweede keer spreekt hij als een trainer, wiens wedstrijd afgelast is. En sportmensen die voor een wedstrijd staan zijn anders dan sportmensen, wiens wedstrijd is afgelast.

Dat begrijp ik.

 

Vrijdags hang ik de vlag halfstok, waardoor je tenminste nog iets doet en verwonder me er om kwart over zeven over hoe weinig er op weg naar ‘t werk nog meer hangen, waarna ik me rond 10 uur weer verwonder over hoeveel er dan toch nog bijgehangen zijn. Om 12 uur sta ik drie minuten stil.

 

Drie minuten.

 

Op zaterdag moeten we voetballen in en tegen ‘t Harde. Van tevoren wordt al aangekondigd, dat alle wedstrijden met 1 minuut stilte dienen te beginnen.

1 minuut stilte.

 

Ik wil graag spelen, maar moet ook steeds denken aan het onverenigbare van aan de ene kant het feit, waarvoor die 1 minuut stilte bedoeld is en aan de andere kant alles wat voetballen voor mij betekent.

Een wereld van verschil.

 

Een professionele vakman, met de oogkleppen op van de bezetene, sprak ooit de legendarisch gemaakte woorden: “Voetbal is oorlog”. Tsjonge, wat lijkt me dat opeens een volslagen onzin. Oorlog is oorlog. Voetbal is voetbal. 

 

Tijdens die ene minuut stilte begrijp ik niks van mensen aan de lijn, die toch duidelijk “bij de wedstrijd horen” en ongegeneerd doorsmoezen en doorgrappen. Tijdens die ene minuut, voel ik blinde agressie in me opkomen jegens die botteriken, terwijl we mensen herdenken, die juist ut slachtoffer zijn van blinde agressie. Maar ik voel ut. Zelfs tijdens die ene minuut. Soms schrik je van jezelf.

 

Als de wedstrijd eenmaal loopt, zit alles erop en eran. Er wordt gespeeld, geschopt, gestreden, gescholden en gevloekt en ik ga erin op en geniet ervan. Alsof er niks anders bestaat, niks anders belangrijk is dan het winnen van die wedstrijd.

Alsof de hele wereld erom draait.

 

Soms begrijp ik van die hele wereld niks.

En van mezelf al net zo veel.

U zult ut geloven of niet, maar ooit heb ik in verenigingsverband de edele damsport beoefend. Ut leuke van die sport was, dat je niet pas ná het sporten de kantine inging, maar dat je kon sporten, terwíjl je in de kantine zat en dat gaf het een extra dimensie. Maar dit terzijde. Ut was ook om een andere reden interessant.

 

Een damvereniging is verdeeld in tientallen. Je hebt het eerste tiental, het tweede tiental enz. enz. Doordat er per tiental promotie- en dus ook degradatieplaatsen zijn, blijven die tientallen op een bepaald nivo. Wie er degraderen of promoveren is makkelijk te bepalen aan de hand van het aantal punten, wat je als speler gehaald hebt. Zo vindt jaarlijks de selectie plaats, wie waar gaat spelen. Het gevolg hiervan is dat binnen zo’n tiental de onderlinge verschillen niet al te groot worden en zo blijven de onderlinge wedstrijden spannend.

 

Iedereen vindt het normaal dat er in het jeugdvoetbal bij IJVV ook een soortgelijke selectie plaatsvindt, al ligt het wat betreft de meetpunten allemaal wat moeilijker. De spelers krijgen nu eenmaal individueel geen punten en dus blijft het een subjectieve selectie van trainers, leiders en evt. jeugdbestuur. Maar omdat er, gelukkig, bij de IJVV-jeugd behoorlijk wat bekwame mensen rondlopen, kun je stellen dat de verschillen tussen de spelers onderling in de jeugdelftallen niet zo groot zijn. En de spelers vinden het wel zo prettig als ze (ongeveer) op hun eigen nivo kunnen spelen.

 

Bij een dergelijke selectie komen verschillende aspecten van zo’n kind aan de orde. Natuurlijk wordt allereerst gekeken naar de voetbalkwaliteiten, maar daar gaat ut niet alleen om. Ut gaat ook om de fysieke en mentale gesteldheid; er wordt gekeken naar hoe groot hij is, hoe hij zich gedraagt, wat hij ervoor over heeft en dergelijke. Bij het grote gros van spelers is dat meestal wel duidelijk. Maar bij twijfelgevallen is er discussie; kunnen ze net een trapje hoger of moeten ze juist ietsie lager ? Waar komen ze het best tot hun recht ? Voor de betrokken kinderen is dat vaak een moeilijke periode. Ze krijgen een gevoel alsof ze gewogen worden en dat voelt nou éénmaal niet zo prettig aan en vooral niet als de uitkomst is, dat je een treetje lager moet gaan spelen, dan dat jezelf gehoopt of verwacht had.

 

Een bijkomend probleem daarbij is de invloed van ouders (en soms van verdere familieleden). Voor sommige van die goedbedoelende en liefhebbende mensen is het erg belangrijk dat hun zoon toch net een trapje hoger speelt, dan dat de vereniging voor ze in gedachten heeft. Soms is het zelfs zo dat de speler het wel begrijpt, waarom hij is afgevallen, maar zijn ouders niet. Dat soort gebeurtenissen leggen een bijna onmogelijke druk bij zulke spelers neer. Want terwijl de ouders stennis lopen te maken met de vereniging, voelt het kind toch een soort verwijdering tussen hem en de trainer en/of leider of zelfs tussen hem en zijn voetbalvriendjes en daar heeft hij bepaald niet om gevraagd. Dat komt er voor zo’n spelertje nog us bij.

 

Al met al worden er dus bij de jeugd nogal wat emoties doorgemaakt en wordt er nogal wat energie gestoken in de selectie van de elftallen. Als zoiets goed functioneert en, door de jaren heen, een soort gelijkmatigheid vertoont, ontstaat er bij jeugdleden een bepaald beeld van de vereniging, waarin zij voetballen. Dan ontstaat er een beeld, dat ze bij een vereniging spelen, die voor ogen heeft om op elk nivo een zo goed mogelijk elftal neer te zetten, waarbij uitgegaan wordt van wat het best past bij de individuele speler.  Zo worden bij IJVV jeugdspelers opgeleid of, zo u wilt, opgevoed.

 

Opleiden en opvoeden houdt niet alleen rekening met de waan van de dag, maar hoort je voor te bereiden op een tijd erna. Een tijd, waarin je op eigen benen komt te staan en waarin je geacht wordt jezelf te redden. In het werkelijke leven is de één wat eerder volwassen dan de ander, maar als voetballer is er een leeftijdsgrens aan gekoppeld.  Op een bepaald moment ben je geen jeugdlid meer, maar dien je je te vervoegen bij de senioren. Wanneer je dan in de gelukkige omstandigheid bent, dat je wordt geacht mee te kunnen doen op het nivo van het eerste, tweede of derde, dan is er weinig aan de hand, want ook daar vindt een selectie plaats op basis van (ongeveer) dezelfde criteria, als in de jeugd.

 

Maar hoe zit dat met jeugdleden, die dat nivo niet hebben ? Dit jaar is er weer een A2-elftal en misschien zit ik ernaast, maar wellicht zitten daar toch jongens bij die (net) te licht zijn voor een eerste, tweede of derde. En wat dan ? Welnu; dan begint de grote verwarring. Dan begint er nou niet bepaald een logisch vervolg op hun jeugdopleiding van 12 jaren lang. Want vanaf het derde elftal regeert de willekeur. Iets wat we allemaal hebben laten gebeuren en in stand houden. Dan begint de selectie op basis van het wie-kent-wie-principe. Heb je een vriendje of broer in een bepaald elftal of ken je toevallig een leider, dan maak je kans om in dat elftal te komen. En anders ? Ja, wat dan ? Dan sta je alleen. En dat hoort niet. En dus zou er iets of iemand moeten zijn, die, als een soort spelersmakelaar, jeugdspelers ‘wegbrengt’ naar het elftal, wat bij hem en bij zijn nivo past.

 

Ja, ook naar de lagere elftallen. Want zij zijn wel de basis van de vereniging. En, hoe sterker de basis, hoe sterker de vereniging. Natuurlijk kun je een hele discussie op poten zetten over het begrip ‘recreatievoetbal’, maar zou ut niet zo zijn dat ook senioren het liefst op hun eigen nivo spelen ? Als je een zo sterk mogelijk eerste maakt, dan een zo sterk mogelijk tweede, dan het derde enz., tot aan het negende aan toe, dan wordt het nivo van ons negende bepalend voor de vereniging en wordt het negende en al die andere lagere elftallen eindelijk belangrijk en krijgen ze de plek in de vereniging die ze verdienen. Dat ziet er in theorie logisch en gemakkelijk uit. Maar er is ook de werkelijkheid van vandaag en dat maakt de uitvoering in de praktijk toch een tikkeltje gecompliceerder.

 

Want ja, dat zou inhouden dat bijna de hele seniorenafdeling “op de schop” moet.

 

En wie durft dat aan ?

Het was op een zonnige herfstmorgen in oktober, dat ik buiten aan ut werk was. Terwijl de bladeren gestaag van de bomen vielen, viel er bij menigeen ook een blad op de deurmat en niet zomaar een blad, nee; het was het Kamper Dagblad. Ik kreeg toevalligerwijs een collega aan de telefoon en die had dat Kamper Dagblad gelezen. “Tsjonge”, zei hij, “je staat nogal uitgebreid in de krant vanmorgen”. Ik stond perplex en dacht razendsnel na, tenminste, voorzover ik daar toe in staat ben, op een zonnige herfstmorgen, nog voor de koffie. Maar hoe ik ook nadacht, voorzover ik kon nagaan, had ik geen reden om in die krant te staan; ik had die week geen fiets of andere goederen gestolen, niet met de melkbus geschoten en ook herinnerde ik mij geen positieve daad van een zo bijzondere omvang dat het de krant waardig was. “Waar gaat dat dan over ?”, vroeg ik, wat moeilijk. “Over IJVV”, antwoordde hij, “je steekt je nek nogal uit met je kritiek”. “Oh”, antwoordde ik weer, waarschijnlijk niet al te snugger overkomend, “maar euh….., wie heeft dat dan geschreven ?”. Even volgde er geritsel, daarna het antwoord; “het is van euh…. van onze correspondent, staat er”. Allemachtig, dacht ik, ik wist geeneens dat we een correspondent hadden…………..

 

Ut drong allemaal maar langzaam tot me door. Hadden ze een paar zinnen afgedrukt, zoals ze wel eens doen en zo ja, welke zinnen dan en hoe was dat nou zo gekomen en van wie kwam ut dan echt af en van dat soort dingen, dacht ik. Ik zorgde dat ik zo gauw mogelijk aan een krant kwam en las ut stuk. “Leider IJVV kritiseert jeugdopleiding”, stond er met grote koppen boven. Tsjonge, dacht ik, wat heb ik nou weer gedaan.

 

De dag ervoor had ik in een soort puberale opwelling al een bal door een ander z’n ruit geschoten en dat had ik allemaal al een beetje beschaamd moeten uitleggen en nu was ik net dat betrapte kwajongensgevoel een beetje kwijt en nou dit weer. Ietwat korzelig las ik ut stuk en kwam tot de conclusie dat de correspondent mijn stukje in ut clubblad gelezen had. Daarbij heeft hij waarschijnlijk gedacht; “Verrek, daar hoor ik een klok luiden” en vervolgens is hij met die klok een beetje op de loop gegaan. Waar bijvoorbeeld de klepel hangt, daar weet ie niks van. Want wie ut stukje werkelijk heeft gelezen, zal ut opvallen, dat ik daarin geen kritiek heb op de jeugdopleiding, oh nee, maar meer op wat er daarna komt. Dáár hangt die verrekte klepel. Maar onze correspondent heeft um niet zien hangen en dat terwijl ik dacht dat ik um er nog wel zo duidelijk neergehangen had. Zo zie je maar weer, niemand is onfeilbaar. Zelfs een correspondent niet.

 

Ut merkwaardige is dan wel weer, dat je zomaar stukjes kunt schrijven, zonder dat er een hond is die er zich druk om maakt, maar als d’ur iets van in de krant komt, dan lijkt het ineens weer heel belangrijk. (Terwijl ik altijd maar denk, dat iedereen toch zo zijn mening heeft, alleen heeft niet iedereen die vreemde aandrang om die in ut clubblad te zetten. Voor die aandrang moet ik eens een uurtje uittrekken bij de plaatselijke zieleknijper, want waar dat weg komt, weet ik ook niet.) Ik moet zeggen, dat de reacties van de mensen die mij een beetje kennen (of denken mij te kennen) over ut algemeen positief waren. Die gingen er tenminste vanuit dat ut artikel in de krant niet uit mijn koker kwam, al is ut zo geschreven, dat ut lijkt alsof de correspondent mij uitvoerig gesproken heeft. Want de inhoud van het stukje in ut clubblad, daar sta ik nog steeds achter, maar dat ut in de krant kwam en dan op die manier, daar werd ik niet zo blij van.

 

Maar uit wiens koker kwam ut dan wel ? Van verschillende kanten werden mij verschillende mogelijkheden aangedragen; ja, het roddelcircuit tierde welig. Vanwege al deze speculaties werd ik toch wel een beetje nieuwsgierig. Zou ut echt zo zijn, dat het stuk in de krant gekomen was, omdat iemand van binnen de club dat bij de krant had aangedragen ? En zo ja, wie dan ? Wie kent het antwoord op die brandende vragen ? Juist; de correspondent. Maar, wie was de correspondent ? Dus ik de krant gebeld; “Ja, met de redactie in Zwolle”. “Ja, hallo, ik lees hier in de krant een stuk over IJVV, over een leider die kritiek heeft en ik wil graag weten wie dat geschreven heeft. Kunt u mij helpen ?”.  “Nou euh…, waarom wilt u dat weten ?”.  “Ja kijk, ziet u, ik ben die leider”, antwoordde ik schuldbewust. “Aha”, kraaide de redacteur, “dus u bent de boef”.  “Ja, dat ben ik”. Moest ik de regioredactie in Kampen maar bellen, die wisten er meer van.

 

“Ja, met de regioredactie in Kampen”. “Ja, hallo, met de IJVV-leider, die in jullie krant staat. Ik wou vragen wie dat geschreven heeft, want ik heb niemand van jullie gesproken en toch sta ik er met naam en toenaam in”. “Oh”, antwoordde hij, “ik euh.. zal even de krant erbij pakken”. Vervolgens hoorde ik gestommel en gezoek en geritsel en daarna een poosje stilte. Die heeft de krant nog niet gelezen, dacht ik. “Ja hallo, meneer, ja, dat stukje komt van de eigen redactie, van onze correspondent en als hij dingen uit een openbaar clubblad haalt en u als bron aanhaalt, ja, dan doet hij technisch niks verkeerd”. “Nou”, antwoordde ik, “dat kan wel zijn, maar ik had ut toch wel netjes gevonden als hij even met me gebeld had”. “Ja, vanuit uw kant kan ik me dat voorstellen, maar u mag um gerust zelf even bellen, hoor”.

 

“Ja, hallo, met de correspondent”. “Ja, hallo, met de leider uit uw krant”. “Oh die, ja, ik ken u eigenlijk helemaal niet.” “Nee, ik u ook niet, zeg, dat stukje in de krant, had u mij daarover niet even moeten bellen ?”. “Ach nee, ik las ut in ut clubblad en als ik ruik dat iets nieuws is, en zoiets ruik ik, want ja, als je al zolang correspondent bent, dan ruik je zoiets, en nu rook ik ut ook en ja, dan spring ik er zonder pardon op en nee, ik hoef toch geen contact op te nemen, want ut stond toch in ut clubblad ?………..”  “Ja, ja,” begreep ik, “maar zeg nou us eerlijk; was er iemand die u vroeg om ut te plaatsen, of euh…………? “Ach nee”, suste de correspondent, “zoals ik al zei, ik ruik wanneer iets nieuws is, daar heb ik verder niemand bij nodig, hoor”.

 

Waarvan akte.

Over 25 jaar zijn er geen stadions meer zonder dak. En zijn er geen stadions meer zonder kunstgras. Omdat de voetbalwereld niet meer afhankelijk wil zijn van zoiets ordinairs als het weer. Want als je afhankelijk bent van het weer, dan kun je bijvoorbeeld op een besneeuwde mat, of op een bevroren mat of op een te natte mat niet spelen. En er moet gespeeld worden. Weer of geen weer. Anders komen ze niet rond. Het moet omdat de voetbalkalender volstaat. Er moeten competitiewedstrijden gespeeld worden, nacompetitiewedstrijden misschien, en zo lang mogelijk bekerwedstrijden. Europacupwedstrijden moeten gewoon, en dan nog de kwalificatiewedstrijden, de andere interlandwedstrijden en de financieel noodzakelijke vriendschappelijke wedstrijden. Winterstop ? Kan niet. Zomerstop ? Onmogelijk. Geen tijd.  

 

Over 25 jaar verschilt de opstelling per week, want de spelers zijn niet meer in dienst van de clubs. Ze trainen met hun eigen trainer, die zijn training helemaal toespitst op die ene speler. En zijn speler beter maakt. De spelers worden vervolgens door hun persoonlijke zaakwaarnemer opgegeven bij een soort spelersbank, die op internet te vinden is onder www.rent-a-player.nl. Achter de speler staat vermeld wat zijn aanvangsprijs voor die week is. Hoe succesvoller hij is, hoe hoger de prijs. En op de maandag worden de spelers aangeboden en kunnen de clubs online tegen elkaar opbieden. En zo ontstaat er wekelijks, na keiharde computer-onderhandelingen, per club een opstelling. Van langdurige blessures hebben de clubs geen last meer, van slepende conflicten tussen spelers en trainers evenmin en wie uit vorm is, wordt domweg niet gehuurd. Geld heeft geen geduld. En geen gevoel. Clubliefde ? Sorry hoor; business is business.

 

Over 25 jaar zit er geen publiek meer in de stadions. Enerzijds omdat de maatschappij niet langer accepteert dat er iedere wedstrijd een politiemacht in het leven geroepen moet worden om relschoppers in de hand te houden, een politiemacht, die bakken met geld kost en die tevens een schrijnend tekort heeft aan personeel. Anderzijds willen de mensen helemaal niet meer naar het stadion, omdat ze daar als vee behandeld worden en omdat het begrip televisie dan wel enigszins veranderd is. Dan trek je de lamellen los voor die grote, blinde muur in de woonkamer en komt er een kamerbreed tv-scherm tevoorschijn, waarop de spelers levensgroot rondlopen. Alsof ze door je kamer lopen. En het inmiddels nog meer verfijnde surround-geluid zorgt voor een sfeer, die een stadion doet vergeten. Nee, over 25 jaar zit er virtueel publiek. De special-effects-technieken zijn inmiddels zover, dat echt niet meer te zien is, wat er nou echt is en wat niet.

En de ingeblikte lach van nu, is dan inmiddels uitgegroeid tot een totaal ingeblikt publiek-gedrag, met juich en boegeroep. Geen kwetsende spreekkoren meer, maar wel een niet van echt te onderscheiden wave. Mensen ? Nee, dank u, niet nodig.

 

Over 25 jaar, loopt er geen scheidsrechter meer op het veld. Wel is er een controlekamer, waarop alle signalen binnenkomen, die door zeer fijngevoelige apparatuur wordt geregistreerd in computers. Het stadion  is volledig ‘afgedekt’ door televisiecamera’s. Er zijn alleen al 4 camera’s, van elke zijde een, die puur gefocust zijn op de bal. In de bal zit namelijk een chip, waarop die camera’s reageren. Cameramannen zijn er dus ook niet. Verder zijn er op de spelers microscopisch kleine sensoren aanwezig, die reageren op lichamelijke aanrakingen. En sensoren in de schoenen, natuurlijk, die registreren wat die schoen raakt en met wat voor kracht. Deze signalen gaan samen met de beelden direct naar de computer en de computer verwerkt al deze gegevens op hetzelfde moment en reageert daarop. Fouten ? Die worden door computers niet gemaakt.

 

Over 25 jaar wordt bij een overtreding het licht in het stadion gedimd en springt een spot aan, die onverbiddelijk de schuldige in het felle licht zet. Een voice-over geeft vervolgens aan wat de overtreding is en welke straf daarvoor staat. Grappig detail daarbij is, dat het licht felgeel is bij een gele kaart en felrood bij een rode kaart. Verder geeft een blauwe spot de plek op het veld aan, waar de vrije trap genomen moet worden en verschijnt rondom deze plek een cirkel op het veld op een afstand van precies 9 meter en 15 centimeter. Het stadionlicht is pas weer op volle sterkte, als de tegenstanders uit die cirkel zijn. Fouten ? Nee hoor; fouten zijn menselijk.

 

Over 25 jaar gaat er natuurlijk een signaal naar de computer, wanneer een bal over een lijn gaat. Er is een signaal voor de achterlijn, er is een signaal voor de doellijn, er is een signaal voor de zijlijnen en natuurlijk is er een signaal voor de zestienmeterlijnen. En dat signaal gevoegd bij het signaal van welke schoen de bal gekomen is, bepalen wat de voice-over geheel computergestuurd door het stadion roept; “Doelpunt voor Fiat-Turijn”, bijvoorbeeld, of; “Doeltrap voor Philips-Eindhoven”. Of de rode spot springt aan op een speler en de blauwe spot op de penaltystip, waarna de voice-over roept; “Haken doorgebroken speler nr. 8 Groene Land-Zwolle, rode kaart voor nr. 8 Groene Land-Zwolle, penalty voor Frisia-Alkmaar”. Foute beslissing ? Kan niet.

 

Over 25 jaar lopen er geen grensrechters meer langs de lijn, maar rails. En op die rails zoeven tv-camera’s langs ut veld. Omdat er linksbovenin het scherm van die kamerbrede televisieschermen om de beurt de spelers apart getoond worden. Omdat elke speler zelf z’n reclamecontracten heeft afgesloten. En dus staat er reclame op z’n shirt. En op z’n broekje. En op z’n kousen. En op z’n haarband. En op z’n zweetbandje. En op z’n brace. En tja, die reclame moet wel getoond worden aan de wereld. Business is business. Toch ?

 

Als u zich, waarde liefhebber, over een poosje omgekleed hebt in een krakkemikkig lokaaltje, en een super-amateuristische klotenpartij aan ut spelen bent tegen een al even bedroevende tegenstander op een knolleveld, van wat heb ik jou daar, terwijl de regen je, toch al koude, rug teistert, terwijl die oetlul van een scheids een achterbal geeft, terwijl ut duidelijk een corner is; koester dan dat moment.

 

En glimlach ……..

Waarom bent u ooit verdediger geworden ?

Foute vraag, beste jongen; denkfout. Verdediger wórdt je niet; verdediger bén je. Ja, of je bent ut niet. Da’s ook niet erg; als je ut niet bent, maar dan wórdt je ut ook nooit meer. Kijk; die denkfout maken trainers nou ook. Ze denken als je als aanvaller of middenvelder net niet goed genoeg bent, ach, dan kun je altijd nog verdediger worden. Verdedigen is ook een vak, zeggen ze dan, en een vak kun je leren. Nou mooi niet, dus. Verdedigen, jongen, dat komt van binnen uit. Diep weg.

 

Wat is dat dan precies; verdediger zijn ?

Ja, wat is dat. Ut is meer een gemoedstoestand, een gevoel; noem het een soort eergevoel, een soort verbeten trots, wat je meeneemt dat veld in. Vroeger was dat allemaal wat simpeler. En nou zul je wel zeggen; daar heb je weer zo’n ouwe zeur over vroeger en dat vroeger alles beter was, maar goed; ik ben nou eenmaal een ouwe verdediger. Vroeger was ut allemaal wat eenvoudiger; er stond een spits en die wil scoren en jij staat er als verdediger en daar moet hij langs. Die spits gebruikt zijn techniek en zijn lichaamskracht en zijn snelheid; kortom, hij gebruikt alles wat hij heeft om langs je te gaan en jij ? Jij gebruikt alles wat jij hebt om te voorkomen dat hij er langs gaat. Punt. Daar draait je wedstrijd om. En als hij er niet langskomt; dan heb je gewonnen, ongeacht wat je elftal doet.

En als hij er wel langskomt ?

Ja, tegenwoordig maakt dat blijkbaar niet meer uit; tegenwoordig hebben ze overal een tactisch antwoord op. Ach ja…..tactiek…..tactiek is een leuke hobby, jonge, maar ’t is een hulpmiddeltje en meer niet. Tegenwoordig is de tactiek heilig en als je verliest, dan was de tactiek niet goed. Nou, dikke shit, zeg ik dan, die vent mag er gewoon niet langs; klaar; daar heeft tactiek geen ene reet mee te maken.

Maar……(slik)….. …u pleit er anno 2002 toch niet meer voor om je tegenstander gewoon domweg neer te schoppen ?

Ach, jochie, neerschoppen is meteen zo’n groot woord. Weet je, als je tegenwoordig je tegenstander neerlegt, en neerleggen vind ik al een veel prettiger woord, dan roept iedereen ach en wee. Kijk, dat zo’n scheidsrechter ‘foei’ roept; da’s logisch, maar tegenwoordig roep iedereen ‘foei’. Het publiek, je tegenstanders, je trainer nota bene en als je niet uitkijkt zelfs je eigen ploeggenoten. Maar in mijn tijd, dan werd er ‘foei’ geroepen, als je um er langs liet. Je ploeggenoten keken je met grote, onbegrijpende ogen aan, je publiek begon ongerust te roezemoezen en je trainer haalde meteen een vervanger uit de dug-out. Zoets deed je niet; dan liet je je elftal in de steek. En denk nou niet meteen dat ik een voorstander ben van ‘alles plat en hoe gemener, hoe beter’, maar een gewone, goeie overtreding, dat hoort er gewoon bij. Daar moet je niet over lopen zeiken.

Ja, maar……….

Niks geen ‘ja, maar’. Luister jochie, voetballen is een mannelijke sport, ja, zelfs

als vrouwen ut doen, en een voetbalwedstrijd is een avontuur, waar je aan begint en je weet nooit hoe een avontuur afloopt. En die spanning moet je meenemen de wedstrijd in. En als je bang bent voor een tikkie of een schoppie, dan moet je niet meedoen. Je hoort tegenwoordig van die weldenkende mensen, die voor een wedstrijd al roepen ‘dat we maandag allemaal weer werken moeten’, nou jochie, als je met zo’n labbekakkerige instelling ut veld opgaat, dan zul je nooit de echte kick van de wedstrijd ten volle ervaren. Ut moet een beetje bonken in je sodemieter, jongen, begrijp je dat ?  Dat hoort erbij.

Ja, maar u moet toch ook werken, maandag, en uw tegenstander toch ook ?  

Ja. Nou en ? Kijk, je moet natuurlijk niet met oogkleppen iedereen voor de wereld gaan lopen schoppen. Als je dat doet, dan heb je geen respect voor je medemens en dat moet je nou juist wel weer hebben. Je moet ook nooit iemand gaan raken met het doel om um te raken, want dan gaat ut mis, nee, je moet um beletten om aan te vallen en daarbij kún je um dan toevallig raken, ja. Ut kan. Nou, jammer dan, maar als ie op de zaterdag al bang is, dat ie maandag niet kan werken, dan moet ie maar achter de geraniums blijven.

Ik snap niet dat u uit zoiets, dus aan het hinderen van je tegenstander, als voetballer, voldoening haalt. Hoe houdt u dat vol ?

Door dat wat je nu zegt, jochie, zijn er nu geen echte verdedigers meer. Daar is geen waardering meer voor. Je moet je bijna schamen als je tegenwoordig verdediger bent. Ja, dan ben je simpel. Nou, ze kunnen me verhalen ophangen zoveel als ze willen over dat een verdediger ook moet kunnen aanvallen en dat ie een goeie inspeelpass moet hebben en weet ik ut al niet meer, maar ik weet wel dat als je als middenvelder en als aanvaller gewoon simpel weet, dat je een stelletje verdedigers achter je hebt staan, waar je tegenstander nog niet op de brommer langskomt, dat je dan toch wel lekker andere dingen kunt gaan doen, dan achteruit sjouwen. En dan wil ik nog wel us weten, waar je als ploeg meer aan hebt; aan al die goedbedoelende, tactisch goeie, omgebouwde middenvelders, die dan per ongeluk ook af en toe nog een beetje proberen te verdedigen of aan gewone rechttoe, rechtan verdedigers met het heilige vuur in de ogen.

Maar……….die vind je toch niet meer, dat willen ze toch niet meer ?

Nee, als je elke week afkeuring hoort en voelt, dan is de lol d’r gauw af. Maar vroeger, jochie, ja, alweer vroeger, dan keken jeugdtrainers mekander aan en dan zeiden ze tegen mekaar; “We hebben d’r weer een”, en dan gingen ze schaven, jochie, bijschaven. Niet afleren. Afleren, dat moet je niet doen; afleren, daar leer je niks van. Nee, ze probeerden um béter te maken, maar dan met behoud van zijn karakter, van zijn instinct. Omdat ze dát nou juist als zijn talent erkenden. En ze lulden um niet murw met tactische praatjes, oh gut nee; want met al die tactiek in z’n kop, werkt z’n instinct niet meer. Tactiek is um tot last. Zo één moet je in z’n voorbereiding gewoon alleen laten; je moet alleen even in z’n ogen kijken.

In z’n ogen kijken ?

Ja, alleen even kijken of ut vuurtje brandt… meer niet.             Groeten, Jan

Enige gelijkenis met bestaande figuren binnen onze vereniging is heel goed mogelijk. Mocht u echter denken dat de gelijkenis u betreft, dan berust het op louter toeval.

 

 

                                                                                                                                                   door; jan

 
  

 

 paspoort:     ik ben 14 jaar, zit in de 2e klas Mavo van het Ichtus College en speel in C2.

 positie: voorstopper; ik kan nou eenmaal niet zo goed aanvallen en verdedigen vind ik best leuk, vooral als het er een

         beetje hard aan toegaat.

 als ik zelf de opstelling mocht maken, dan stond ik: gewoon  toch weer voorstopper

 hobby’s: skaten, voetballen en tv kijken.

 wat is er zo leuk aan voetballen: nou, dat het een teamsport is en m’n vrienden zitter d’r ook op.

 en als je vrienden nou gingen volleyballen: dan bleef ik toch voetballen; dat is gewoon de mooiste sport.

 kijk je ook voetbal op tv ?  tuurlijk, ik kijk alles; de competitie, de Amstel Cup, de Champions League, Engels voetbal; alles dus. En zaterdags, als het eerste thuis speelt, ga ik ook altijd kijken met m’n vrienden.

 favoriete clubs: in Nederland Ajax en daarbuiten Manchester United. Bayern Munchen vind ik trouwens ook wel goed.

 favoriete trainers: Alex Ferguson en Co Adriaanse (die Koeman, die heeft het bij Vitesse ook niet zo goed gedaan…..). Bij IJVV vind ik William van de Hoek wel een goeie.

 favoriete spelers: Van der Vaart in Nederland, Ruud van Nistelrooy daarbuiten en Harjan de Velde bij IJVV.

 favoriete voetbalshirt: dat van Real Madrid.

favoriete muziek: Limp Bizkit en Linkin Park, lekkere stevige muziek dus. (muziek, die wel bij zijn speelstijl past. red.)

 lekkerste eten: patat met satehsaus.

baal-maaltijd: van die groene bonen.

 hekel aanarrogante lui; van die mensen, die denken dat ze heel veel zijn.

 aanvoerder zijnbest wel leuk, maar ik voel me geen baas of zo; we doen het immers met z’n allen.

 mooiste voetbalmoment:  nou, ik heb een keer een mooie goal gemaaakt; een schot vanaf 25 meter over de keeper heen. Dat was ook nog eens tegen Dos Kampen en nota bene op mijn verjaardag. Mooier kan bijna niet.

 grootste blunderdat was tegen Bas, ja C1 dan hè, en ik wou de bal op een mooie manier wegwerken en met een

spectaculaire omhaal verdween de bal achter onze eigen keeper.

 droom je wel eens van het eerste: (na een blik van totaal en  welgemeend onbegrip. red. ); Neuh…….

ultieme kick: parachutespringen, ergens in het buitenland en snowboarden; lijkt me ook wel leuk.

 maak je wel eens een overtreding ? (een vraag naar de bekende weg. red.)

Ja, dat komt wel eens voor. Het hoort natuurlijk niet, maar als een tegenstander sneller of beter is, dan word je wel

eens kwaad op jezelf en dan wil je het beter doen en dan gebeurt zoiets wel eens. Maar dat bedoel ik nooit zo rot.

 C1, C2, C3, maakt het jou veel uit, waarin je speelt ? Nee, als we maar schik hebben………..

 wat moet anders bij ijvv:  er moet een apart jeugdhonk komen bij ijvv, dat hebben ze bij sommige andere clubs ook. Met bijvoorbeeld een tafelvoetbalspel en zo.

 

En zo weten we wat meer van Maurice Bergsma, zoals u merkt een liefhebber pur sang van voetbal; Maurice, bedankt voor je medewerking.             

 

door; jan

Deze maand een elftal aan vragen aan Brucht Bergsma, de vertrekkende trainer van het eerste.

1. Hoe groot is de teleurstelling ?
Heel groot. Zaterdag (de dag van de uitschakeling) had ik ut even niet meer. We dachten heel ver te komen en dan op die manier eruit gaan! Als je ziet hoe makkelijk we dit seizoen eigenlijk speelden en scoorden en hoe weinig we er tegen kregen. Na de winterstop hebben we natuurlijk een mindere periode gehad, waarin we 5 punt lieten liggen en die ene punt op de koploper liepen we niet meer in, omdat hun ook bleven winnen, maar dan kom je in de nacompetitie en dan doen we het tegen Den Ham gewoon zo verschrikkelijk goed. In die uitwedstrijd deden we het zelfs zo goed dat we zo veel vertrouwen kregen en misschien… misschien was dat wel onze fout. Daardoor hebben we het, denk ik , verspeeld. Want door een raar soort onderschatting speelden we die eerste wedstrijd verdedigend zo slecht en scoorden hun zo gemakkelijk; dat was eigenlijk oneigen aan het IJVV van dit seizoen. Tsja, en dan zie je die jongens naar de penaltystip lopen en dan gaat ut daar uiteindelijk mis………

2. Ben je desondanks tevreden over de jaren, die je hier gewerkt hebt ?
Toch wel. Toen ik hier 4 jaar geleden kwam, had ik toch te maken met de erfenis van de voorganger. Vier belangrijke, ervaren spelers stopten en er was direkt geen goeie aanvulling vanuit het tweede of de jeugd, ja, vanuit het 2e wilden ze zelfs niet in het 1e spelen ! Maar nu staat er toch weer een goed elftal. En in de afgelopen 4 jaar heeft de vereniging toch ook een betere structuur gekregen; de jongens van het 2e willen en kunnen weer in het 1e en de jeugd kan beter ingepast worden. Mijn opvolger begint met een veel betere startpositie.

3. Je hebt zelf in de amateurtop gespeeld; is dan het anders of
moeilijk om een stapje lager te trainen ?
Soms wel. Toen ik hier kwam was men bij de club nogal vervuld van de gedachte; “zo snel mogelijk terug naar de hoofdklasse”, maar ook de organisatie en sponsoring bijvoorbeeld waren zeker niet op dat nivo. Nu zitten we gelukkig wat dichter bij de realiteit; IJVV is een hele goeie tweedeklasser, die heel dicht bij de 1e klasse zit en, naar mijn idee ook naar de 1e klasse kan. Wat mijzelf betreft zou ik het inderdaad een grote uitdaging vinden om bij een hoofdklasser te werken; taktisch hoger en met nog betere voetballers.

4. Wat ga je volgend jaar doen ?
Voetballen bij WVF in een lager elftal, alle klussen thuis doen, waar ik de laatste jaren niet aan toegekomen ben en kijken bij verenigingen in de buurt zoals bijvoorbeeld zeker IJVV. ……….maar als er een mooie club komt om te trainen, dan stap ik er natuurlijk zo in.
5. Je hebt nu ondertussen bij nogal wat verenigingen getraind en gespeeld. Kun je zeggen wat voor jou het kenmerkende is van IJVV ?
Ik denk toch de gemoedelijkheid. Dat is aan de ene kant plezierig, maar aan de andere kant ontbreekt ook wel us de echte beleving in de club, de blinde clubliefde van “IJVV boven alles”, of misschien is het er wel, maar wordt het niet geuit, dat kan ook. Maar het is wel us een beetje ‘lauw’, allemaal.

6. Wat moet er bij IJVV veranderen ?
Als je bedoelt, om op een hoger nivo te komen, dan vind ik dat de communicatie verbeterd moet worden. De communicatie van de beleidsmakers, zeg maar, naar de uitvoerders van dat beleid zou beter kunnen. Soms gaan er goeie mensen bij de club weg en als ik dan hoor, waarom ze weggaan, dan denk ik vaak dat de oorzaak toch een gebrek aan communicatie is. Ik moet wel zeggen dat het de laatste jaren verbeterd is en dan o.a. door de Technische Commissie, die steeds meer draagkracht krijgt.

7. Kun je de drie mensen noemen, die bij IJVV het meeste indruk op je gemaakt hebben ?
Nee, sorry, ik geloof niet dat ut goed is om namen te noemen.

8. Heb je vrienden gemaakt bij IJVV ?
Ja, dat geloof ik zeker. Ik durf rustig te zeggen dat ik daarin misschien wel verschil met andere trainers. Ik wil me sociaal opstellen en wil tussen de jongens staan als het kan en erboven als het moet. En ik denk dat me dat hier goed afgegaan is. Ik ben ervan overtuigd dat ik met de spelers een goeie band heb opgebouwd.

9. Persoonlijk vind ik dat het eerste zich nogal ontrekt aan het verenigingsleven, bijvoorbeeld als ze niet in de kantine komen bij het behalen van een periodekampioenschap.
Ja dat is wel zo, maar ook het sponsorhome is belangrijk voor de club geworden en de jongens willen wat drinken en sommige maakt dat niet uit, of dat nou “boven” is of in het sponsorhome. Ut gevoel van de jongens daarin, is natuurlijk ook belangrijk. En als ze dan in het sponsorhome wat gedronken hebben dan gaan sommige naar huis. Maar ik ben met je eens, de supporters zijn ook belangrijk. De spelers zijn toen overigens nog wel boven geweest, maar toen was ut inderdaad al erg laat.

10. Moet je dat als trainer niet stimuleren ?
Nou, misschien moet je inderdaad wat eerder zeggen; “Jongens, nou gaan we naar boven”, maar hier ligt, denk ik, ook een taak voor het bestuur.

11. Wil je de nieuwe trainer nog iets meegeven ?
Ik wens hem natuurlijk heel veel succes toe. Ik vind zeker dat IJVV in Jan de Graaf een goeie keus gemaakt heeft. Hij kon wel eens de juiste man op het juiste moment zijn. (Haha) Stel je voor, dat hij in het eerste jaar zomaar kampioen wordt !!!!

(Suggestie van de intervieuwer; in dat geval is het wellicht een optie dat het eerste, in de kantine, naast het hoogverheven lied “Jantje bedankt, Jantje bedankt, Jantje Jantje, Jantje bedankt”, tevens zal aanheffen; “Berrugsma ole ole ole, Berrugsma ole, ole, ole” .

Het is best mooi op de hei, maar ik had er nu al ruim twintig minuten zandpad opzitten en ondertussen geen sterveling meer gezien en op de een of andere manier begon ik me toch wat onbehaaglijk te voelen. Plotseling zag ik tussen het lover iets opdoemen, wat op een huisje leek. Er hing een bordje schuin boven de deur; ‘EEN HUTJE’ stond erop en hij had gezegd dat hij in een hutje op de heide woonde, dus hier moest ut zijn. Ik stapte uit m’n auto en klopte op de gammele deur. Ik hoorde niks. Door het smoezelige raampje zag ik ook al niks.

 

Opeens ruiste er wat in het struikgewas. ‘Gut’, dacht ik, ‘wat ruist daar in het struikgewas?’ “Ben je alleen ?”, klonk het. “Ja”, antwoordde ik wat onnozel terug, omdat ik niet gewend ben tegen struikgewas te praten. Daarop weken de struiken uiteen en verscheen een slanke gestalte. Hij kwam aarzelend dichterbij en keek rusteloos in het rond. Hij had een bal in zijn hand, was gekleed in een vaal shirt en een donkerblauwe korte broek en droeg overduidelijk geen scheenbeschermers.

 

Hij liep naar mijn auto en keek snel, met de hand tegen de ruiten, naar binnen. Toen liep hij, op zijn tenen bijna, naar de achterklep, stopte daar, haalde diep adem, sloot zijn ogen en rukte toen in een snelle beweging de klep open. Langzaam opende hij zijn ogen weer en bekeek aandachtig de inhoud. “Niemand”, zuchtte hij,  smeet de klep weer dicht, gooide de bal in de lucht, ving hem achter in zijn nek weer op, liet hem over zijn rug rollen en wipte hem met achterkant knie in mijn richting. Ik nam hem op de knie, ving hem op met mijn linkerwenkbrauw, liet hem daar twee keer ronddraaien en liet hem toen achteloos onder mijn arm glijden.

 

Even speelde er iets van een vage glimlach over zijn lippen. “Kom op”, zei hij, “laten we praten”. Een kwartier later zaten we in zijn sobere hut, achter een kop dampende koffie. “Wel euh…… gezond hier, op de hei”, probeerde ik het gesprek op gang te krijgen. Hij keek me een tijd onbegrijpend aan; in zijn ogen stonden meer vragen dan ik kon stellen. “Heide is niks” mompelde hij en keek naar zijn voeten, “op heide wil de bal niet rollen, hij wil niet stuiteren, op heide wil ie niks. Neeeh, heide da’s niks. Het enige voordeel van heide is, dat ze hier niet komen”. “Ze ?”, vroeg ik. Hij stond op, liep naar het smoezelige raam en veegde het stof weg; “Ja, ik heb er hier nog geeneen gezien, hier ben ik veilig”. “Allemachtig” dacht ik “wie bedoelt ie nou eigenlijk” en dus vroeg ik; “Wie bedoel je nou eigenlijk ?” Weer die blik van onbegrip, weer die vragende, grote ogen. “Ja, trainers natuurlijk”.

 

Hij pakte zijn stoel, zette die recht tegenover me en keek me nu geestdriftig aan. “Hier zijn geen trainers”, vervolgde hij enthousiast, “hier kan ik gewoon mezelf zijn, hier kan ik linksbuiten zijn, hier is er niemand die rare vragen stelt, niemand die me zegt waar ik moet lopen, niemand die alleen maar “terug, terug…” roept, niemand die………………….ja, hier is gewoon euh……….. hier is niemand’. Die laatste woorden sprak hij uit, alsof de strekking ervan nu pas tot hem doordrong. “Nee”, deed ik er een schepje bovenop “en hier is ook geen gras”.

Het trof hem als een mokerslag. Ik zag ut. Hij wankelde op zijn stoel. “Nee”, herhaalde hij langzaam, alsof hij elk woord proefde; “hier is ook geen gras”. We zwegen allebei een poos. Ik wachtte tot hij me weer aankeek. “Weet je”, begon hij zacht, “ik kan er gewoon niks aan doen, ik ben gewoon zo geboren, ik ben altijd al een linksbuiten geweest. Als jochie stond ik al stijf aan de lijn en die anderen, ach, die anderen, die renden maar achter die bal aan en ik niet; ik wachtte gewoon tot de bal bij mij kwam. En hij kwam altijd. We hielden van elkaar; de bal en ik. En als hij kwam, dan keek ik gewoon hoe of tie kwam en dan, ja, dan gebeurde er wat. Maar wat er dan ging gebeuren, dat wist ik zelf ook niet; het gebeurde gewoon; het overkwam me gewoon. En vooral als het veld zo mooi groen was en zo mooi glad……………. en als het gras zo lekker rook.” Hij keek me indringend aan; “Heb je ut gras wel eens geroken, als ut euh…….. als ut zo mooi is ?”. Ik knikte en blijkbaar weer gerustgesteld ging hij verder.  “Ach, als ut gras goed was en de zon scheen en de eerste actie was gelukt, dan voelde ik me oprecht gelukkig en dan kon ik ook rustig wachten. Dat wachten, daar heb ik nooit een hekel aan gehad”. “Wachten ?”, herhaalde ik. “Ja”, lachte hij voor het eerst “op de bal natuurlijk, je moet toch wachten tot ie weer komt ?”. Hij schudde, nog glimlachend, zijn hoofd om zoveel domheid.

 

Weer zweeg ik. Zijn gezicht betrok langzaam. “Weet je wat ik nooit begrepen heb ?” Ik schudde mijn hoofd. “Dat die andere ouders en van die andere lui, ik kende ze niet eens, dat die altijd tegen me liepen te schreeuwen. “D’r achteràààn, d’r achteràààn” schreeuwden ze dan, maar waar achteraan, dat zeiden ze niet, of; “Spélen, spéél dan !!”, terwijl ik de bal nèt had. Ik begreep het toen niet en ik begrijp het nog steeds niet. Maar ach; toe maar, ’t is toch allemaal verleden tijd”.

“Waarom verleden tijd ?”, durfde ik te vragen.

 

Hij slikte. En slikte nog eens. “Ze wilden van mij een……………een, ja sorry hoor, maar ’t is ook zo erg; ze wilden mij ook leren verdé……..ze wilden me laten verdedigen !!!” Hij spuugde de laatste woorden bijna uit. “Ik moest op andere posities spelen om me te ontwikkelen, ik moest functiemeeltionul, euh…. meeltiemultio……. ik moest achter anderen aanlopen en achter de bal aanlopen, ik moest van alles, maar ik kon ut niet, ik wilde ut niet; IK WAS UT NIET. Ik wilde gewoon lekker pingelen, mooie dingen doen; dingen die anderen niet deden, maar ut mocht niet; ik moest sjouwen en vliegen, sprinten en tackelen en ze konden niet velen dat ik dingen deed die ze niet gepland hadden; ik was gewoon niet te plannen”.  Hij was rood aangelopen, maar zweeg nu; terneergeslagen.

 

Ik boog me naar hem toe en pakte zijn schouder. Hij keek me aan. “Waarom kom je niet terug ?”, vroeg ik zacht. “Terug ?”, vroeg hij verbaasd. Hij schudde zijn hoofd, staarde naar de grond; “Nee……………ze moeten me toch niet ”.

 

“Ach”, suste ik “misschien die trainers niet, misschien de KNVB niet, maar die houden van punten of van zichzelf; nee; het voetbal zelf mist je…………………..”

 

En toen ik opkeek, zochten zijn ogen naar de bal…………………..

Er was op de zeuvende september 2002, al voor de wedstrijd, een duidelijk verschil zichtbaar tussen ut A-twee van ons en dat van Elburg. Bij ons A-twee was bijvoorbeeld niet iedereen op tijd, waren d’ur al een aantal aan het omkleden terwijl d’ur nog een stel ergens rondliepen en verliep de warming-up, bij de kantine, in een sfeer van gemoedelijke gezelligheid.

 Zo gauw veld 3 vrijkwam, ging het daar in groepjes verder met passen en trappen en de onvermijdelijke rondo’s. En nog steeds was er geen sprake van enig merkbare wedstrijdspanning. Af en toe werden er melige opmerkingen uitgewisseld en soms werden de rondo’s doorbroken met een jolige en ongeorganiseerde ram op de goal.

 Op een gegeven moment leek ut me zinnig om us op zoek te gaan naar Elburg A2, want die andere speelhelft bleef maar akelig leeg. Op weg naar de kleedkamers, bleek dat ze op veld 2 waren. Ik liep d’ur heen om de leiders te begroeten en meteen merkte ik ut verschil in sfeer. De Elburgers waren allen eender gekleed in diepdonkere sponsorkleding en waren in een diep geconcentreerde ernst bezig met de aanstaande wedstrijd; de koppie’s strak, de ballen strak over de grond, elkaar opjuttende opmerkingen, spiedende ogen van de leiders.

 “Oef”, dacht ik, “da’s niet mis”.

Ik voelde me net zo geïmponeerd als toen ik ooit in dienst zat en een Duitse kazerne bezocht. We waren daar op oefening en mochten ons eens per week douchen op die kazerne. Die Duitsers stonden dan gewassen en gestreken, de scheiding keurig in de kuif, in opperste verbazing te kijken naar ut ongeorganiseerde zootje wat daar achter uit zo’n vrachtwagen kwam rollen. Verschillende gekleed, ongeschoren bekkie’s en soms met een dampende peuk ergens onderin ut langharige hoofd, kwamen ze daar aan, keken wat rond en hobbelden dan als een rumoerige, asociaal aandoende bende over ut terrein naar ut gebouw. Voor die Duitsers ondenkbaar dat je je buiten ut gebouw begaf, zonder dat te doen in rijen van vier en in een gelijk tempo onder aanvoering van een sturmbahnuberallesmit’nfeldwebelohnegewehrkapitan of zoiets. Zo ontstond bij mij ut beeld dat hun een veel beter leger hadden dan wij, maar de ogen gingen mij open toen wij eens een gezamenlijke oefening hadden, waarin we zo snel mogelijk van punt A naar punt B moesten. Die Duitsers kleedden zich toen geheel in gala, hun hoofdman trok op de kaart een rechte streep van punt A naar punt B en gaf ut bevel om acuut over die rechte streep af te marcheren, ongeacht wat ze daarbij zouden tegenkomen. De Nederlanders echter, dachten zelf na, die waren wat creatiever. Ze staken de koppen bij mekaar, maakten een plan, waarbij gebruik gemaakt werd van stiekem geritselde auto’s en dergelijke en zaten dus, nog steeds uitgerust, al lang en breed achter het zoveelste glas bier, toen de Duitsers pas helemaal total loss binnen kwamen, nog steeds monter roepend van links, rechts, links, rechts, wat wij dan wel weer net zo schrijven als hun, maar wat bij hun dan toch weer heel anders klinkt. Nou wil ik de Elburgers niet vergelijken met die Duitsers, maar ik moest er toch even aan denken.

 Ons A-twee begon goed met een magistraal doelpunt en een goed begin is nooit weg. Maar de Elburgers trokken de wedstrijd al gauw naar zich toe en scoorden vier keer achter mekaar en toen was ut rust. Nou ja, rust, hoeveel rust heeft een mens als hij met 4-1 achterstaat ?

 Maar wie denkt dat er een gebroken stel daar in die kleedkamer zat, die heeft het mooi mis. Ze waren niet in de war, oh gut, nee. En ze waren ook geen sturmbahnuberallesmit’nfeldwebelohnegewehrkapitan nodig om ze bevelen te geven. Er werd nagedacht over wat er fout ging en wat er anders moest, er werden gedachten uitgewisseld en plannen gemaakt voor de tweede helft, zoals het Nederlandse strijders betaamt te doen.

 En toen kam de tweede helft ……………………….

 Ut is moeilijk te beschrijven wat dat voor tweede helft was, als je er zelf niet bij geweest bent. Ut is moeilijk onder woorden te brengen, wat zoiets met je kan doen, als je er gevoelsmatig bij betrokken geweest bent. Er werd met zoveel passie en inzet gespeeld, dat de Elburgers niet wist wat hen overkwam. Zij hadden vast gedacht dat ze in die 2e helft hun voorsprong nog wat verder zouden uitbouwen en eerlijk gezegd, leek dat een logische gedachte. Mar ons A-twee speelde gewoon met de wil om de beste te zijn en dat over ut gehele veld; er werd op geen enkele plek verzaakt en ut is een voorrecht om naar een elftal van jonge voetballers te kijken, die met en voor elkaar vechten, zonder al te veel acht te slaan op persoonlijke fouten, want die waren er ook, maar bij de anderen was er dan weer de hartverwarmende wil om dat weer goed te maken en zo stond er een waarlijk blok van rood-wit in een schijnbaar kansloze strijd.

Een vergelijking dringt zich op met Zuid-Korea dat met vergelijkbare passie en inzet, toch gevestigde grootmachten naar huis speelde. En wij. Ja wij. Wij van IJVV dus, wij hebben, zeg maar, een soort Zuid Kore-A-twee. Want Elburg ging niet met de drie punten naar huis, oh nee.

 Ut werd 4-4 ……………… En de ene goal was nog mooier dan de andere.

 Kijk, de competitie is nog jong. Erg jong; ut was tenslotte pas de eerste wedstrijd. En dat A-twee van ons, ach, dat zal echt niet elke wedstrijd winnen. Ja misschien wordt het, qua punten, wel een erg matig seizoen; ze zijn per slot van rekening vrij pittig ingedeeld, maar niemand kan na de zeuvende september 2002 nog beweren dat er niet ontzettend veel moois “in dat elftal zit”.

 Ik was d’ur zelf bij. Toen ut er uitkwam.

Het is zaterdagmorgen 25 januari 2003, ut is buiten grienderig koud, maar in de veelbesproken edoch gezellige commissiekamer staat de koffie al warm en dampend voor mij op tafel, voordat mijn reet de kans krijgt de stoel zelfs maar te raken. Een bak met pindakoekjes staat uitnodigend op tafel; de jeugd oefent weer. A-twee gaat naar CSV en ik ga mee.

Ut is geen opgave om mee te gaan met A-twee, moet ik u zeggen. Men vraagt me wel eens; “Gut, wat moet ik me nou bij ut nivo van A-twee voorstellen”. Welnu, om dat uit te leggen, even een redenering volgens de wet der logica. Elke voetballer voetbalt voor zijn plezier. Toch ? Als je d’ur geen plezier in hebt, wordt ut niks. Tuurlijk is dat niet voor iedereen gelijk; de een heeft plezier als hij wint, de ander heeft plezier euh……. als hij plezier heeft. Maar, wanneer het doel van het voetbal (dus) zou zijn om er zoveel mogelijk plezier in te hebben, dan heeft A-twee, naar mijn mening, een ontzettend hoog nivo bereikt.

En bovendien; wanneer je de ongebreidelde competitiedrift en de ongenuanceerde emoties, die nu eenmaal vaak samengaan met het bedrijven van voetbal, eens even vergeet, dan zie je een elftal van jonge voetballers, die gewoon goed met mekaar omgaan en ook daarin vaak een hoog nivo bereiken. En ut is geen opgave om daar bij te zijn. “Maar”, vraagt u zich achterdochtig af, “Is dit nu een prietpraat-verhaal om te verbloemen, dat A-twee eigenlijk helemaal niet zo goed kan voetballen ? Nee, dat niet. Ik wou alleen soms dat ze zelf wisten hoe goed ze kunnen zijn ………..

CSV dus. CSV is niet zo ver weg. CSV is dichtbij. Een viertal polderwegen, een niet toegestane afslag, drie rotonde’s en je bent er. Zo dichtbij en toch zo anders…… Bij CSV zie je veel oranje, maar weinig tassenrekken. En dus stonden er tassen in de kantine. Tassen van ons. De dienstdoende kantinemevrouw beet daarop enkele spelers toe dat die tassen naar buiten moesten en voegde de daad bij het woord door een paar van die tassen krachtig en resoluut de deur uit te gooien. Nou, da’s meteen een leuke binnenkomer, dacht ik. Het is mij overigens bekend dat sommige clubs houden van een zekere vorm van psychologische oorlogvoering voordat een wedstrijd begint, maar dat hierbij zelfs het kantinepersoneel wordt ingeschakeld, dat had ik nog niet eerder meegemaakt en deed mij onder de indruk geraken van de profesionaliteit van deze vereniging. En dat voor een oefenwedstrijd………… Van A2………… Tsjonge, je zult hier maar naar toemoeten met een standaardelftal voor een competitiewedstrijd. Volgens mij mag je dan blij zijn als ze je zelf niet de kantine uitknuppelen.  

Er stond aangeplakt dat onze wedstrijd gespeeld werd op veld 4 en dat voor IJVV A-twee kleedkamer 9 besproken was. En dus gingen wij op zoek naar kleedkamer 9. Bij CSV betekent dat, dat je de kantine uitmoet, langs een speelveld moet lopen, dan om een gebouw heen, waarna je denkt binnen te kunnen gaan. De deuren van 9 en 10 waren echter gesloten. Potdicht, dus. “Ik ga wel even terug voor de sleutel”, beloofde ik vol vertrouwen en sprintte terug naar de kantine. Ut krachtdadige kantinemens was druk met het schoonmaken van de zo goed als lege kantine. “Euh………..de kleedkamer zit op slot, heeft u misschien de sleutel ?”, vroeg ik. De vrouw keek niet op maar snelde als een squash-bal links en rechts door de kantine. “Sleutels hebben we hier niet. Die heeft Jan Huppeldepup”, weerde ze af. “En waar vind ik die Jan Huppeldepup ?”, vroeg ik door. “Ja, die loopt daar ergens rond”, snauwde ze, alsof ik dat moest weten. “En ………euh, kan ik hem ergens aan herkennen, misschien ?”, probeerde ik nog. Ze keek me in een flits in de ogen, verwonderd om zoveel domheid, en zuchtte; “Ach, hij heeft van dat krullend haar”.

Ik had schoon genoeg van de vermoeiende, scheelmakende conversatie met deze stressvolle, rondstuiterende gastvrouw en toog weer naar de kleedkamers, grondig rondkijkend naar iemand met krullend haar, die rondloopt met sleutels. Maar helaas. Ja, ik zag wel iemand met krullend haar, maar die liep niet rond, ik zag trouwens niemand die echt rond liep. Ze stonden allemaal. Of ze liepen ergens doelbewust naartoe. Maar rondlopen ? ………. Nee.

Ik liep ut kleedkamergebouw nog eens rond, maar zag ook daar niemand die rond liep en kwam zo tot de conclusie, dat ik eigenlijk de enige was die daar echt rondliep, maar ja; ik heb geen golvend haar en daar is nog wel overheen te komen, maar dan heb ik nog steeds die verrekte sleutels niet.

Goed, dan maar even wachten, want CSV A2, die moesten in kleedkamer 10 en die was ook op slot, dus……….d’r moest vanzelf toch ooit iets of iemand verschijnen. Of euh….. zou d’r niemand komen ? Ons A-twee, had inmiddels bezit genomen van ut aanpalende oefenveld en was, al grappend en grollend, in de goeie kleren en in ene grote kluit voor de goal, maar een balletje gaan trappen.

Ut was inmiddels bijna tijd voor de aftrap en warempel, daar kwam een stel jongens de hoek om, geflankeerd door een sportieve dertiger met ballennet. (tip voor beginners: bij het ontbreken van coach-jassen, herkent men de jeugdleider aan zijn ballennet.)  “Ah…… IJVV ?”, raadde hij en stak z’n hand uit. “Klopt”, antwoordde ik, zijn hand aanvaardend en gerustgesteld, waarna hij zeer beslist op de kleedkamerdeur toeliep. “Ja, euh, die is nog op slot”, mopperde ik, waarna ik verwachtte dat hij de sleutel uit z’n zak zou halen. Maar in plaats daarvan keek hij me onthutst aan. “Oh, nee hé”, zei hij en rukte vertwijfeld aan de deur. Maar ja, u en ik weten inmiddels, dat die op slot zat en dan heeft zo’n ruk weinig zin. Nu, na de ruk, wist hij het ook.

“Wacht maar”, riep hij en verdween ook weer richting kantine. De CSV’ers bleven staan, keken naar de IJVV’ers, keken eens naar hun ballennet, maar bleven toch blijkbaar liever staan. Nou ja, staan. Ut was meer hangen. Hangen, zoals jongens van die leeftijd kunnen hangen. Men noemt ze dan ook wel hangjongeren. Rondhangen, noemen ze het ook wel, wat ze doen, hetgeen mij deed vermoeden dat ut wel eens zo zou kunnen zijn dat er hier meer rondgehangen wordt dan rondgelopen, terwijl je toch bij een voetbalvereniging het tegenovergestelde mag verwachten.

Een ganse tijd later kwam de leider weer op de proppen met de verlossing; “Kleedkamer 5 is inmiddels open, ga daar maar in en euh…….., als jullie dan hier

intrappen ?”. “Oké, en welk veld is veld 4 ?”, vroeg ik. Hij keek in de richting van

een veld, waarvan ik vermoedde dat dat dan veld 4 moest zijn. “Tsja, euhh…….. op veld 4 wordt al gevoetbald, zie ik, dat zal ik even moeten overleggen”, antwoordde hij en ik zag ook de ergernis in zijn ogen groeien.

Kleedkamer 5 was niet groot, maar wel gezellig, zullen we maar zeggen, al is ut wel zo met gezelligheid, dat je ut toch zelf moet maken, zoals dat heet. De doucheruimte echter, was wat minder gezellig. Er lag een laag waterige, zwarte drab op de vloer, hetgeen de vraag opriep of het Zwarte Water soms buiten zijn oevers was getreden. Wat daar op de grond lag leek mij een bij uitstek geschikte biotoop (leefomgeving red.) voor de tse-tse vlieg, voor de malariamug en voor het oei-oei vogeltje. Toen ik de muren afzocht, of ik al, hoewel ut nog vroeg is in het seizoen, nestjes zag van ut betreffende vogeltje, verviel ik in de volgende verwondering; er waren zelfs op het plafond, dat toch minstens drie meter hoog was, donkere voetafdrukken te zien. Dit raadsel hield mij geruime tijd bezig, moet ik u bekennen, hetgeen enigszins ten koste ging van de tactische voorbesprekingen. Zoiets roept namelijk vragen op. “Traint Spiderman bij CSV ?”, vroeg ik mij af, “Loopt die man met dat krullend haar rond via het plafond?”, enzovoorts, enzovoorts. Jammer genoeg kregen wij tijdens ons verblijf bij CSV geen antwoord op deze prangende vragen, met als gevolg dat er tot op heden nog steeds avonden zijn, dat ik de slaap maar moeilijk kan vatten. Dit tot verdriet van mijn vrouw, die mijn vasthoudendheid in het zoeken naar zinloze antwoorden op onzinnige vragen nog wel eens betreurt.  

Maar goed, op een gegeven moment waren we dan toch aan het intrappen, toen de CSV-leider weer verscheen om mee te delen dat we over een minuut of tien verwacht werden op veld 2. Ik vond inmiddels alles goed. De tijd deed er niet meer toe……..

Dan, eindelijk de wedstrijd. Na een boeiende eerste helft met een gelijkwaardige tegenstander en onder leiding van een voortreffelijk leidende scheidsrechteres of scheidsrechterin of scheidsrechtereuse of hoe je een vrouwelijke scheidsrechter dan ook noemen moet, werd ons de thee buiten geserveerd. Dat kwam enerzijds door de, op dat punt, toch zeer snelle bediening, maar anderzijds omdat de kleedkamerdeur van kleedkamer 5 weer op slot zat. En daar sta je dan. In de bittere kou. Met je goeie gedrag. Want we hadden ons goed gedragen. In kleedkamer 8 vond ik de CSV-leider en die ging na een putdiepe zucht weer op zoek naar de sleutel. Ik was al lang blij dat hij dat deed en dat ik niet weer naar die kantine-ka hoefde. Ut begon nu toch echt op een aflevering van Bassie en Adriaan te lijken; die reizen ook stad en land af om te zoeken naar deze of gene sleutel. Gelukkig duurde het nu niet al te lang voordat Bassie terugkwam met de sleutel.

In de rust werd nogmaals een blik in de doucheruimte gewaagd en omdat we meenden te zien dat er, links in de hoek, een kadaver in de dreigende drab ronddreef van een nog nader vast te stellen diersoort, namen we de beslissing om hier niet te douchen, maar in wedstrijdkleding af te reizen naar de IJVV-douche’s, waar dan wel eens over gemopperd wordt, omdat je er de ene keer met de bloemen op de buik onder vandaan komt en een andere keer weer met derde graads brandwonden, maar welke nu een oase van gastvrijheid en hygiëne toeleken.      

De tweede helft verliep vervolgens, zoals tweede helften wel eens verlopen, en ook over deze wedstrijd op zich kun je wel een stuk van vier pagina’s schrijven, maar daar gaat ut hier niet over. De ploegen deden, zoals gezegd niet zoveel voor elkaar onder, maar hun scoorden 1 keer meer en wonnen dus. U moet me echter op mijn woord vertrouwen, als ik zeg dat deze uitslag niks met dit stukje te maken heeft. U moet niet denken dat hier een gefrustreerde leider aan ut woord is, die z’n tegenstander even loopt af te zeiken, omdat ie verloren heeft. Echt, ut staat er los van. Over de CSV-leider bijvoorbeeld geen kwaad woord; aardige kerel, niks mis mee. Nee, alleen maar waardering voor die man.

Zo vond ik het nodig om na de wedstrijd even op te merken dat ik bepaald niet gecharmeerd was van de organisatie rond deze wedstrijd en ondervond alleen maar begrip. “Ik kan je alleen maar gelijk geven”, antwoordde hij, “ik loop er al jaren tegenaan en probeer al jaren iets verandert te krijgen, maar dat lukt hier niet.”

Over de blonde zwarthemd ook geen verkeerd woord, ze floot kort, maar goed en ook over de jongens van CSV A2 hadden we geen klagen; op een enkel incidentje na, wat in elke wedstrijd voor kan komen, was het een sportieve en aangename wedstrijd.

Na de wedstrijd werden de voetbalschoenen in de tassen gestopt, werden schoenen en jassen aangedaan en liepen we richting uitgang, toen er een man op ons toekwam……… Hij had krullend haar…… Ut zal toch niet…….. Ja, waarachtig. Hij was ut echt; Jan Huppeldepup zelluf. In eigen persoon. Ik zweer ut. Omdat ik ut mij blootgevende ballennet droeg, liep hij rechtstreeks op me af. Hij keek me aan en voelde meteen in zijn broekzak. “Ik heb de sleutel bij me van kleedkamer 9”, deelde hij monter mede. Deze, op zichzelf vrij onschuldige, mededeling bracht mij in een staat van opperste verwarring. Had ik ut allemaal gedroomd ? Was ik plots getroffen door een zeer agressieve vorm van dementie ? Ut zal toch niet ? Of was ik per ongeluk beland in een paralel universum en had ik die wedstrijd meegemaakt in een andere tijdzone en begon alles weer opnieuw ? U merkt ut; verwarring dus.

De man met het krullend haar voelde blijkbaar mijn verwarring aan en mompelde; “Nee, ik bedoel om te douchen, euh…. als de jongens nog douchen willen”. Op de een of andere manier weigerde mijn geest gewoon om het schuldbewuste aanbod zelfs maar te overwegen. Ik keek de man aan en mijn blik deed zijn ogen neerslaan. Ik draaide het touw van het ballennet nog een keer om mijn hand en zei beslist; “Nee, we gaan naar huis”. En terwijl de man nog murmelde over dat kleedkamer 9 zo mooi schoon was, liepen we hem voorbij en togen huiswaarts.

En zo eindigde zomaar een oefenpotje op zomaar een zaterdagmiddag. Nou denkt de lezende voetballer ondertussen; waarom dit hele verhaal, jan ? Wij houwen van voetbal en wat interesseert ons dat hele gezeik om zo’n wedstrijd heen ? Nou kijk; daar gaat dit verhaal nou net om. Want ut is vanzelfsprekend dat je ’s zaterdags komt en alles is voor de wedstrijd gewoon geregeld. Dat dat vanzelfsprekend’ toch eigenlijk niet zo vanzelfsprekend is, dat merk je pas goed als alles niet geregeld is. Dan ga je die gewone, vanzelfsprekende dingen ineens waarderen.

Zo was ik op de terugweg hartstikke blij dat ik m’n autosleutels gewoon in m’n zak had, ging er een gejuich in de auto op toen de rotonde’s nog steeds rond bleken te zijn en werd ik later op de middag bijkans gek van geluk toen er op mijn glas bier weer gewoon een schuimkraag stond van twee vingers hoog ……..

Ergens in het najaar, op zo’n zeiknatte najaarszaterdag, was ik als toeschouwer aanwezig bij de wedstrijd Go Ahead-A2 tegen IJVV-A2 en ik moet zeggen dat ik daar niet al te rustig op ut bankie zat. Ut ging er op ut veld namelijk nogal hard, ja, te hard en onsympathiek aan toe. U weet misschien inmiddels, dat ik wel van een wedstrijd houdt op het scherpst van de snede, maar ut kan ook te ver gaan en zeker bij jeugd vind ik dat er dan ingegrepen dient te worden. Dit gebeurde naar mijn smaak echter niet of in ieder geval lang niet voldoende.

 

Nou ben ik niet neutraal en zeker niet als ut om A-twee gaat, maar al naar gelang die wedstrijd vorderde groeide mijn respect voor A-twee. Want hoewel Go Ahead duidelijk de grenzen van het betamelijke overschreed, bleef A-twee volgens de regels der sportiviteit voetballen. Er werd niet gescholden, niet gevloekt en niet nagetrapt, hoewel daar menselijkerwijs best reden toe was. Nou weet ik ook wel dat A-twee in wedstrijden daarvoor en wedstrijden daarna best wel eens over de schreef is gegaan, maar juist in de derby tegen Go Ahead, juist tegen de Kamperse leeftijdsgenoten, tegen de jongens die ze van school, van werk of van de kroeg wel kennen en die hun overduidelijk uitdaagden, deden ze ut niet. En niet omdat ze te bang waren of te preuts, nee, maar meer vanuit een bepaalde waardigheid; ze wilden wel winnen, oh zeker, maar dan op de enige manier, waarop je ten volle kunt genieten van winnen; met alles wat je hebt, maar tot de grens waar positief overgaat in negatief. En niet daarover. Ik vond dat toen klasse, en niet op een watjesmanier klasse, hoewel ze met grote cijfers verloren.

 

Toen onlangs Go Ahead-A2 hier op visite kwam, hoefde niemand ons A-twee die eerste wedstrijd nog in herinnering te roepen, niemand hoefde ze te motiveren, niemand hoefde ze te overtuigen dat ze er alles aan moesten doen. Ze waren zo scherp als scheermessen, stonden gespannen als het vel om een voldrachtige koe en waren zo gefocust op hun tegenstander als een luipaard op zijn prooi.

 

Wanneer u mij na een wedstrijd om een exacte beschrijving van de droge wed-strijdfeiten vraagt, dan blijf ik vaak in gebreke en al helemaal, wanneer ik bij een wedstrijd gevoelsmatig betrokken ben geweest, dus vraag mij daar niet om. Wel mag u van mij aannemen dat het een zinderende pot was, waar echt van alles op en aan zat. Ut spel ging over een weer en beide ploegen wisten tegenscore’s weer gelijk te maken, er werd werkelijk op het scherpst van de snede gestreden en weer kreeg de wedstrijd een hard karakter, waarbij de scheidsrechter verschillende keren echt op moest treden, om deze krachtmeting niet om te laten slaan in een ordinaire stammenoorlog. Maar gelukkig trad de scheids hier dus wel op. En ik moet er eerlijk bij zeggen dat ut nu ook nodig was op te treden tegen sommige eigen spelers, die zich lieten meeslepen tot het gebruik van oneigenlijke middelen. Had hij dit niet gedaan, dan zou “het mooie” van die wedstrijd er niet meer geweest zijn.

 

Dit brengt mij even op het onderwerp ‘scheidsrechters’. Binnen ut voetbal mogen ze me veel vragen, maar ze moeten niet aankomen met keepen en niet met fluiten, want van beide geloof ik niet dat ik er ook maar iets kan. Ik heb dus vooraf altijd respect voor diegenen die willen keepen en die willen fluiten. Maar ik geloof wel dat sommige scheidsrechters niet in de gaten hebben in welke mate zij een wedstrijd kunnen verkloten. En dan vooral bij jeugd en zeker bij de oudere jeugd, die van de volwassene in hun midden autoriteit en regelkennis verwachten, maar er bovenal op rekenen dat hij logisch en redelijk optreed. Bij sommige is dit echter te hoog gegrepen. Die gaan hun eigen wedstrijd beginnen ‘wie d’r nou de baas is’ en voelen de eigenlijke wedstrijd, die wedstrijd van 2 voetbalploegen tegen elkaar, die wedstrijd waar ut nou eigenlijk om gaat, niet meer aan. Ga dan senioren fluiten, denk ik dan. Vreselijk vind ik dat en als leider aan de kant sta je d’r vaak machteloos bij. Excusee de mo, maar dit moest ik even kwijt.       

 

Even terug naar de wedstrijd dus; op ut laatste van de wedstrijd stond er 2-3 op ut bord en ons A-twee wist van geen ophouden en beukte door op de poorten, waar Kampen zo trots op is en waarvan ze denken dat ut elke aanval kan weerstaan. Maar zelfs Kampers kunnen zich klaarblijkelijk vergissen, want ons A-twee trok eerst de stand gelijk en zwoegde daarna dapper door tot ut 4-3 was en deze overwinning, lezers, smaakte mier- en mierzoet. Bovendien maakte ut mij verschrikkelijk trots. Ut was zo mooi om mee te maken hoe ze voor elkaar en voor de winst vochten, hoe ze alle tegenslagen die ze in de wedstrijd tegenkwamen toch weer overwonnen, hoe volwassen ze omgingen met de verleiding om de boel te verzieken, hoe doordongen ze waren van ut feit dat ze elkaar nodig hadden om te winnen, hoe goed ze kunnen voetballen als ze hun kwaliteiten niet verbergen………….

 

Naast de gevoelens van trots zijn er de laatste tijd meer gevoelens die mij bezighouden aangaande A-twee. Ut eerste is onbegrip Wat ik niet begrijp, en ik daag iedereen uit die daar een mening over heeft om me dat uit te leggen, dat is waarom datzelfde A-twee een wedstrijd later niet in staat is om dezelfde positieve bronnen aan te boren. Is het echt desinteresse, is het de wispelturigheid van de jeugd, zijn het de onderlinge twisten om de mate van zeggenschap binnen het elftal, is het de uitbundige levenswijze der jonge mannen ? Als u ut weet, mag u ut zeggen. Ut moeilijke d’r an is, dat je zelf met een bepaalde verwachting naar een wedstrijd van hun toegaat, die soms niet waargemaakt wordt. En ik snap best dat dat mijn probleem is, maar soms kan ik me niet voorstellen dat het ook niet hun probleem is. (Al klinkt ut woord ‘probleem’ hier wel wat zwaar; we hebben ut hier tenslotte nog steeds over; jazeker, het spelletje.) 

 

Verder houdt mij enigszins bezig dat een gedeelte van A-twee volgend seizoen ineens geen jeugd meer is. En tsja, de huidige lichting heb ik toch min of meer vanaf de F-jes meegemaakt, dus, ik moet eerlijk bekennen, dat me dat toch wat weemoedig maakt. Weer wordt er een periode afgesloten die nooit, nee nooit weer terugkomt. Zo terloops vroeg ik aan wat jongens van A-twee hoe zij de toekomst bij de senioren zagen en de reactie’s daarop waren wat aarzelend en onzeker en ik kan me dat zo voorstellen. Ik realiseerde me dat als ut idee voor mij al vreemd is, dat het voor hen toch wel heel vreemd moet zijn.

 

Wanneer je in de jeugd voetbalt, dan heb je bepaalde jaargangen, waarmee je opgroeit. En dat heeft zo z’n voordelen. Je deelt ongeveer dezelfde leeftijd, en dus ook ongeveer dezelfde mogelijkheden en onmogelijkheden die zo’n leeftijd met zich meebrengt en dat maakt ut allemaal net wat makkelijker. Je kijkt naar elkaar en je leert van elkaar; soms hoe je de dingen moet doen en soms hoe je dingen niet moet doen. Elk elftal dat je doorloopt heeft zo z’n eigen trainer, z’n eigen leider, z’n eigen problemen, z’n eigen sfeer, z’n eigen geluk en z’n eigen ongeluk en al die dingen heb je samen gedeeld of als je net een elftal hoger of lager was ingedeeld, dan heb je van elkander gehoord. Elk elftal heeft ook z’n eigen sociale code’s; de ongeschreven regels wat er wel en wat er niet kan, hoe je met elkaar omgaat.

 

Verder is typerend aan voetballen ‘in de jeugd’ dat je een trainer en/of leider hebt, die, als ut goed is, je beter wil maken en daar het resultaat aan ondergeschikt maakt. En daarbij komt weer dat je dat met ongeveer diezelfde jaargang doet. Je ziet de vorderingen bij anderen, je trekt je op aan de anderen en soms merk je dat jij vooruit gaat, waar de ander achterblijft. Je hebt constant de mensen om je heen, waaraan je je kunt spiegelen. Dat is vertrouwd.

 

In diezelfde jeugd maken sommige bewust of onbewust ook al een bepaalde keuze, hoe zij het voetbal wensen te benaderen. Ut knappe van sommige jeugdspelers is dat ze zichzelf al zo goed kennen, dat zij weten dat het hoogste voor hun niet weggelegd is. Soms omdat ze dat hoogste niet kunnen, soms ook omdat ze dat hoogste niet willen. Daarmee zijn zij, wat mij betreft, niet minder waardevol. Ik vind dat men daar vanaf moet blijven. Ik ken voetballers die moeite hebben om een bal over een afstand van 6 meter zuiver te geven, maar de voetbalsport met een intensiteit en beleving bedrijven, waar de argeloze buitenstaander geen weet van heeft. En waarom zou dit, binnen de vereniging, als minder ‘gewogen’ moeten worden, dan wat ‘de besten’ te bieden hebben.

 

Ik kan me al met al dus best wel voorstellen dat de overstap van de jeugd naar de  senioren sowieso niet zo gemakkelijk is. En eerlijk is eerlijk, ut is ook anders bij de senioren. En dan vooral bij de recreanten. Niet perse slechter en niet perse beter, maar wel anders.

 

En toch hoop ik van harte dat de lichting A-jeugd van nu, zijn weg vindt bij de senioren en als dat niet lukt bij de prestatieteams, dan bij de recreanten. Want de recreanten-afdeling is een beetje aan ut vergrijzen. Wist u bijvoorbeeld dat de gemiddelde leeftijd van zowel het 4e, het 5e , het 6e (da’s wel logisch, want dat zijn de veteranen) en het 7e rond de dertig jaar of hoger ligt ? Dat kun je enerzijds uitleggen als een succes van de jeugdafdeling, want van het 1e, 2e en 3e ligt de gemiddelde leeftijd rond de 23 jaar. Maar het lijkt ook alsof de jeugd niet voldoende doorstroomt naar de recreanten.

 

En dat zou ik persoonlijk verrekte jammer vinder. Jammer voor de senioren in alle geledingen, voor wie deze A-lichting een absolute aanwinst is. Maar meer nog, lijkt mij toe, is ut jammer voor die spelers zelf. Want liefhebbers, die in staat zijn om zoveel in een wedstrijd te geven en te beleven, horen niet te stoppen.

 

Dat is zonde.

Ik had er eigenlijk niet weer over willen beginnen, omdat ik dacht dat ik er nou wel genoeg over gezegd had, en ik wil niet als een zeikerd overkomen, maar de droeve realiteit noopt mij om ut er toch weer over te hebben. “Och, gut”, denkt u wellicht, “hij gaat ut zeker weer over HET ZEVENDE hebben en dat ze weer druk aan ut verliezen zijn”. Nou nee, dus, of euh…… ja, we zijn wel weer aan ut verliezen, maar nee, ik wil ut daar niet over hebben en ach; die punten komen vanzelf wel weer, of nou ja, ook weer niet vanzelf, maar ze komen d’r echt wel; dat weet ik zeker.

 

Nee, ik wou ut nog even hebben over Oranje tegen Tsjechie. Ja, ik weet dat dat inmiddels al weer een paar weekjes geleden is, maar ut hele Nederland heeft daar een mening over, dus waarom ik niet ? En als ik nou niks meer te melden had, dan maar gewoon de één of andere onbetekenende eigen mening, maar nee, ik denk dat ik werkelijk iets zinnigs aan de discussie kan toevoegen. Iets waar Onze Jongens wat aan hebben. Iets waar Dick en Willem weer mee vooruit kunnen.

 

Ut gaat namelijk over hoe je zo’n wedstrijd hoort in te gaan. Over basiszaken, waaraan je in ieder geval moet voldoen. Kijk, die wedstrijd was toch wel belangrijk, of niet dan ? Tenminste, voorzover voetbalwedstrijden belangrijk kunnen zijn, was deze een belangrijke. Er stond iets op het spel. Ut was hunnie of wij. De dood of de gladiolen. D’r op of gien vreet’n.

 

Goed. Als toonbeeld van deze strijd komt Jaap Stam ut veld op. En, eerlijk is eerlijk, als Jaap ut veld opkomt, dan komt er ook echt iets ut veld op. Jaap straalt iets uit. Jaap straalt uit dat hij in staat is om het helaas benodigde, massief roestvrijstalen hekwerk rondom zo’n veld in een kleine tien minuten, persoonlijk en zonder al teveel gekauw, in z’n geheel weg te vreten. Het type ijzervreter, dus.

 

Jaap tuurt tijdens het volkslied altijd wat nijdig de verte in. Alsof ze de tekst van dat volkslied voor um hebben opgehangen, maar net iets te ver weg, zodat ie ut net niet kan lezen. En dat irriteert Jaap. Dat kun je duidelijk zien. Daarnaast staat er toch ook altijd een koude vastberadenheid in zijn ogen. Jaap wil winnen.

 

Eenmaal in de wedstrijd kijkt Jaap z’n tegenstander ook nooit aan. Wel us opgevallen ? Nee, Jaap doet gewoon of ie er niet is. Hij gaat naar de bal, ongeacht waar die tegenstander is. Wat kan het hem eigenlijk verrekken, waar die is. Jaap maalt daar niet om. Ut gerucht gaat dat Bush indertijd nog serieus getwijfeld heeft of ie nou z’n leger naar Irak zou sturen (ook zo’n tegenstander, die je niet ziet), of gewoon Jaap zou vragen. Ik bedoel maar, ut zegt toch wel iets hoe d’r over Jaap gedacht wordt. En terecht. Jaap is nog een echte verdediger, zoals er maar weinig zijn. Jaap verdedigt op een hoog nivo; hij verovert ballen, ja zo goed als alle ballen, die ze in zijn richting pompen, en levert ze in.

 

Voor volk en vaderland.

Jaap rules.

 

Zo’n Koller ook. Je mag dan boven de 2 meter zijn, maar als je tegen Jaap moet, nou, dan mag je boven de 3 meter zijn, maar dan nog wordt je niet echt blij van die wetenschap. Afijn, Tsjechië dus. Ik zit er klaar voor, die avond. Toch wel weer spannend, zo’n wedstrijd. De gestampte andijvie rommelt wat onrustig in mijn maag. Tijdens het volkslied valt me nog niks op; Jaap kijkt zoals ie altijd kijkt, maar dan, bij de eerste veldbeelden valt ut me direct op, ik schuif ongelovig naar de punt van m’n stoel, wrijf nog een keer ut ongeloof uit m’n ogen; allemachtig, Jaap heeft witte schoentjes aan, of wit, nee, ut is eigenlijk meer een raar soort beige. Ik zak wanhopig in mijn stoel terug. Hoe is ut mogelijk, wie verzint zoiets; Jaap Stam, De Romeinse Gladiator, De Terminator, De Kamper Stamper, De Rossende Dosser op beige schoentjes. Is er dan niks meer heilig ?

 

Luister, ik ben echt niet zo’n kledinggek, ik maal niet om de laatste mode, ik gun een ieder ut recht op z’n eigen kledingkeuze, z’n eigen kapsel, z’n eigen versieringen, ut zal me echt allemaal worst wezen, maar Jaap op beige voetbalschoentjes; ik kan d’r niet mee omgaan. Wordt er wat balsturig van. De wereld op z’n kop. Gelijk Jaap z’n hele uitstraling naar de sodemieter.

 

Ik bedoel, neem nou bijvoorbeeld een stratemaker. Een stoer beroep. Toch ? Stratemakers zijn echte kerels. Beton in de klauwen, beton onder de knieën en weer en wind trotserend doet de stratemaker zijn werk. Radio an, meters maken, niet zeiken en as ut puttie of is, een pulle bier. Maar als u d’r morgen eentje ziet die met een roze overalletje aan en turquause knielapjes om, met een roomgele rubber hamer tegeltjes in de straat zit te meppen, dan wil ik wedden dat u gelijk gaat twijfelen aan zijn stratemakerscapaciteiten.

 

Ik wil wedden dat die Koller toch even stiekem een ploeggenoot aan heeft gestoten en gegiecheld heeft; “Zeg, heb je Jaap al gezien ? Hihihi, op z’n schoentjes” en dat die beiden dan even echt schik hadden en gaande de wedstrijd als ze mekaar aankeken, toch onwillekeurig weer even moesten grinniken.

 

En waarom doet zo’n Dick daar nou niks aan ? Als Jaap tijdens de wedstrijd finaal langs een bal trapt, ja, daar kan Dick niks aan doen, maar hij ziet Jaap toch in de kleedkamer. Hij is d’ur toch bij als ie die rare, beige dingen uit z’n tassie haalt, of niet dan ? Hij is toch niet blind ? Ja, gut, en met Jaap is toch best te praten ? Je kunt toch rustig even naast um gaan zitten, even een arm om z’n schouder leggen en vragen: “Ja, zeg euh…….Jaap euh……. Zou je dat nou wel doen, joh ?”. Zo’n goed bedoeld gesprekje; dat moet toch kunnen ? En z’n ploegmaten, zijn die niet wijzer ? Kluivert bijvoorbeeld, die had toch kunnen zeggen; “Hee Jaap, dat moet je niet doen, joh, weet je wat, geef mij die dingen en hier; heb jij mijn zwarten”. Had die Kluivert meteen de verplichting gevoeld om onaards goed te zijn.

 

Want nog niet zo lang geleden waren het immers de eenlingen die ut aandurfden om witte schoentjes aan te trekken en eenlingen waren ze. Wanneer je witte schoentjes aantrok moest je wel heel zeker weten, dat je die middag erg goed zou zijn. Verder moest je beschikken over een welhaast aangeboren gave om tackles te ontlopen. Want vantevoren wist je dat je tegenstander zou proberen om je te raken. Je vroeg er immers om. Witte schoentjes aan betekende dat je er eigenlijk niet bijhoorde, dat je van een andere orde was, dat je boven het klootjesvolk verheven was.

 

En als je dat waarmaakte, dan was ut goed en viel bewondering je ten deel, maar maakte je dat niet waar, dan werd je geschopt en viel je al gauw ten prooi aan bijtende hoon en verregaande spot. En zo hoort het. Voetballers op witte schoentjes waren niet populair. Ze waren onbereikbaar, onberekenbaar, zeurderig, arrogant en ut waren watjes bovendien. Als je een beetje verdediger wilde motiveren, moest je z’n tegenstander witte schoentjes aantrekken. Als je witte schoentjes aantrekt, loop je een groot risico dat zelfs de scheids vantevoren al denkt; “Nee hè, daar heb je d’r weer één”. Dan heb je um echt niet mee.

 

En dat weet Dick toch ook. Of Willem ? De Willem, die ooit furore maakte, door de finale van de wereldkampioenschappen, ja, de finale (toch een potje, dat ergens om ging) geheel te spelen met een reeds aan flarden getrapte linkerschoen. Ik zie um nog staan, tijdens een interview, met ut ding in de handen. Met de beeldkwaliteit van toen leek ut meer op een in staat van ontbinding verkerende grote, zwarte rat, dan op een voetbalschoen en dan niet zomaar een voetbalschoen, nee, mensen, een voetbalschoen van een man die ik als voetballer in hoge mate bewonderde, een voetbalschoen die gezeten had om een geniale linkervoet, een voetbalschoen die met onuitwisbare bewegingen had geschilderd in de eindeloze geschiedenis van het voetbal, zoals de penselen van Salvador Dali dat gedaan hebben in de wereld van de kunst. De Willem, die toen, gelukkig nog zonder enige mediatraining in een briljante simpelheid mompelde, dat ie die kapotgeschopte schoen aangehouden had omdat ie zo gehecht was aan ut ding, omdat die um zo lekker zat. De Willem, die we toendertijd liefkozend Willem van Oranje noemden. Diezelfde Willem weet toch verdorie wel dat je zo het noodlot tart, dat je niet mag spotten met de ongeschreven wetten en tradities van ut voetbal. Jaap stond op die rare beige dingen al een straatlengte achter, voordat hij begon. En dat gun je Jaap toch niet ?

 

Ja, of ben ik nou gek ? Ik dacht van niet. Wel dacht ik dat dit schoenmisbruik en de gevolgen daarvan wat onderschat worden. Misschien lacht u er zelfs een beetje om. Alsof het maar om onbetekenende details zou gaan.

 

Maar neem nou Edgar. Tegen Tsjechië. Edgar is eigenlijk een moderne uitvoering van hoe Dick vroeger was. Dick liep vroeger ook altijd wat opgewonden rond, met korte mouwtjes aan z’n shirt en met afgezakte sokken; Dick was in zijn uitstraling trouw aan de arbeidersklasse, waartoe hij behoorde. Edgar niet. Edgar heeft ook een beetje een hekel aan regels; hij wil gewoon zijn spel spelen en hij wil drommels graag winnen van wie dan ook en hij vind ut daarbij wat kinderachtig dat scheidsrechters er dan over lopen te zeuren, dat hij zo af en toe iemand omver loopt of per ongeluk raakt op plekken, waar dat allemachtig zeer kan doen. En zo komt ut dat de scheidsen onze Edgar nog wel us een kaartje overhandigen. Soms een gele, maar ook vaak een rooie. “Oprotten”, zeggen ze daarbij dan tegen Edgar. En dan kan Edgar gaan. Edgar is wat licht ontvlambaar, zoals dat heet. Ut schijnt dat bij hem het ontstekingspunt eerder bereikt is dan bij schone benzine.

 

En als je dan een belangrijk potje hebt. Een potje waar ut om gaat. En, je weet van jezelf dat je op het randje speelt, ja, op het randje moet spelen om van waarde te zijn. En je weet dus dat je de scheids voor je moet zien te winnen, wat moet je dan niet doen ? Wat is het aller- aller- allerlaatste wat je dan moet doen ? Ja, witte schoentjes aantrekken natuurlijk. En wat doet Edgar tegen Tsjechie ? Nou ? HIJ TREKT WITTE SCHOENTJES AAN. Ja, echt. Ik verzin dat niet. Ik heb de middenplaat van de Voetbal International numero 38 nog thuis om ut te bewijzen, al moet ik de aandrang verdringen om de barbekjoe nog een keer op te stoken om ut ding onder de tonen van een voor zo’n gelegenheid passende muziek te verbranden. Maar goed, na telefonische afspraak (ut liefst tussen 5 en half 7) mag u gerust even langskomen om um te zien, als u d’r nog aan twijfelt, maar ut is waarachtig waar. Dat u twijfelt, kan ik me trouwens ook wel enigszins voorstellen, want ja, zolang hebben we Edgar niet gezien, die avond. Hij was zo weg. Op z’n witte schoentjes.

 

En de vraag die mij sindsdien ook hierbij kwelt is deze; waarom heeft Dick um ut veld op laten gaan, met die schoentjes aan ? Was het een black-out ? Een wegtrekkertje ? Ja, ik weet; ut schijnt dat je nogal op moet spelen om Edgar iets te laten doen, maar ga dan voor mijn part met z’n allen op um zitten en trek um die dingen uit. Spijker ze an de grond. Steek ze in de brand. Klinkt wat cru misschien, maar er wordt een goede zaak mee gediend. Ut gaat hier potdorie wel om de eer van ut vaderland. Maar nee hoor, ze laten ut gewoon maar gebeuren. Ja, en dan krijg je klop. Dan ga je de kleiberg op. Da’s logisch. Da’s jammer, maar helaas.

 

Bij witte schoentjes denk ik trouwens aan heel veel andere dingen, dan aan voetbal, dingen waar ze naar mijn idee ook uitstekend geschikt voor zijn; ja, gek misschien, maar ik denk bij witte schoentjes bijvoorbeeld aan trouwjurken, die opgetild worden op een modderig pad, terwijl de foto’s gemaakt worden, ik denk aan de brug met ongelijke liggers van gymnastiekvereniging Wilhelmina, ik denk aan rappers met wollen mutsen op en dik opgezette bomberjacks en veel te grote broeken aan, maar ik denk bij witte schoentjes nooit, nee nooit aan voetballers.

 

Goed mensen, ik hoop ondertussen dat dit blad ook bij Dick en Willem bezorgd wordt en dat ze hun voordeel d’r mee doen. Bovendien hoop ik dat u ondertussen genoeg heeft gelezen om de aanschaf van witte, danwel beige schoentjes voor altijd uit uw hoofd te laten. Heeft u kinderen met zulke plannen, licht ze voor; wijs hen op de gevaren. Ut is o zo belangrijk. Mocht u verder mensen in uw onmiddellijke omgeving kennen, die ondanks goede gesprekken het voornemen houden om een voetbalveld te gaan betreden op witte schoentjes, neem dan gerust even contact op; er staat een zorgvuldig geïnstrueerd, telefonisch hulpteam gereed voor de eerste bijstand.

Ik hou van voetballen. Ik hou niet bijzonder van volleyballen, of basketballen, of honkballen of van kerstballen. Ut kan niet altijd bal zijn. Maar ik hou dus wel van voetballen.

 

Ik hou al van voetbalschoenen. Als ze zwart zijn, dan. Ik kan echt zo us even naar m’n schoenen kijken, zo van; we kennen mekaar. Terwijl ik bijvoorbeeld m’n werkschoenen ook wel ken, maar daar kijk ik dan weer niet zo naar. Dat is anders. Die hebben stalen neuzen. Daar zit geen gevoel in. In m’n Lotto’s wel. Daar ga je vanzelluf van houwen; dat groeit per wedstrijd. Daar krijg je iets mee.   

 

Ik hou van zweten. Als je zweet kom je los. Als je goed zweet, kun je genieten van je eigen zweten. Van het alles geven, wat je hebt. Zodat je jezelf soms verrast. En een andere keer weer teleurstelt.

 

Ik hou van goeie spitsen. Spitsen die willen scoren. En niks anders. Tegen zulleke spitsen kun je verdedigen. Echt verdedigen. Zo verdedigen dat je niks anders hoeft te doen. Niks dan verdedigen. En ik hou wel van verdedigen. Ik verdedig graag. Sommige vinden verdedigen niks. Ik wel. Ik vind verdedigen mooi. Sommige vinden verdedigers voetballers die gewoon niks anders kunnen. Maar volgens mij zijn er meer voetballers die niet kunnen verdedigen, dan verdedigers die niet kunnen voetballen. 

 

Ik hou d’r van om om half een aanwezig te zijn, terwijl je om half drie pas hoeft te voetballen. Dan zie je nog een andere wedstrijd. Om spelers te zien, die je graag ziet. Omdat je ze mag. Of omdat je ze vindt dat zie “iets” hebben. Ja, en wat is dat dan. Soms weet ik ut niet. Soms mag ik ze gewoon graag en hebben ze niks bijzonders. Maar dan zijn ze voor mij toch bijzonder……… Omdat ik ze graag mag.

 

Ik hou van de toss. Ik sta altijd bij de toss. Dan staan d‘r altijd een man of vijf naar een muntje te kijken, dat valt. Terwijl dat zo’n muntje eigenlijk niks bijzonders is. Maar goed, zo’n muntje maakt dan uit op wat voor speelhelft je begint, terwijl ut negen van de tien keer geen ene kloten uitmaakt, waar je begint.

 

Of ut moet errug waaien.

 

Of je moet een laagstaande zon hebben, die misschien de tweede helft wat wegzakt.

 

Maar ja.

 

Dan moet je geluk hebben.

 

Ik hou van scheidsrechters die fluiten. Scheidsrechters, die niet voor zo’n wedstrijd al lopen te zeiken, dat ze geen gezeik willen, terwijl ze d’r dus eigenlijk zelluf al mee beginnen. Nee, laten ze dan gewoon fluiten. Tenminste, als dat op zo’n moment nodig is. Daar zijn ze voor.

 

Ik hou van een sliding. Van een zwarte broek. Terwijl je met een witte begint. Lekker glijen over de groene zoden. Vooral als ut veld wat nattig is. Got, ja, dan glij je voor je plezier. Tenminste ik wel. “Wanneer je een sliding maakt”, houdt een groot speler ons dan voor, “dan moet je zeker weten, dat de bal voor jou is”, en normaal gesproken, tactisch gezien dan, de grondbeginselen volgend, heeft ie gelijk. Groot gelijk. Maar ja. Ut is zo mooi om te doen. Ook als je soms denkt dat je um niet hebt. Maar gewoon……….. om te doen.

 

Ja, gut. En dan neem je d’r soms eentje mee. Dan gaat d’r eentje op z’n bek. Ja. Nou en ?

 

Als je aan zo’n pot begint, dan zijn d’r altijd twee mogelijkheden. Of je gaat op je bek of je blijft lopen. Nou kun je d’r ook tussenin gaan zitten, natuurlijk. Kleurloos zijn. Ja. Dat kun je doen. Tegenwoordig worden d’r hele horde’s voor opgeleid. Om kleurloos te zijn. En die weten niet eens beter. Die kunnen niet eens kiezen.

 

Da’s armoe.

 

Ik hou van de kleedkamer. Van al de dingen die daar gezegd worden. En van de dingen die daar eigenlijk gezegd horen te worden, maar niet gezegd worden. Kleedkamers zijn de schatkamers van de hiërarchie. Hiërarchie is een moeilijk woord geworden, terwijl ze er in elk elftal is, en in vele ontkend wordt. Maar wie de waarheid ontkent, wordt vanzelf ingehaald. Al ben je nog zo snel.

 

Ik hou van de stilte na een verloren pot. Een stilte, waarin meer woorden verborgen zijn, dan er te horen zijn. Zo’n stilte hoort er te zijn.

 

Kleedkamerstilte.

  

Neergeslagen ogen.

 

Niet te lang.

 

Ik hou ervan als mijn gedachten over de verhoudingen in ut elftal kloppen. Ik hou d’r van als die verhoudingen niet vast liggen, maar elke wedstrijd open liggen. Als een elftal leeft, niet is vastgeslagen in hoe het altijd was. Een elftal hoort als water te zijn; onvoorspelbaar als ze stroomt, bedervend als ze stilstaat.

 

Ik hou van de oogopslag van de winnaar. Als ie bij mij speelt, dan. Van de interne rust in hun ogen. Van ut vertrouwen in de volgende week, van de grootspraak over ut eigen kunnen, van het heilige voornemen; ik hou diep en onvoorwaardelijk van de gekkigheid na het winnen, van de onvoorbereide choreografie der ongedanste polonaise’s.

 

Ik hou van de bewondering.

 

Ik hou van het respect.

 

Respect van de schopper voor de kunstenaar. Van de doener voor de denker. En vice versa. Ik hou van de wisselwerking tussen hen. Ik hou van integratie. Ik hou van de zwarten en de witten. Ik hou van het begrijpen van ut andere uiterste ……………..en van alle pogingen daartoe.

 

Ik hou van Roy Keane. Van de ijzige kalmte, waarmee hij zijn sobere, maar dwingende spel speelt, terwijl er tegelijkertijd een vuur in hem brandt. Ik hou van zijn oogopslag; onverslaanbaarheid tot het alleruiterste.

 

Ik hou van Dennis Bergkamp. Als voetballer dan.

 

Nog steeds.

 

Ik hou van ut tas inpakken. Van onderen naar boven. Eerst de schoenen. Dan de scheenbeschermers. Dan de kousen. En ut extra paar sokken. Want die ik aanheb, hou ik d’r onder. Dan zitten de schoenen wat strakker, voel ik beter wat ik doe. Dan ut broekje. Dan ut shirt; oh nee, dat hoeft niet; daar zorgt Bouwbedrijf Van de Wetering voor en tenslotte de blauwe band. Nou, en dan nog de handdoek, de shampoo en de schone onderbroek, maar die zijn van een andere orde; daar kun je zat zonder; shampoo kun je lenen, afdrogen wil ook met ut trainingsjasje en je kunt ook met de blote togus in de broek; no problemo, alleen even uitkijken met de rits.

 

Soms pakt mijn vrouw mijn tas in. Dat is fijn. Maar als ze even niet kijkt, pak ik ut er snel weer uit en er gauw weer in. In de juiste volgorde. Van onderen naar boven. Kijk, ik weet wel zeker dat ze niks vergeet, maar stel………..

 

Ik hou van ut trainen. Niet, als ut koud is en ik bij de kachel zit met de ‘boek vol stampot boer’nkool’ en d’r naar toe moet, maar wel, als ik er eenmaal ben en ut ballenhok in moet om te kijken of de ballen hard genoeg zijn, terwijl ik weet dat hun al op ut veld zijn, dan heb ik haast om toch zo gauw mogelijk bij hun te zijn.

 

Ik hou van ut intrappen. Van ut mekaar zo secuur mogelijk toespelen van de bal. Ut liefst zwijgend. Van ut echt even helemaal op jezelf zijn voor een wedstrijd. Ik hou van het inschatten van een tegenstander voor de wedstrijd. Van het afloeren hoe ze intrappen, hoe ze warmlopen; of ze allemaal dezelfde jackjes aanhebben, of ze hoorbaar lopen te geinen voor de wedstrijd ofdat ze serieus zijn. Van ut indelen wat voor elftal ut is; zijn ze jong, oud, groot, gewoon, ruig of showy, goed of minder, ja, wat voor een elftal is ut ?  

 

Ik hou van de laatste keer schijten voor een wedstrijd.

 

Ik hou van lachen in de wedstrijd.

 

Ik hou niet van het handje geven na de overtreding. Overtredingen zijn een deel van de wedstrijd. Ze horen d’r bij. Behalve als het je echt spijt. Dan mag ut.

 

Ik hou wel van de handdruk na de wedstrijd. Van de bevestiging dat je ut echt samen zo wou. Van ut vergeten wat er niet goed was. Van ut begraven van de strijdbijl. Van………tot de volgende keer. Van de bevestiging wie er gewonnen en wie er verloren heeft, van dat ut een wedstrijd was. De ene keer moeilijker dan de andere, maar ut hoort er gewoon echt bij.

 

Ik hou van kantine’s met uitzicht op ut veld, terwijl het publiek het zicht ontneemt. De bedoeling is goed en ik hou van goede bedoelingen. Ik hou van het verborgene in het voetbal. Van ut gedeelte wat je niet ziet, maar slechts vermoed.

 

Ik hou van de voetbalvereniging Oene. Tegen Oene kunnen we voetballen. We kunnen er zelfs winnen. Als we er maar niet van uitgaan……….. In Oene is het altijd druk in de kantine. Tijdens de wedstrijden op het prachtige, ruime, lommerrijke sportcomplex waan je je in een oase van rust met hier en daar een Oenenezenaar, maar na de wedstrijd stap je zo de bomvolle kantine in, zodat je denkt “Allemachtig, waar komen die nou zo gauw vandaan”.

 

In de kantine van Oene wordt in de herfst bockbier geschonken………………..

 

Als Oene 5 geen keeper heeft, vragen ze de voorzitter………. “Dan mut die mar kiep’m”. “En det dut die dan ok”.

 

Daarom hou ik van Oene.

 

Ik hou d’r erg van om het wedstrijdformulier in te vullen bij winst. Dat vind ik mooi werk om te doen. Daar neem ik dan rustig even de tijd voor. Even nababbelen. Of betekenisvol zwijgen. Met een arrogante kop. Even lekker de dikke nek uithangen………

 

Ik hou van het oprakelen van de oude verhalen, als we niet hoeven te voetballen, maar wel bij mekaar zijn. Ik hou van het geouwehoer over andere voetballers; over hoe goed ze zijn en wat er dan goed aan is of over dat ie helemaal niet zo goed is en waarom dat dan is.

 

Om bijvoorbeeld dat soort dingen, hou ik van voetbal.

Ik hou mezelf voor een redelijk, weldenkend mens,

maar als het gaat om Ajaxieden,

dan ben ik nogal bevooroordeeld;

ik hou per definitie niet van Ajax en dus ook niet van Ajaxieden.

 

Ik stoor me bovenmatig aan hun grenzeloze arrogantie;

wat er ook op dat veld gebeurd;

zij hebben nooit iets fout gedaan,

zij hebben nooit schuld,

aan van alles wat er mis kan gaan;

zij houden hun broekjes zo onschuldig wit.

 

Ik ben niet zo van die godenzonen,

misschien gewoon, omdat ik er zelf een ben

van gewone mensen.

 

Stom misschien, maar ik hou niet zo van het gemak

waarmee ze zich bewegen,

voetbalspelen,

schijnbewegen,

hakkentruuken,

en doelpuntmaken,

maar ut meeste erger ik me nog als ze juichen,

…………….alweer…………,

en zo verwend,

zo gewend,

zo vanzelfsprekend dat ut irriteert.

 

Daarom twijfelde ik ook of ik wel zou kijken,

naar die documentaire op TV over Steven Pienaar,

hij is immers één van hen.

 

Maar ik keek.

 

En ik zag zijn jeugd,

ik zag verveloze gebouwen

en kleurrijke mensen,

mensen, die nog tijd hebben om te lachen en te huilen,

tijd hebben om te spelen en te staren in het donker.

 

Ik zag hete, verschroeide velden zonder gras,

herinneringen aan gewonnen partijtjes om geld,

niet uit verveelde weelde, maar uit armoe,

herinneringen aan de gangs, de gangsters,

aan de hete adem van de dood,

de dood die langskwam en meenam,

zonder aannemelijke reden ……………

 

Ik zag de Leegwater gevangenis,

en Steven Pienaar als hun “rolmodel”, als hun voorbeeld;

en zoals hij sprak tegen zijn vriend, die er gevangen is,

en tegen de andere gevangenen;

bedeesd, liefdevol, gewoon……….sprak hij.

 

Over dat hij het begreep

en over later,

over toekomst,

over hoop.

 

Ik zag de beide werelden in zijn schuchtere ogen;

hoe hij ging uit Westbury en er altijd is gebleven

hoe hij is bij Ajax en er zich manifesteert.

 

Ik heb geen respect voor omhooggevallen godenzonen,

voor witblijvende voetbalbroeken, gevuld met arrogantie;

daar wend ik me ut liefst vanaf,

maar naar Steven Pienaar blijf ik kijken;

verwonderd en bewonderend……….  

OZOOS  –Op Zwart Of Op Sokken-                                         dec. 2003

In verband met het oprukkende gebruik om witte voetbalschoenen te kopen en, erger nog, te dragen in het openbaar is Actiecommitee OZOOS opgericht. “Ut is verrrrrekte jammer dat ut neudig is”, zo betoogde de oprichter, niet geheel vrij van emoties, “maar wat mut, det mut”. Heeft het enige zin om u bij OZOOS aan te sluiten, vraagt u zich waarschijnlijk af. Welnu, het heeft verder eigenlijk geen enkele zin, alleen; u kunt later in ieder geval tegenover uw kleinkinderen aantonen “dat u aan de goeie kant stond”.

 Actiecommitee OZOOS is serieus van plan om u maandelijks op de hoogte te stellen van de vorderingen in haar strijd om ooit te komen tot een tijd, waarin het voetbalspel zich weer geheel afspeelt op mooie en dus zwarte voetbalschoenen. Deze maand kunnen wij u de volgende successen melden:

 *      De BVO AZ te Alkmaar deelt bij monde van haar technisch directeur, Martin van Geel, in het voetbalweekblad VI           officieel mede, dat “wij hier, bij de club AZ, allemaal op zwarte schoenen spelen. Dat is hier gewoon een                       gedragsregel”.

Reactie van OZOOS: Respect voor Van Geel. Misschien moeten we hem bij de volgende actievergadering voordragen als Ridder in de Orde van de Halve Zool.

 

*      OZOOS beschouwt het als een groot succes dat de heer E. Davids, voorheen een notoir drager van witte                        schoentjes, tijdens de wedstrijd Nederland-Schotland zo werd aangestoken door de “originele voetbalsfeer”                rondom hem, dat hij nog tijdens de wedstrijd (ut was rond de 80e minuut, er zijn videobeelden van gemaakt,                dewelke tegen een zacht prijsje bij OZOOS zijn te bestellen) in een vlaag van ouderwets enthousiasme zijn                  witte schoentjes verruilde voor prachtige en dus zwarte voetbalschoenen. Commentaar van de betreffende                  speler na de wedstrijd en na de mediaboycot: “Op een gegeven moment kon ik gewoon niet meer anders. Ik                hoop dat ik nu voorgoed van dat witte spul afgekickt ben”. Hulde, ja driewerf hoezee voor Edje.

 

*      Diverse medewerkers van gerenommeerde sportspeciaalzaken in Zwolle zijn door een speler van het roemruchte IJVV-7 aangesproken op hun miserabele aanbod aan echte en dus zwarte voetbalschoenen. “Haal de zaalschoenen en de gekleurde schoentjes nou us weg”, zo sprak hij bijvoorbeeld tegen één van hen; “wat blijft er dan nog over voor de echte voetballer ?” Waarna de verkoper in een bedroefd stilzwijgen achterbleef. “Praat daar maar eens met je directeur over, joh”, adviseerde de betreffende speler hem nog, bij de buitendeur, waarna hij gedesillusioneerd en al mopperend het pand verliet. OZOOS vindt het getuigen van grote zelfbeheersing dat de betreffende speler geen geweld heeft gebruikt, alhoewel daar toch alle reden toe was.        

 *    Een andere speler van datzelfde IJVV-7 kocht, na vele omzwervingen, weliswaar behoorlijk zwarte schoenen van het door hem gewenste merk Lotto, maar deze werden nog wel ontsierd door logo’s in een chemische kleur groen, dewelke bij diep geconcentreerde toeschouwers misselijkheid en zelfs een lichte neiging tot braken veroorzaakten. Zijn vrouw echter, die volop begrip toonde voor de situatie, haalde met een zogenaamd tornmesje de logo’s resoluut van de schoenen, waardoor deze nu geheel zwart zijn.  (de betreffende tornmesjes zijn in setjes van drie stuks te bestellen bij BIBS (Black Is Beautyful Sales). kijk voor meer info op www.tornmesjesvoorlogo’s.nl). Hulde voor deze dappere vrouw.

  • Weer een andere speler van dat vermaledijde IJVV-7 maakte onlangs trots bekend dat hij “echte Calcio’s” had gekocht. Klein minpuntje hierbij was, dat de betreffende Calcio’s witte zolen hadden, terwijl er echt geheel zwarte Calcio’s te koop zijn, met dus ook geheel zwarte zolen en zonder schreeuwerige logo’s. (Een nadeel van de Calcio’s is het subtiele ontwerp en het gebruik van een dun, verfijnd soort leder, waardoor ze nogal onderhoud nodig hebben en daar is de gemiddelde IJVV-7 speler te vergeetachtig, te onbenullig of gewoon te beroerd voor). De betreffende speler echter, met een balbehandeling, waardig aan zulke schoenen, deelde het commitee monter mede dat “de borstel geen vreemde voor hem was”. Waarvan akte.

 *    Een getalenteerde, jonge aanvaller van de voetbalvereniging IJVV ontwaarde, al toerend met een stel vrienden, op een vrije middag in de stad Zwolle een nogal groot uitgevallen en exclusief ogende personenwagen. Uit deze personenwagen stapte een, met bivakmuts uigeDOSte, en dus nogal straatvechterachtig ogend type, hetgeen één der vrienden deed opmerken: “Moet je us zien wat daar uitkomt”. Nadere bestudering van het type wees echter uit dat het om niemand minder ging dan Jaap Stam himself, op kerstvakantie in good old Zwolle. En wat deed onze getalenteerde, jonge aanvaller ? Kroop hij in zijn schulp, zoals zovele aanvallers doen, als ze Jaap zien ? Nee, om de drommel niet. Geheel naar zijn aanvallersnatuur zocht hij prompt de aanval, draaide zijn raampje open en riep Jaap toe: “Jammer van die witte schoentjes, joh” of woorden van gelijke strekking. Actiecommitee OZOOS wil zich niet met technische zaken bemoeien, maar wil de plaatselijke trainer, Jan de Graaf, toch graag adviseren; een basisplaats voor zulk een aanvaller tot 2037 en dan praten we verder.

*    Ziektekostenverzekeraar ‘Ach en Wee Ja’ heeft bij dragers van witte voetbalschoenen een eigen risico ingebouwd van 250 euro per jaar. “Het dragen van witte schoentjes leidt statistisch tot veel meer blessure’s, omdat verdedigers daar blijkbaar veel fanatieker naar schoppen”, aldus een woordvoerder. “Tegelijkertijd is het zo”, vervolgde hij, “dat witte schoenen dragers gewoon veel blessuregevoeliger zijn, ja, dat hun pijngrens gewoon lager ligt.” Nader commentaar van OZOOS: “Moeten wij hier nog nader commentaar op geven ?”.

 *   In het clubblad van IJVV is een stuk verschenen over het gebruik danwel misbruik van witte schoentjes door Jaap Stam en Edgar Davids. De voetbalvereniging ’s Heerenbroek, bezorgd om de animo onder kinderen voor witte schoentjes, heeft gemeend dit stuk te moeten overnemen in haar clubblad. “Dit kwaad dreigt ook hier al op te rukken”, aldus een bezorgde redacteur. Wij, van OZOOS, zijn blij dat er meer mensen zijn die de gevaren zien en niet dralen, maar handelen…………..

 Wilt u ook handelen ? Bent u ut ook zo zat ? Vindt u black ook zo beautyful ? Schrijf u dan in als lid van OZOOS. Dit kan per e-mail aan crea004@worldonline.nl. Vermeld alleen uw naam en de kreet Op Zwart Of Op Sokken. Zit er nog iets aan voor u, vraagt u zich misschien af, een t-shirt, stickers, balpennen, flippo’s, zegels misschien of, ja gut, weet ik wat ? Nou euh…. nee. Dat niet. Maar daarom. Toch maar doen. Toch ? Misschien kunnen we bij genoeg animo, een petitie naar Dick en Willem sturen, met het oog op de actie voor de EK 2004; “ZET ORANJE OP ZWART”.                 

 Volgende keer meer. Tot dan. Tot ozoos.                                   “OZOOS”

 

 

  

 

      

    

De zaterdag is toch een beetje een feestdag voor voetballers als er gevoetbald wordt. Toch ? Zaterdag is de wedstrijddag, de climax van al het denken, trainen, praten en voorbereiden, de dag waarop je hetgeen mag doen wat je graag doet. Ja, je doet het graag, je bent toch liefhebber, anders was je geen lid geworden. Wat moet je anders op een voetbalvereniging, als je niet van voetbal houdt, van het in aanleg zo simpele spel van 11 tegen 11 en ene bal, die in het netje moet.

 En toch, als ik zo ´s zaterdags us om me heen kijk en luister, dan lijkt ut soms of dat niet zo is. Dan zie je hele ernstige mensen, met diepgaande beschouwingen over de gebreken van een jeugdspeler, die ik even tevoor hartverwarmend zijn stinkende best zag doen. Dan hoor je erg duur aandoende analyse’s van een wedstrijd, waarvan ik denk; gut, hebben we nou bij dezelfde wedstrijd gestaan ?. Dan zie je mensen rondom een wedstrijd zich gedragen, alsof die wedstrijd rondom hen georganiseerd is. Dan hoor je van wedstrijden die gestaakt zijn om gedragingen, die je nou niet bepaald verwacht bij liefhebbers, die hun geliefde hobby aan uit uitvoeren zijn. Dan hoor je op de vraag “wat ze gedaan hebben”, de reactie; “dat ze d’r in ieder geval een voor z’n bek geslagen hebben”. Van die dingen.

 

Ja, soms zie je een kant van het voetbal, waarvan je denkt; “we zijn nu toch echt even helemaal de weg kwijt”. Soms ben je dan mensen nodig, die je dan weer even op het rechte spoor zetten. Daarom hieronder geen diepzinnige theorieën, geen driedimensionale analyse’s, maar een bloemlezing uit de wedstrijdverslagen van mensen, die, volgens mij, het voetbal het beste aanvoelen:  

 “Het gras was nog nat van de dauw maar de zon scheen al, dus het was al mooi weer om te voetballen.”                                   Geert v.d. Berg, E3

 “Het was prachtig weer. Het team waar we tegen moesten waren allemaal van die grote jongens. Maar we gingen er tegenaan.”                    Stefan v. Rees, E5

 “Het was een leuke wedstrijd”                             Guus de Haas, E5

 “Ik ga op mijn fiets naar het voetbalveld langs de dijk. …….In de tweede helft was het echt helemaal niks. …….Iedereen ging na afloop douchen. En we gingen teleurgesteld naar huis.”                                             Flip Kok, E5

“Wij lieten ons niet zitten.”                               Gerbert Aalberts, E3

 “Vandaag moesten wij naar ASVD en ik had erg veel zin om te voetballen.”

                                                             Kevin Klunder, E3

 “Een paar minuten later had ik steking in mijn zij en mogt ik er uit” Glenn, E5

 Het regende de hele nacht. Het was dus de vraag of de wedstrijd doorging. Maar er werd niet afgelast. Dus de wedstrijd ging door. ………….De keeper was gewoon te goed. Aan het einde van de wedstrijd stond het 7-0 voor de tegenstander.”      

                                                                   Flip Kok, E5

 “De eerste helft ging echt goed. We speelden mooi over en waren even sterk. ……….Wel hebben we zoals gewoonlijk veel plezier gehad.”            Edwin Koster, E5

Voor 2004 wens ik u en mij, ja ons allen, iets van dat tintelende, ontwapenende, hartbonzende gevoel toe, dat bij ut echte voetbal hoort.

OZOOS   –Op Zwart Of Op Sokken-                                        2e bericht

 Actiecommitee OZOOS is opgericht om ooit weer te komen tot een tijd, waarin voetbal zich weer afspeelt op zwarte voetbalschoenen, kortom; OZOOS wil een betere wereld.

Wilt u ook een betere wereld; schrijf u in op crea004@worldonline.nl

 Toelatingseisen

Na de oproep in het vorige clubblad om lid te worden van onze organisatie is het  

ledental gigantisch gestegen en wel met een percentage van 1200 % (was 1, is nu 12). Ondanks dit nog weinig vertoonde succes, is er nog plaats voor meer leden. Wellicht kon u “er niet doorkomen”, omdat onze ledenadministratie helemaal plat gebeld werd over eventuele toelatingseisen voor OZOOSleden. “Kan ik wel lid worden; ik heb namelijk schoenen met 3 witte strepen ?” en “Ik heb schoenen met rode hakken, mag dat ?”, zijn veel gestelde vragen. In antwoord daarop kunnen wij u meedelen, dat wij er begrip voor hebben dat nog niet iedereen op geheel zwarte schoenen loopt. Het gaat echter om de intentie. Bent u op zoek geweest naar zwart, maar kwam u door het belabberde aanbod of door de prijs of door een beroerde (lees; onbenullig grote) schoenmaat of was u door nog andere oorzaken wel genoodzaakt om concessie’s te doen, ja gut, ut is niet anders. Als de wil er maar is. Schrijf u alsnog in en ontvang ook onze nieuwsbrief.

 Virusvrij

Aan IJVV-7 is officieel door OZOOS het predikaat “volledig virusvrij” toegekend, na het emotionele afscheid van een speler, welke zich weliswaar voortbewoog op (zeker voor 70 %) witte schoentjes, maar, merkwaardig genoeg, bekend stond en nog staat als “Zwarte John”. Het predikaat werd toegekend, omdat geen enkele speler van dit elftal thans nog witte schoentjes draagt. Eventuele andere elftallen, welke voor dit predikaat in aanmerking wensen te komen, kunnen zich voor een kritische doorlichting opgeven.

 Dreigmail

De oprichter van OZOOS werd via zijn e-mail adres aangesproken door een anonieme mailer, zich bekendmakend als wittevoetbalschoenliefhebber. Hij beval om OZOOS per direct te stoppen en dreigde om genoemd e-mail adres te blokkeren, zodat nieuwe leden zich niet meer zouden kunnen inschrijven, verder dreigde hij met een dagelijks bombardement van honderden e-mail’s met afbeeldingen van witte schoentjes (hoe wreed kan een mens zijn ?) en deed het voorkomen alsof hij mee kon kijken op de harde schijf van de oprichter.

 Ik kan u melden dat dit voor enige onrust zorgde bij de oprichter. Echter, doordrongen van de belangrijkheid van OZOOS, gaf hij niet toe (“Wij kunnen en mogen niet wijken”, sprak hij bewogen) en bleef via e-mail in gesprek met deze witteschoenenterrorist. Wel beangstigde hem het feit, dat een wildvreemde door middel van hackerspraktijken blijkbaar kon meekijken op zijn PC (zo’n ding heet toch voor de drommel niet voor niks een Personal Computer ?). Was hier sprake van een digitale stalker, met een obsessie voor witte schoenen, ja, een levensgevaarlijke gek ? Hadden wij hier te maken met de Folkert van der G. van de witte-schoenen-branche ? Was het de strak georganiseerde criminele witteboorden-aangaande-witteschoenenmaffia, die bang was voor daling van de omzet ? Of was het toch een onschuldige (?) grap van een IJVV’er?

 Op een gegeven moment gaf deze extremist aan dat hij uit het oosten van het land kwam, in een net pak zijn werk deed en ergens in de dertig was. En weer zette de oprichter een mogelijke verdachte op zijn denkbeeldige lijstje. Na intensief heen en weer gestuur van berichten, waarbij door de onbekende duidelijk dreigende taal werd gebruikt, werd op een geven moment duidelijk dat dit zou uitmonden in een lijf-aan-lijf-confrontatie. De oprichter werd gesommeerd naar een plaatselijke kroeg te komen op een nader aan te geven tijdstip. En zo won de nieuwsgierigheid het van de achterdocht en toog hij afgelopen vrijdag naar café “De Hoek” voor een rendez-vous met deze duistere onbekende. De zoon van de oprichter, eveneens lid van OZOOS, mocht hem vergezellen, zo had de onverlaat geschreven, dewelke zelf zo’n 10 minuten later zou arriveren. Wie of wat zou de oprichter op zijn pad vinden ? Welk sinister complot was hier gesmeed ? Welke krachten spanden hier samen ?

 Eenmaal in de kroeg werd hem, na het bevestigende antwoord op de vraag of hij “kwam voor de witte schoentjes ?” door de dienstdoende barkeeper een kopie overhandigd van de laatste e-mail, alsmede een glas bier. Na wat heen en weer gevraag tussen de oprichter en de barkeeper en een rondkijken door de oprichter “of hij niet gefilmd werd of zoiets”, sprong plots een grijnzende IJVV’er onder de bar vandaan, met de bekentenis dat hij, ja hij, de witteschoenenman was en dat het hier een grap betrof. De inside-information had hij verkregen door samen te spannen met de zoon van de oprichter, waarmee hij op vriendschappelijke voet staat.

 U zult begrijpen dat dit de familieband danig op de proef stelde. Een royement van het betreffende familielid wordt dan ook serieus overwogen, al moet gezegd, dat na een aantal versnaperingen in het genoemde café, de scherpe kantjes wel enigszins wegvielen. Wel werd de jonge, en dus waarschijnlijk niet helemaal de gevolgen overziende, grappenmakers beloofd, dat er ooit een dag zal komen, dat zij spijt zullen krijgen van deze, weliswaar humoristisch bedoelde, maar desalniettemin met de grondbeginselen van OZOOS spottende, actie. (Of zoals een Canadese sympathisant het zo treffend in een van de vele steunbetuigingen verwoordde: “Nobody fucks with OZOOS”).

 Ter meerdere glorie van OZOOS dient nog vermeld te worden dat enige van haar leden de witteschoenenfan van harte uitnodigde om, met witte schoenen, een training bij te wonen van IJVV-7, zoals u inmiddels weet een geheel virusvrij elftal. Geheel naar zijn witteschoenenkarakter en na waarschuwingen van zijn bezorgde ouders en huisarts, verscheen hij lafhartig niet op genoemde training. (Reactie van eerdergenoemde sympathisant: OZOOS rulezzzz.)

 BSRF

BSRF (Black Shoe’s Rule Forever), de militante afscheidingsbeweging van OZOOS, heeft via de media bekend gemaakt, dat het volgens de thans geldende Jachtwet, artikel 377, lid 2, sub a, is toegestaan om, tijdens kantooruren, binnen de bebouwde kom, door middel van een hagelgeweer, het vuur te openen op witte Puma’s. OZOOS heeft begrip voor de gevoelens die mensen hiertoe drijven, maar blijft graag geweldloos en hecht eraan om zich te distantiëren van een dergelijk voornemen.

 Volgende keer meer. Tot dan, dan. Tot ozoos.

                                                                       OZOOS                

Mijn zoon voetbalt dit jaar voor ut laatst bij de jeugd. Volgend jaar is hij officieel senior. Dat ben ik ook. Toen ik daar aan dacht, moest ik onwillekeurig aan mijn laatste jaar in de jeugd denken. Dat was trouwens meteen ook ut eerste jaar in de jeugd, want daarvoor speelde ik alleen met de jongens uit de buurt op ut land van Klaas van Kleine Berend. Dat stuk land lag in ’s Heerenbroek, tussen de Foekebuurte en de dijk en Klaas van Kleine Berend was bepaald geen fan van ons, want hij was d’r heilig van overtuigd dat z’n hele land naar de sodemieter zou gaan van dat gevoetbal en dat z’n koeien in ut stuk verderop d’ur een stuk minder melk van gaven. Volgens mij viel dat reuze mee, want ze stonden ons alleen maar wat glazig aan te kijken op hun eigen koeienmanier, alsof wij nog een stuk dommer waren, dan hunnie zelluf.   

 

Ik kwam meteen in de A1 en niet omdat ik een talent was, maar simpelweg omdat ik nou eenmaal die leeftijd had en er geen A2 was. Ik kreeg daar voor ut eerst te maken met een echte trainer en alhoewel ik dat eerder een nadeel dan een voordeel vond, kreeg hij de nodige respect. Hij kwam van buiten het dorp, je wist er dus niet alles vanaf, was iets hoogs bij de Melkfabriek, net onder de directeur, en sprak hele zinnen zonder twijfelingen en haperingen en hij deed dat ook nog us in “het Hollands”, zij het met een licht Fries accent, wat het nog beslister maakte. Een paar jaar geleden kwam ik hem nog tegen en merkte dat bij mij dat gevoel in al die jaren eigenlijk niet veranderd was.

 

Wat mij betreft zat hij toen, in ut dorp, op een nivo, net onder de schoolmeester, de aanspreker en de notaris; schier onbereikbaar dus. Ik was een voetballer, of nee, eigenlijk was ik nog helemaal geen voetballer; ik was een onstuimige, druistige, ietwat onsportieve jongeman, die gemeenheid had geleerd op het land van Klaas van Kleine Berend, die zich een trap had aangeleerd door het eindeloos heen en weer trappen van ballen over dertig, veertig meter naar zijn broer en andere familie, vrienden en kennissen en die handigheid probeerde te krijgen door de bal honderden, nee duizenden en duizenden keren en dat steeds sneller en sneller, aan te schieten tegen de garage van de autohandelaar naast ons, totdat ie er helemaal gek van werd. Die is ook nooit fan geworden, kan ik u verzekeren.

 

De Trainer had al rap in de gaten, dat ik een verdediger was. Ik ben dat nooit bewust geworden; ik was ut al. Ik weet niet of dat al in je genen zit, of ut iets met je opvoeding te maken heeft of gewoon met je karakter, maar verdedigen heb ik altijd gedaan. Misschien ook wel gewoon, omdat ik niks anders kon. Al vond de Trainer dat ik een mooie trap had. “Kijk maar eens naar Jantje”, zei hij op zekere dag, tijdens een oefening tegen de anderen, “die heeft een mooie trap”. Ik kan u zonder ook maar enige valse bescheidenheid melden, dat ik daar nogal verwonderd over was. Ten eerste kon ik mezelf niet zien trappen, natuurlijk, waardoor ik maar moeilijk kon uitvogelen wat er nou zo mooi aan was, ten tweede had ik ut idee dat een goed geplaatste bal meer geluk dan wijsheid was. En wat nog erger was; na zo’n opmerking ging ik nadenken over hoe ik trapte, hoe ik die bal dan wel raakte, hoe ik stond (de Trainer deed zelfs voor aan de anderen hoe ik dat allemaal deed), maar als ik dan weer ging nadoen hoe ik blijkbaar trapte, dan kon ik ut geeneens. Ellende dus.

 

Er was wel iets waar ik zelf nogal trots op was en dat was mijn sliding. De sliding was mijn ultieme verdedigingsactie, iets waar ik nogal eens naar moest grijpen. Wie of wat er dan met zo’n sliding werd meegenomen, maakte mij in het geheel niet uit. Ut was vaak; de ogen dicht en Banzai ! Ik verdedigde daarom wel iets te fanatiek, vond de Trainer. Nou vond ik, als voorstopper, dat dat wel moest, want er stond een laatste man achter me, die geen verdediger was maar gewoon een hele goeie voetballer. Hij nam een bal aan, begon er mee te lopen, speelde d’r zo links en rechts wat uit en ik zag um nooit meer terug. Stond ik daar met de een of andere behendige spits en tsja, ik wilde nou eenmaal niet dat hij scoorde. En dus ging zo’n spits nogal us op onreglementaire wijze naar de grond.

 

Daarom kwam de Trainer tot een even geweldige als dramatische maatregel om dat geschop van Jantje in te dammen. Hij sprak met me af, dat ik slechts drie overtredingen per helft mocht maken en werd dat meer, dan haalde hij mij d’r af. Zondermeer. Ut kwam voor, lezer, dat er na slechts 20 minuten al door de voorstopper naar de kant werd gekeken, op zoek naar mededogen in de ogen van de Trainer. “Kom maar, Jantje”, zei die dan echter beslist en weer kon ik de martelende gang naar het kleedlokaal maken, terwijl de rest fris en fruitig door kon blijven spelen. Wanneer zo’n wedstrijd dan, volgens de Trainer, door een gebrek aan inzet werd verloren, kon hij met droge ogen aan de hele groep melden dat ze een voorbeeld konden nemen aan de inzet van Jantje.

 

Alhoewel dit enigszins verwarrend werkte, was toen helaas de afstand tussen de Trainer en de jeugdspeler zo groot, dat het nooit tot een verhelderend gesprek kwam. Wel werd er met de jongens onderling over gepraat en eigenlijk begreep ik best wat de Trainer wou, maar dat ene jaar was te kort om nou precies van hem te leren wat er nou in de plaats van die overtreding moest komen.

 

De volgende trainer, waar ik ut meeste van geleerd heb, was geeneens trainer, maar een speler. Ik speelde jaren samen met hem. Hij was de oudere voetballer, kwam uit Zwolle, had “hoog” gevoetbald en was met een paar vrienden om nooit achterhaalde redenen bij ons in ut dorp beland om gezellig af te bouwen. Hij had een gave techniek, passeerde makkelijk een man, had een prachtige, lange, precieze pass in de benen en een groot inzicht. Hij kon alleen niet incasseren, begon al gauw te zeuren als ie een tikkie kreeg en hij was traag. Gut, wat was ie traag. Als ze ‘n um voorbij waren, dan keek ie ze nog net na, maar meer ook niet. En dát deed ie zelfs traag. “Och”, kreunde hij dan nog vermoeid, maar verdere actie hoefde je niet te verwachten.

 

Ik genoot van um. Hij coachte mij. Soms teleurgesteld, soms driftig, maar meestal vriendelijk en kalm. Hij wist dat ik wel wilde en ik wist dat hij ut kon. Met de partijtjes was ik graag bij um. Ik liep en sjouwde en schopte en schoffelde en slide en hij loerde en dribbelde en shuffelde en timede en af en toe keken we mekaar aan. Als hij de bal had, ging ik lopen, al moest ik nog achter um vandaan komen, en hij keutelde en krummelde en precies op ut goeie moment kwam de pass en was er slechts het begrijpen nodig om een goal te maken. En na de trainingen ouwehoerde hij eindeloos over die ene bal, die ene actie, die ene goal, die ene situatie en nam nog een flesje en nog een flesje en nog één, want daarin was hij alles behalve traag. Hij had ut over wat ik goed deed en fout deed en dat kwam meestal op hetzelfde neer; “Rustiger, Jan, iets rustiger, iets meer nadenken”. En ik dacht wel na, oh ja, maar dan voor en na de wedstrijd, maar nooit erin.

 

Wel werd ik iets rustiger van hem. Als rechtsback had ik met hem altijd twee mogelijkheden; of ik speelde hem aan of ik gooide de bal (met die mooie trap, weet u nog wel) stijf langs de lijn van ‘het oude veld’. Ik noem dat even expres, want dat oude veld, daar was iets mee. Een goed voetbalveld ligt een beetje bol, moet u weten. Dat is voor de regen. Of eigenlijk tegen de regen. Op een bol veld blijft geen water staan; dat hoort er dan logischerwijs af te lopen. ‘Het oude veld’ lag echter niet bol, maar hol. En niet zo’n klein beetje ook. Bij de rechterbuitenlijn, gerekend vanaf de schuure van Harm, vooral. Het veld liep gewoon iets op naar de lijn toe. En onbewust (ik dacht daar niet over na) maakte ik daar gebruik van. Er waren veel ballen, hard langs de lijn gegeven, die er eigenlijk uit moesten rollen, maar die dan uiteindelijk, wanneer de snelheid er wat uit was, langs die lijn weer terugzakten ut veld in. Recht voor onze rechtsbuiten, die er dan achteraanging, een enigszins verwarde linksback van zich afschuddend. Jaah…., dat oude veld was goed voor mijn zelfvertrouwen.

 

Het absolute hoogtepunt van de samenwerking met de oude voetballer was in een competitiewedstrijd tegen ik weet echt niet wie. Er werd door de tegenstander een corner genomen vanaf links en die werd rechts uit de zestienmeter gekopt. Ik snelde van mijn doelpaal naar de bal en dreef um enkele meters op en zag Freddy (want zo heette hij) iets voor de middellijn staan. Ik speelde hem aan en hij speelde z’n tegenstander uit, wachtte, keek links en rechts en zag mij komen vanachter hem. Hij speelde mij weer aan en liep door. Ik keek voor me, zag de buitenspeler terugzakken, keek weer links van me, keek Freddy in de ogen en schoof de bal weer terug naar hem. Vervolgens liep ik weer door, passeerde mijn buitenspeler met z’n back in de rug (zij deden even niet mee) en liep gewoon door tot punt zestien. En precies op tijd kwam daar de pass……… Feilloos……… Loepzuiver……. Stropdassenwerk.

 

Nou zou ut mooi wezen als er achteraankwam dat ik die bal vervolgens stijf in ut kruis had gejengeld. Dat zou immers een logisch en prachtig passend slot van dit verhaal zijn. Zo ging ut echter niet. Sterker nog; de bal kwam uiteindelijk terecht in de doelmond van het haaks erachter gelegen veld. (Op die zaterdag is het bekende Haakse-Goalsschieten ontstaan, waarbij enthousiastelingen nog steeds proberen om die actie te herhalen. Tot op heden echter zonder succes).

 

Mijn gevoelens na deze actie waren zeer gemengd. Aan de ene kant baalde ik als een stekker, dat ik um niet had gemaakt. Voor ut elftal, voor mezelf, voor de wedstrijd, maar ut meeste nog voor Freddy. Hij had me de kans gegeven, echt gegeven, en ik had um niet verzilverd. Maar aan de andere kant was ik ook verrekte trots. Want vanaf die dag wist ik dat Freddy, die zeurderige, trage, vriendelijke, maar bovenal geniale ouwe Freddy mij serieus nam op ut voetbalveld.

 

Ach, eigenlijk heb ik nooit voetballen geleerd.

Ik heb ut, voet voor voet, ontdekt.

Met dank aan Freddy.

             

De activiteitencommissie van Actiecommitee OZOOS nodigt al haar leden uit om de jaarlijkse, rituele verbranding bij te wonen van vooral witte, maar ook alle anders dan zwart gekleurde voetbalschoenen, zoals daar zijn; gele, rode, zilveren, gouden en dit jaar speciaal de “kezman-blauwe”.

 

Traditioneel zal deze feestelijke happening weer plaatsvinden op de 3e woensdag na de uiterste schouwdatum van het Zwarte Water.

 

In het voorprogramma, verzorgd door de verwante groep Liever Geschaafd Dan Beschaafd, vindt eveneens weer de inmiddels bekende uiteenrukking plaats van gebruikte slidingbroekjes, welke door Geweldige Leiders in beslag zijn genomen. (Dit jaar zal de uiteenrukking verricht worden door een viertal geblokte voorstoppers).

 

Voor de muzikale omlijsting wordt gezorgd door HOT CHOCOLATE en SMOBAW (de Schwarzwalder Musikanten Ohne Bugel Aber mit Waldhorn)

 

Op vertoon van de OZOOS-lidmaatschapskaart kunt u bij de ingang weer de consumptiebonnen verkrijgen voor de halve liter BLACK MOMBASA Wasbenzine alsmede het lunchpakket met de speciale OZOOS-krentebollen.

 

                Brandvergunning is verleend onder nummer BurnThemAll-4365

 

 

 

 

Tot dan, Tot OZOOS

OZOOS   –Op Zwart Of Op Sokken-                                        2e bericht

 

Actiecommitee OZOOS is opgericht om ooit weer te komen tot een tijd, waarin voetbal zich weer afspeelt op zwarte voetbalschoenen, kortom; OZOOS wil een betere wereld.

Wilt u ook een betere wereld; schrijf u in op crea004@worldonline.nl

 

Toelatingseisen

Na de oproep in het vorige clubblad om lid te worden van onze organisatie is het  

ledental gigantisch gestegen en wel met een percentage van 1200 % (was 1, is nu 12). Ondanks dit nog weinig vertoonde succes, is er nog plaats voor meer leden. Wellicht kon u “er niet doorkomen”, omdat onze ledenadministratie helemaal plat gebeld werd over eventuele toelatingseisen voor OZOOSleden. “Kan ik wel lid worden; ik heb namelijk schoenen met 3 witte strepen ?” en “Ik heb schoenen met rode hakken, mag dat ?”, zijn veel gestelde vragen. In antwoord daarop kunnen wij u meedelen, dat wij er begrip voor hebben dat nog niet iedereen op geheel zwarte schoenen loopt. Het gaat echter om de intentie. Bent u op zoek geweest naar zwart, maar kwam u door het belabberde aanbod of door de prijs of door een beroerde (lees; onbenullig grote) schoenmaat of was u door nog andere oorzaken wel genoodzaakt om concessie’s te doen, ja gut, ut is niet anders. Als de wil er maar is. Schrijf u alsnog in en ontvang ook onze nieuwsbrief.

 

Virusvrij

Aan IJVV-7 is officieel door OZOOS het predikaat “volledig virusvrij” toegekend, na het emotionele afscheid van een speler, welke zich weliswaar voortbewoog op (zeker voor 70 %) witte schoentjes, maar, merkwaardig genoeg, bekend stond en nog staat als “Zwarte John”. Het predikaat werd toegekend, omdat geen enkele speler van dit elftal thans nog witte schoentjes draagt. Eventuele andere elftallen, welke voor dit predikaat in aanmerking wensen te komen, kunnen zich voor een kritische doorlichting opgeven.

 

Dreigmail

De oprichter van OZOOS werd via zijn e-mail adres aangesproken door een anonieme mailer, zich bekendmakend als wittevoetbalschoenliefhebber. Hij beval om OZOOS per direct te stoppen en dreigde om genoemd e-mail adres te blokkeren, zodat nieuwe leden zich niet meer zouden kunnen inschrijven, verder dreigde hij met een dagelijks bombardement van honderden e-mail’s met afbeeldingen van witte schoentjes (hoe wreed kan een mens zijn ?) en deed het voorkomen alsof hij mee kon kijken op de harde schijf van de oprichter.

 

Ik kan u melden dat dit voor enige onrust zorgde bij de oprichter. Echter, doordrongen van de belangrijkheid van OZOOS, gaf hij niet toe (“Wij kunnen en mogen niet wijken”, sprak hij bewogen) en bleef via e-mail in gesprek met deze witteschoenenterrorist. Wel beangstigde hem het feit, dat een wildvreemde door middel van hackerspraktijken blijkbaar kon meekijken op zijn PC (zo’n ding heet toch voor de drommel niet voor niks een Personal Computer ?). Was hier sprake van een digitale stalker, met een obsessie voor witte schoenen, ja, een levensgevaarlijke gek ? Hadden wij hier te maken met de Folkert van der G. van de witte-schoenen-branche ? Was het de strak georganiseerde criminele witteboorden-aangaande-witteschoenenmaffia, die bang was voor daling van de omzet ? Of was het toch een onschuldige (?) grap van een IJVV’er?

 

Op een gegeven moment gaf deze extremist aan dat hij uit het oosten van het land kwam, in een net pak zijn werk deed en ergens in de dertig was. En weer zette de oprichter een mogelijke verdachte op zijn denkbeeldige lijstje. Na intensief heen en weer gestuur van berichten, waarbij door de onbekende duidelijk dreigende taal werd gebruikt, werd op een geven moment duidelijk dat dit zou uitmonden in een lijf-aan-lijf-confrontatie. De oprichter werd gesommeerd naar een plaatselijke kroeg te komen op een nader aan te geven tijdstip. En zo won de nieuwsgierigheid het van de achterdocht en toog hij afgelopen vrijdag naar café “De Hoek” voor een rendez-vous met deze duistere onbekende. De zoon van de oprichter, eveneens lid van OZOOS, mocht hem vergezellen, zo had de onverlaat geschreven, dewelke zelf zo’n 10 minuten later zou arriveren. Wie of wat zou de oprichter op zijn pad vinden ? Welk sinister complot was hier gesmeed ? Welke krachten spanden hier samen ?

 

Eenmaal in de kroeg werd hem, na het bevestigende antwoord op de vraag of hij “kwam voor de witte schoentjes ?” door de dienstdoende barkeeper een kopie overhandigd van de laatste e-mail, alsmede een glas bier. Na wat heen en weer gevraag tussen de oprichter en de barkeeper en een rondkijken door de oprichter “of hij niet gefilmd werd of zoiets”, sprong plots een grijnzende IJVV’er onder de bar vandaan, met de bekentenis dat hij, ja hij, de witteschoenenman was en dat het hier een grap betrof. De inside-information had hij verkregen door samen te spannen met de zoon van de oprichter, waarmee hij op vriendschappelijke voet staat.

 

U zult begrijpen dat dit de familieband danig op de proef stelde. Een royement van het betreffende familielid wordt dan ook serieus overwogen, al moet gezegd, dat na een aantal versnaperingen in het genoemde café, de scherpe kantjes wel enigszins wegvielen. Wel werd de jonge, en dus waarschijnlijk niet helemaal de gevolgen overziende, grappenmakers beloofd, dat er ooit een dag zal komen, dat zij spijt zullen krijgen van deze, weliswaar humoristisch bedoelde, maar desalniettemin met de grondbeginselen van OZOOS spottende, actie. (Of zoals een Canadese sympathisant het zo treffend in een van de vele steunbetuigingen verwoordde: “Nobody fucks with OZOOS”).

 

Ter meerdere glorie van OZOOS dient nog vermeld te worden dat enige van haar leden de witteschoenenfan van harte uitnodigde om, met witte schoenen, een training bij te wonen van IJVV-7, zoals u inmiddels weet een geheel virusvrij elftal. Geheel naar zijn witteschoenenkarakter en na waarschuwingen van zijn bezorgde ouders en huisarts, verscheen hij lafhartig niet op genoemde training. (Reactie van eerdergenoemde sympathisant: OZOOS rulezzzz.)

 

BSRF

BSRF (Black Shoe’s Rule Forever), de militante afscheidingsbeweging van OZOOS, heeft via de media bekend gemaakt, dat het volgens de thans geldende Jachtwet, artikel 377, lid 2, sub a, is toegestaan om, tijdens kantooruren, binnen de bebouwde kom, door middel van een hagelgeweer, het vuur te openen op witte Puma’s. OZOOS heeft begrip voor de gevoelens die mensen hiertoe drijven, maar blijft graag geweldloos en hecht eraan om zich te distantiëren van een dergelijk voornemen.

 

Volgende keer meer. Tot dan, dan. Tot ozoos.

 

                                                                          OZOOS      

BOTSING

 

Bij een vereniging als IJVV heb je leden, ereleden, bestuursleden en niet-leden. Je hebt er voetballers, trainers, leiders, scheidsrechters, vlaggers en euh….. oh ja, wedstrijdcoördinators, die heb je ook. Verder zijn er vrijwilligers en betaalde krachten, kijkers, steuners, sponsors, donateurs en supporters. Er zijn er bij, die altijd in de picture staan en er zijn er ook, die stil en anoniem hun werk doen. Je hebt er lui die graag voor de bar staan en lui die graag achter de bar staan. Je hebt er voetballers die opstaan en gaan slapen met voetbal en je hebt er voetballers, die voetbal zien als een leuke bezigheid voor de zaterdagmiddag en als helemaal niks meer of minder. Er zijn kinderen op en rondom zo’n vereniging, ouders en grootouders. Er zijn er die extra dingen doen voor de vereniging, omdat het hún vereniging is en er zijn er die letten op wat de vereniging voor hen doet, omdat het hún contributie is, die ze betalen.

 

Binnen zo’n vereniging zoekt iedereen het plekje wat het beste bij hun persoon en bij hun behoefte’s past. Sommige vinden zo’n plek niet en vertrekken weer. Sommige denken het er te vinden en komen juist. En zo kun je een vereniging door de jaren heen, zien als een dynamische, steeds maar weer doordraaiende samenvoeging van verschillende mensen, met echter één verbindende factor; voetbal. Voor sommige niet zozeer het voetbal, als wel de voetballers, maar goed, voetballers voetballen, dus; voetbal.

 

Mooi, eigenlijk.

 

Overigens wil dit nog helemaal niet zeggen, dat dat ene uitgangspunt ervoor zorgt dat ook alle neuzen dezelfde kant opwijzen. Dat zou ook wel heel raar zijn. Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt, heeft iedereen zijn eigen behoefte’s en zijn eigen beweegreden om bij dat IJVV betrokken te zijn en het kan niet uitblijven of jouw plekje heeft invloed op dat van een ander. En ja, je kunt ut die ander nou eenmaal niet altijd naar de zin maken. En dus botst dat wel us. Maar ach, als er dan ut nodige respect is voor mekaar, dan loopt dat ook wel weer los. 

 

Als u nou het bovenstaande heeft gelezen, dan zullen er onder u weinig zijn die het niet met me eens zijn. Iedereen kan daar wel mee leven. Toch ?

 

Ons clubblad wil een afspiegeling zijn van al die verschillende mensen binnen onze vereniging; ze kunnen daar hun ei kwijt. De meesten hebben die behoefte niet. Anderen wel. Zij die de behoefte wel hebben, leveren hun bijdrage in bij de redactie. Sommige schrijven heel serieus, sommige met humor en sarcasme. Sommige willen met hun naam en toenaam in het blad, sommige onder een pseudoniem. Dat pseudoniem willen zij omdat het volgens hen om de boodschap gaat en niet om de boodschapper, omdat zij los van hun persoon of functie bepaalde zaken te melden hebben. Dat is hun keuze en de redactie respecteert die keuze. Zoals we ook de vrijheid van meningsuiting respecteren; verschillende meningen van al die verschillende mensen.

 

Die redactie, waartoe ik overigens ook behoor, bestaat uit mensen, die iets willen betekenen voor de vereniging, anders zaten zij niet in die redactie. Zij dragen de vereniging dus een warm hart toe. Zij hebben daarbij als uitgangspunt, dat zij niemand willen kwetsen met hetgeen er in dat blad komt en bovendien willen ze niet dat de vereniging er onder lijdt.

 

Wij dachten dat een ieder daar al wel van uitging. Gezien de reactie’s van de afgelopen tijd echter, leek ut me zinnig om dat nog even aan u te melden.

NUMMER 10

 

Er zijn nogal wat voetballers, van jong tot oud, die stiekem dromen om ooit de perfecte wedstrijd te spelen in een heel erg goed team en dat onder nummer 10. Uit de tas met shirts mag immers niet iedereen nummer 10 pakken. En let wel; niet iedereen die op de nummer-10-positie speelt en niet iedere uitzonderlijk goeie voetballer is een nummer 10. Oh gut, nee.

 

De nummer 10 dwingt, stuurt, opent, bepaalt, doorziet en denkt vooruit; hij is het geniale brein, de technisch tactisch heerser. Willem van Hanegem was zo’n speler, en Michel Platini, Diego Maradonna, Zinedine Zidane en nu loopt er bij Porto weer zo’n Deco; dat is er volgens mij ook één. Eén om van te houden. Nou noemde ik u wel een uitzonderlijk begaafd rijtje namen, maar er zijn meer nummers 10. Er is een nummer 10 voor elk nivo en het nivo is belangrijk voor hem, want op een nivo hoger is hij opeens geen nummer 10 meer, maar oogt hij als een hopeloze looser.

 

Als de nummer 10 slaagt, dan slaagt hij meer dan anderen, maar als hij faalt, faalt hij duizend keer meer dan anderen. Dan gaat hij ten onder aan het onbegrip van de spelers om hem heen of de onwil van het lichaam, omdat dat lichaam weigert uit te voeren, wat zijn geest gebiedt.

 

De nummer 10, op wat voor nivo dan ook, is creatief, eigenzinnig en gevoelig; vaak oogt hij flegmatiek en nonchalant, ja, op het arrogante af. Een nummer 10 is geen volgzaam typetje, geen open boek, nooit rechttoe, rechtaan. Hij wil, nee, eigenlijk eist hij datgene waar de nummer 10 recht op heeft; hij eist de acceptatie van zijn status, hij wil de erkenning, dat hij de nummer 10 is en daartoe bewandelt hij de grillige paden, die zijn karakter hem wijst.

 

Voor een nummer 10 is het een groot voordeel als hij al wat ouder is. Dan heeft hij zijn positie afgedwongen, dan worden er wat minder vragen gesteld, dan wordt zijn incidentele falen, ja, zijn dagen van alom gevoelde afwezigheid bedekt met de mantel der herinnering aan eerdere momenten, dan weten ze nog; hij kan het, hij heeft het in zich, hij is de nummer 10.

 

Tegenwoordig is elke jeugdopleiding van een dusdanig hoog nivo, dat elke jeugdspeler de basis onder de knie heeft. Dan wordt er luid geapplaudisseerd als jeugdspelers met die basis “hun uiterste best doen” en dat kun je volgens velen het beste meten door te kijken hoe hard ze lopen en hoe veel ze zweten. Er zijn ook zoveel jeugdspelers, dat er door de oppervlakkige regels van discipline genoeg geschrapt kunnen worden. Als je niet in de maat loopt, dan lazer je maar op. Wie mist jou ?

 

Maar de jeugdige nummer 10 dan ? De ongerijpte, vaak uit de maat lopende reden, dat wij ooit weer als toeschouwer naar een voetbalveld gaan ? Het kind wat nummer 10 wil worden en dat in potentie al is, alleen je kunt het nog niet zien ? Want creatief en eigenzinnig is hij al, gevoelig ook, maar wie is hij om te willen sturen, dwingen en bepalen; luisteren moet ie.

 

Hoewel ik sinds de zwart-wit beelden van de Europa en Wereldbeker een fan ben van Feyenoord en dat waarschijnlijk ook tot in lengte van dagen zal blijven, heeft die club een traditie en cultuur van “geen woorden, maar daden”, van bloed, zweet en tranen, van “down to earth”. Daarin is geen plaats voor het zweven in eigenzinnigheid en arrogantie, maar ook geen finesse voor het fijnslijpen van diamanten. En in die sfeer kon Robin van Persie geen nummer 10 worden. Als Feyenoorder, maar meer nog als voetballiefhebber, baal ik daarvan. Het is een situatie waarin van Persie en Feyenoord beide verliezen, maar bovenal verliest het voetbal zelf.

 

Maar nu we ut er toch over hebben en om even nog wat dichter bij huis te blijven, heeft IJVV de traditie en cultuur om een nummer 10 met al zijn nukken te accepteren en te laten groeien ? Onderkennen wij de diamant, als hij nog ruw en ongepolijst is ? Ooit groeide Harjan de Velde (tegen de stroom in ?) uit tot de onbetwiste nummer 10 van IJVV.

 

Maar euh………heeft ú de nieuwe al gezien ? Of is ie d’ur al en speelt ie linksbuiten ? Of rechtsback ? Of weet ik waar. Trainers, leiders, let op uw zaak; de liefde van de miskende nummer 10 is niet eindeloos.

WASHANDJE

 

Op vrouwen na zijn alle voetballers mannen;

voetbal is een mannenzaak, een zaak van mannen, dus.

Zij pakken op zaterdagmorgen hun tassen in;

Ze doen er shampoo in, een handdoek en desnoods deodorant.

Maar nooit pakken zij een washandje in.

Nooit.

Dat doen mannen niet.

 

Alhoewel washandjes weinig ruimte innemen.

En eigenlijk best handig zijn;

vooral voor die hardnekkige, gronderige vlekken, vlak onder de knie, waar ut lijkt alsof het vel in anderhalf uur vergroeit is met de heerlijke modder van ut heerlijke veld.

Je kunt er zo lekker mee schrobben, maar nee;

de voetballer pakt echt geen washandje in;

hij wast zich met shampoo en met zijn blote handen.

 

Hij gaat nog liever vies de broek weer in,

vindt nog liever de volgende morgen vlekken van ut veld in zijn laken,

of ut gras in de plee als ie achterom kijkt,

dan dat ie zich wast met een washandje

temidden van mannen.

 

Mannen in ut voetbal houden ook niet van andere voetballers;

Ze vinden ze niet mooi,

Ut is niet mannelijk om dat te vinden.

 

Ze houden van voetbal, dat wel.

En andere voetballers zijn of ‘niet slecht’

of ‘wel goed’

en hoogstens ‘kunnen ze er wel ietsie van’.

 

Maar ja, dan is er Bergkamp.

En Bergkamp is gewoon mooi om te zien.

Ook zonder bal, hoe hij loopt, hardloopt en sprint,

hoe hij zich lijfelijk beweegt;

alsof er muziek wordt geschreven.

 

Zelfs als door de gewoonheid van de spelers om hem heen hem iets niet lukt,

Zelfs als het veld, in haar onvolmaaktheid, hem belet om het te doen zoals het moest zijn,

Zelfs als de bal hem, bij uitzondering, niet begrijpt, 

dan nog geniet ik van zijn gratie,

van zijn allure,

van zijn zucht naar schoonheid,

zijn liefde voor de kunst.

 

Ik weet dat ut niet hoort onder mannen;

toch raad ik u, met klem aan;

volhard in het negeren van washandjes,

maar hou van Dennis Bergkamp,

onvoorwaardelijk.

SCHEIDSRECHTERS

 Scheidsrechters zijn erg belangrijk voor een goed verloop van een voetbalwedstrijd. Als je daarbij dan ook nog eens een goeie scheidsrechter treft, dan ben je helemaal een blij mens. Als je een goeie scheidsrechter hebt hoef je als voetballer alleen maar te voetballen en kun je daar dus helemaal mee bezig zijn. En dat willen voetballers graag. Goeie scheidsrechters voelen een wedstrijd aan en dragen er in sterke mate toe bij, dat de negatieve elementen in een wedstrijd niet de boventoon gaan voeren. Ze geven een meerwaarde aan een wedstrijd.

 Zelf vind ik een “slechte” scheidsrechter ook nog niet zo erg, want dat is vaak een goedwillende man, die fouten maakt. Nou zijn wij dat als voetballers ook, al maken wij over het algemeen wat meer fouten per wedstrijd. Zo zie ik dat. Verder zijn er helaas ook nog scheidsrechters, die menen een bepaald elftal vooruit te moeten helpen, zodat ze als 12e man aangemerkt kunnen worden. Vreemd genoeg lijkt ut alsof zulke scheidsen alleen “uit” fluiten. Dergelijke scheidsrechters verstieren een wedstrijd, omdat het op zo’n manier nooit een eerlijke strijd is. En (echte) voetballers willen graag een eerlijke strijd.

 Aan de andere kant mag je altijd al weer ontzettend blij zijn als je überhaupt een scheidsrechter hebt. Ik verwonder me d’r altijd maar weer over, dat er mensen zijn die zich, en sommige zelf met een zekere blijmoedigheid, beschikbaar stellen voor een dergelijke ondankbare taak. Gelukkig stelt de KNVB scheidsrechters aan voor het 1e en 2e elftal. Gelukkig ook zijn er elftallen, zoals het 5e, het 6e, het 8e en het 9e, die zogenaamde “eigen” scheidsrechters hebben in de personen van Sander Meuleman, Gerrit Wezenberg, Dick van de Meulen en Klaas Klooster en die telkens weer proberen zo objectief mogelijk hun elftal te fluiten. Bij verhindering van zo’n eigen scheidsrechter, wordt er vaak een beroep gedaan op een eigen speler of leider.

 Dan zijn er nog de elftallen, die niet beschikken over zo’n eigen scheidsrechter en dat zijn dus het 3e, het 4e, het 7e en Dames 2. Dit jaar is er voor het eerst geprobeerd om via een roulatieschema verschillende scheidsrechters op de verschillende elftallen te krijgen.

 Gelukkig wilden Wim Sangers, Willy Keijzer en Roelof Meuleman hier wel aan meewerken. En zo is er getracht dit jaar om telkens bij deze elftallen weer “een ander hoofd” als scheidsrechter aan te stellen. En dat is wonderwel gelukt. Het is bij mijn weten dit jaar, tijdens de competitie, niet voorgekomen dat een van genoemde elftallen zonder aangewezen scheidsrechter zat. Al is het voorgekomen dat Wim Sangers zowel een half 1 wedstrijd, als een half 3 wedstrijd op dezelfde dag floot. Een groot compliment dus voor genoemde heren, waarbij nog eens aangetekend dient te worden dat Roelof ook bij de jeugd nogal eens werd ingeschakeld. Incidenteel zijn Dick v.d. Meulen, Gerrit Wezenberg en Roel Strijker bijgesprongen.

 Persoonlijk lijkt het mij goed als dit roulatieschema uitgebreid zou kunnen worden. Het lijkt me een gezonde zaak als een elftal niet persé vastzit aan een bepaalde scheidsrechter. Rouleren lijkt mij prettiger, zowel voor de scheidsrechter als voor het elftal. Het voorkomt dat emotie’s de boventoon gaan voeren, dat de banden te nauw worden en dat de objectiviteit gewaarborgd blijft.

Het zou dan ook mooi zijn als deze vaste groep van roulerende scheidsrechters in stand blijft en zelfs uitgebreid zou kunnen worden. En dat bedoel ik beslist niet negatief naar de vaste “eigen” scheidsrechters toe, want het is voor een elftal een zegen als je weet dat je een scheids hebt en ik wil daar beslist niet “aankomen”.

 Bent u scheidsrechter en wilt u rouleren of weet u er zo een, neem dan contact op met iemand van de Seniorencommissie. (Er wordt rekening gehouden met de wensen voor wat betreft vrije dagen)

 Tenslotte wil ik graag alle scheidsrechters bedanken voor al die wedstrijden, die dit jaar weer konden beginnen met een scheids en ik denk dat ik namens alle leiders en (bijna) alle spelers spreek.

HET ZEVENDE

 

Vanuit mijn elftal kreeg ik het verwijt dat ik niet meer schrijf over HET ZEVENDE. Alsof dat niet meer belangrijk zou zijn. Alsof ut de moeite niet meer waard zou zijn om over te schrijven. En dat wil ik graag even uitleggen. Of uitleggen; ut lijkt eigenlijk meer op een bekentenis.

 

Ik heb namelijk vaak over HET ZEVENDE geschreven in buien van melige melancholie, ik heb vaak mijn frustratie’s verdronken in zinnen vol zelfspot, mijn onmacht verwoord in cynische grappen en grollen, met de pen pinnig geparasiteerd op de puntenloosheid van mijn ploeg. Vaak hield ik aan de lege handen van het verlies toch nog “een stukje voor het clubblad” over; ja, ik haalde het onderste uit de kan van onze zinloos lijkende strijd om erkenning.

 

En won daarmee de glimlach.

 

Wonnen we toch nog wat.

 

Dat ZEVENDE bestaat echter, anno nu, niet meer. Terugkijkend op het vorige en het voorbije seizoen overheersen er andere gevoelens. Gevoelens van trots. Van respect. Moeilijke woorden in deze tijd. Je mag ze bijna niet hardop zeggen. Te soft.

 

Woorden als ‘vriendschap’ ook, bijvoorbeeld. Al lijkt het niet meer te zijn dan een oppervlakkige voetbalvriendschap, die niet verder reikt dan veld, kleedkamer en kantine. Maar toch zo waardevol, omdat ze ook in hoofd en hart zitten. En niemand weet hoe diep…..

 

Terugkijkend doemen er beelden op van onaantastbaar lijkende ploegen, die tegen ons alles moesten geven wat ze in huis hadden. Herinneringen aan vooraf afgesproken strijdplannen, die we nog uitvoerden ook. Van goeie wedstrijden, die we weliswaar nipt verloren, maar wat verlies je eigenlijk in een goeie wedstrijd ? Ik herinner me wedstrijden die we slecht begonnen en in de loop van de wedstrijd ombogen naar beter; ik herinner me dat ik dat als kracht ervaarde. Kracht van HET ZEVENDE. Ik herinner me gezichten vol van concentratie om me heen. Lachende gezichten in de kleedkamer. Of even schelden en dan vergeten. Kunnen vergeten, omdat het beste gegeven is, wat we hadden; geen verwijten nodig. En discussies over wat er niet in zit zijn zo zinloos; ze lopen leeg als waterzakken in ut gras, na de wedstrijd.

 

Ik herinner me van alles wat niemand aan de lijn heeft gezien. Want wat er wordt gevoeld, beleefd en gedacht, dat zie je aan de lijn niet. De dingen die je in het veld deelt, zie je aan de lijn niet. Daar zie je zo weinig. Ik herinner me die jaren van repeterend, pijnlijk verlies nog heel goed en kijk nu om me heen me heen en zie nog steeds dezelfde gezichten. Zonder ene punt bleven we goeddeels bij elkaar. Als een elftal.

 

En nu spelen we als een elftal.

 

Ut bleef me lang bij dat een speler in een vlaag van gevoelvolle ernst HET ZEVENDE het beste elftal noemde. Er werd niet gelachen. Niemand vroeg waarom, niemand vroeg hoe hij dat bedoelde. Omdat iedereen ut begreep. Omdat iedereen wist dat hij gelijk had.  

 

Oh nee, alles is nog niet goed; nog lange niet.

Hoeft ook niet.

 

Komt nog.

OZOOS, Op Zwart Of Op Sokken,                            4e bericht

 

Open brief aan De Bondscoach,

 

                                                      IJsselmuiden, 1 juni 2004,

 

Beste Bondscoach,

 

De Duitsers staan voor de poort. Ut gaat beginnen. We moeten aan de bak. Ik neem aan dat u Onze Jongens lichamelijk helemaal op orde hebt. Dat u ut luie zweet d’r wel even uit gejakkerd heeft. Dat is u best toevertrouwd. Toch ? Misschien nog een trainingkie gewaagd aan de pengelties. Geloof ik best. Wil ik ook afblijven. Een ieder z’n vak.

 

Waar ik ut, als medeNederlander, maar meer nog als oprichter van OZOOS, nog wel even met u over wil hebben, is de geestesgesteldheid van de spelers. Want ze moeten natuurlijk wel scharrup in de kop wezen, als ut losbarst. Dat ze d’ur wel op en over willen. Desnoods zonder vreten. En nou denkt u misschien, dat u daar niks aan kan veranderen, maar dat ben ik dan weer niet met u eens.

 

Kijk, als ut goed is, straal je aan de buitenkant zo ongeveer uit, wat er binnenin u zit. En in de wedstrijd moet dat er allemaal uitkomen. Zo werkt dat toch ongeveer ? Dat weet u toch drommels goed ? U was tenslotte ook zo’n drukke, driftige kuitenbijter. U verzaakte zelluf ook nooit. Ik zie u nog zo struinen op de Haagse velden met die korte mouwen en die afgezakte kousjes, want scheenbeschermers, dat was nog niet verplicht en aangezien uw schenen toch van een verboden Braziliaans soort hardhout gemaakt zijn, waren die dingen geeneens nodig. Maar op ut moment dat ik dit schrijf leven we in een andere wereld en is ut de dinsdag na de wedstrijd Nederland-Belgie en ik moet u bekennen, beste Bondscoach, dat toen onze jongens zo voor de wedstrijd op een rijtje stonden, dat ik toen al volledig afknapte. U mag best weten dat ik de pim-pam-pet weer onder uit de kast heb gehaald. En dat ik na de rust ook het Ganzenbord nog heb opgezocht.

 

Ut shirt en de broek en zelfs de kousen van Onze Jongens waren hagelwit en…., ja hoor; de schoentjes van een groot aantal spelers waren daar naadloos op aangepast. Ja; geen wonder dat dat spul maar wat aanmoddert. Nou hoor ik u al mopperen,  (want u bent best wel een beetje een mopperkont); “Ut maakt mij niet uit of ze die bal d’r nou op witte of op zwarte schoenen inknallen”, en op zich ben ik dat nog met u eens ook, maar ut gaat er mij om dat ut al niet deugt, dat ze daar mee bezig zijn. Als je ze de naam van hun direkte tegenstander vraagt, dan kijken ze je wat suffig aan, want daar zijn ze niet mee bezig, maar als je opmerkt dat hun kleur ogen niet helemaal corresponderen met de swoosh op hun zweetbandje, dan zijn ze in alle staten, dan liggen ze halve nachten wakker, dan raadplegen ze als de sodemieter hun personel mental coach om ze uit het dipje te halen en vervolgens hun personel dressguide om ze te adviseren voor hun volgende optreden.

 

En als ut dan nog om andere dingen gaat, dan zeg ik ach joh, Bondscoach, maak je niet zo druk, maar ut gaat hier potvurredorie wel over de schoenen, de kicksen, de wondersloffen, de werktuigen van de voetballer, de beroerders van die mirakelse ronde wondere bal, waar ut allemaal om draait. Ut moeten (ja móeten) zwarte schoenen zijn, zwarte schoenen op groen gras en daar valt niet mee te sjoemelen. Kijk, als Jaap bij u komt en zegt dat ie z’n haar pimpelpaars wil laten verven, laat um gaan. Als Patrick z’n tatoo’s door wil laten lopen via de rug, over z’n reet tot op z’n enkels; ut kan me niks verrekken, al wil Edgar naast z’n bril nu ook z’n helm op; ut zal mij volledig worst wezen, als ze maar zwarte schoenen dragen. Dat is de basis.    

 

Die zwarte schoenen zeggen meer dan duizend woorden. Die zwarte schoenen zeggen; “Ik vrete vandage ut grùs uut de grond”. Ja, ut heerlijke, goudeerlijke zwart wat zegt; “Ut mag overal aan liggen, maar niet aan mij”. Die uitstraling, daar gaat ut om.

 

Nou begrijp ik best dat die jongens ut allemaal ook niet zo breed hebben; ik heb begrepen dat ze d’r verder helemaal niet bij werken en al dat gereis kost ook nog us een beste cent en dus kan ik d’ur wel inkomen dat ze af en toe een paar schoenen van een goedbedoelende sponsor aanpakken. Heb ik geen moeite mee. Snap ik best. Ik zou ut ook doen. Maar kunt u er dan niet op letten dat ut zwarte zijn ? Ik snap ook nog dat die sponsors van die witte dingen afwillen, want OZOOS groeit en groeit en dus raken ze die witte rotzooi in de winkel niet meer kwijt, maar dan zou ik toch us optreden, als ik u was. Gewoon even zo’n sponsor apart nemen en zeggen; “Hee euh….. wel zwarte hoor, anders hou je ze maar mooi in de deuze”.

 

Neem nou us een voorbeeld aan Ruudje Gullit. De Zwarte Tullup zelluf. Die zit toch bij Oranje onder de 19 ? Nou, daar las ik vorige week een column over van Kees Jansma (u weet wel, die kale, die wel gewoon kaal is gebleven), Ruud dus, die had met die jongens een pittig woordje gesproken over mentaliteit en instelling. En ik citeer Kees even woordelijk als ie ut over Ruud heeft. Dan zegt hij; “Hij vertelt over de rode en blauwe schoenen, die een paar van zijn spelers droegen, maar nu niet meer, want hij sodemieterde er een stel tijdens de training over de heg”.

 

Hoort u dat, Bondscoach, ? Over de heg ! En daar horen ze. Weg d’ur mee.

 

Ik zie ut zo; als u Onze Jongens zover krijgt dat ze helemaal uit zichzelf zwarte schoenen gaan dragen, dan bent u onze kampioen. En… sterker nog; dan wordt de kans dat Onze Jongens kampioen worden vele malen groter. Want dan hebt u net dat ontbrekende aspect toegevoegd aan de ontegenzeggelijk grote kwaliteiten die er al in Oranje zijn. En da’s geen smoes; denk d’ur maar us over na.

 

Mochten er nog vragen zijn, mail ons dan even; crea004@worldonline.nl is ut adres. Onze helpdesk is d’ur helemaal klaar voor. En euh… mocht u oranje op zwart en dus op scherp krijgen, dan maken wij u zomaar OpperEreOzooser. Kijk, en da’s wat anders dan Bondscoach, daar kan je mee thuiskomen.

 

Inmiddels, tot dan, dan. Tot OZOOS.

 

Hoogachtend,

 

Namens OZOOS;

Jan

COSTA’S

 

Dat reclame misleidend kan zijn wist ik. Gewone dingen lijken ineens ‘een extra dimensie’ te krijgen. Dingen, die je nooit nodig had, maar waarvan je na het zien van de reclame, je enigszins paniekerig afvraagt hoe je ooit zonder gekund hebt. Zo haalt reclame streken uit met je geest. Soms druipt de gekte ervan af. Vraag je je af hoe maf we zijn, dat we d’r achteran lopen.

 

Laatst bijvoorbeeld, zat ik op een onbewolkte vakantiemiddag nietsvermoedend het toonaangevende voetbalweekblad VI te lezen. In het midden van het blad kom ik ineens tussen allerlei kleding en schoeisel terecht. “Gut”, dacht ik even, “toch per ongeluk de Wehkamp uit de krantebak gepakt ?”. Bleek ut een advertentiebijlage van de grote sportmerken te zijn. En die maken d’r echt werk van om je gek te maken. Ut zijn tenslotte niet voor niks topmerken.

 

Op de Nike-pagina’s kwam ik bijvoorbeeld een schoentje tegen, waarvan ik zeker wist dat het hier ging om van die trendy zwembadschoentjes. Men schijnt ze aan te trekken in de strijd tegen de inmiddels woest om zich heen grijpende voetschimmels. Nou, als ik een voetschimmel was, zou ik alleen al terugschrikken van de kleur. Het is de kleur blauw, die de tandarts gebruikt in zo’n eng lampje, die je vullingen doet verstijven. Ook zijn die schoentjes handig voor kinderen, die gaan zwemmen in de IJssel. Wanneer ze van het strandje het weiland opgaan, komen ze van die verrekte distels, van die nog niet geheel opgedroogde koeievlaaien en weet ik wat voor ongemak tegen en zulluke schoentjes zijn daar een prima middel tegen. Maar gek genoeg stond er heel wat anders bij. Het bleek te gaan om een voetbalschoen van het type Mercurial Talaris II FG. (Ja, dat heb ik ook twee keer gelezen.) Daarbij stond bovendien dat deze schoen heel licht is, anatomisch correct, zeer stabiel en bijzonder flexibel dankzij het innovatieve platform-systeem. Ik blijf d’ur echter bij dat dit prima eigenschappen zijn voor een zwembadschoen.

 

Bij de Umbro stond ik alweer op ut verkeerde been. En dat bij de M.O. 10. Want zo heet deze schoen. Mooi schoentje. Voor kunstschaatsen, dan. En als je vrouw bent. Want ik nam –gezien kleur en vormgeving- zonder nadenken aan dat ze daarvoor bedoeld waren. Gooi d’ur een paar strakke ijzertjes onder en ik zie m’n schoonzuster d’r zomaar even een dubbele Rietberger uitgooien, gevolgd door een achterwaartse flik-flak met als afsluiting een driedubbele Salto Cornetto. Zonder nootjes. Maar nee, waarde lezer, ook dit is volgens Umbro een voetbalschoen. Echt waar. En dan nog wel eentje van zacht soepel PVC met carbon-effect hielkap, een geïntegreerd verborgen vetersysteem, een flipp-over tong en PU-puntjes voor meer precisie. Zit d’ur allemaal an. Je gaat je afvragen of ut er nog wel toe doet wat voor een poot je d’r in stopt.

 

Puma maakt ut wel erg bont. En dan bedoel ik ook echt; bont. Ik zag de Puma Icana i FG in de kleuren wit, rood en goud –en dat in één schoen, terwijl dat de andere d’ur ook zo uitziet-, en ik wist honderd procent zeker dat ze te maken hadden met discotheken, met zotte zwoele avonden aan de Spaanse Costa’s, met jonge mensen, die zich na een grondige douchebeurt tot in de verste naden, op hun best kleden, een lokkend luchtje opdoen en als allerlaatste hun blitse schoentjes onder uit de kast halen om te gaan dansen, springen en feestvieren, op zoek naar de mooiste, de uitdagenste, de meest hotte chickkies en niet eens om ze te versieren, maar gewoon om een vet lekkere nacht te hebben. Begrijpt u wel ? Kent u dat gevoel ? Mooi he ? Ja. Hartstikke mooi. Maar op zo’n schoen ga je dus niet voetballen. Zo’n schoen moet de volgende avond ruiken naar verschaald bier, gemorste Flügel en vertrapte shoarma. Zo’n schoen trek je misschien de avond na de wedstrijd aan; nou ja, ala. Maar Puma, in haar blijkbaar grenzeloze zucht tot volledige gekte, wil ze gewoon óp het veld. Volgens hun zijn ze zo geschikt omdat ze gemaakt zijn van ultra lichtgewicht soft microfiber synthetisch ‘Schoeller Dynatec’ materiaal. Hallo ? Als je daar niet spontaan voetschimmel van krijgt tot aan de liezen, dan weet ik ut niet meer.

 

Mensen. Voetballers. Vrienden. Is er dan niemand die deze mallotigheid een halt toeroept ?

Straks gaan ze nog zilverkleurige voetballen maken met zwarte strepen d’r op.

VRIJWILLIGERS

 

Er wordt door diverse hulporganisaties groot alarm geslagen. Waarom ? Nou ut schijnt dat naast de panda, de zwarte neushoorn, de grijs-rode spitsroedelopendebefblafsalamander nu ook officieel de vrijwilliger als bedreigde diersoort erkend wordt. Onderzoek door een commissie samengesteld uit kopstukken van KNVB en WNF heeft namelijk haarscherp uitgewezen dat de laatste decennia de vrijwilliger in aantal drastisch is teruggelopen. In bepaalde functies wordt ze zelfs acuut met uitsterven bedreigd.

 

Nederland zou Nederland niet zijn als hier niet nog een nader onderzoekje tegenaan gegooid zou worden. En wat heeft dat nader onderzoek uitgewezen ? Nou, in een lijvig rapport worden bijvoorbeeld een aantal redenen blootgelegd, hoe of dat nou zo gekomen is. Zo schijnt ut zo te wezen dat vrijwilligers vaak “geen gevoel van waardering” krijgen. Nee, in plaats daarvan krijgen ze juist ut gevoel dat ze ut nooit goed doen. Als alles goed gaat, dan horen ze niks. Men vindt het namelijk volstrekt normaal dat alles goed gaat. Zo hoort het toch ? Maar wanneer het maar even ietsie minder gaat, om wat voor reden dan ook, dan is de kritiek niet van de lucht. Is de gehaktbal niet goed gekruid, staat er 3 spier gras de verkeerde kant op of heeft de scheids maar 3 minuut 24 bijgeteld in plaats van de overduidelijke en quartz-gemeten 3 minuut 27, dan is ut hekke van de dam en moet er eventjes danig gepraat worden.

 

Verder leven wij in een consumptiemaatschappij, zoals dat heet. Ja, waarachtig. Wij consumeren; wij zijn gebruikers. En dat doen we niet alleen met een Mars of een Treets, nee, dat doen wij ook met zgn. ‘diensten’. En diensten worden onder andere verleend door vrijwilligers. Kunt u me nog volgen ? Wij willen even doen, wat we willen doen en verder is ut schluβ. Dus, om maar even binnen de deur van ut voetbal te blijven; we willen even voetballen, misschien nog even een glas bier drinken en verder basta. Wat hebben we d’ur verder mee te maken ? We betalen d’ur toch voor ? Wat boeit ons die vereniging, die club, die vrijwilligers, de rest ? Niks. He-le-maal-to-taal-niks. Ja echt, dat schijnt de tijdgeest te zijn.

 

Ook is gebleken dat de plaats van de vrijwilliger in de maatschappij danig is veranderd. Was je vroeger een man van aanzien, wanneer je je vrijwillig inzette voor maatschappelijke doelen, vandaag aan de dag ben je in het gunstigste geval alleen maar “gek”, maar meestal ben je in ieder geval sociaal gestoord en is er vast nog wel een andere afwijking.

 

Bovendien, zo staat in ut rapport, levert de terugloop aan vrijwilligers een overbelasting op van die vrijwilligers, die nog wel blijven zitten. Ze zien hun cluppie achteruitgaan en pakken (nog) meer aan, gaan zelfs dingen doen, die ze eigenlijk helemaal niet zo leuk vinden, maar ja, “ut moet toch gebeuren”. En vrijwilligers (ut woord zegt ut al) horen dingen te doen die ze willen doen en geen dingen die ze moeten doen. Want als ze dat wel doen, branden ze in no time op. Tot op de grond toe. Tsja, en dan willen ze niks meer. He-le-maal-niks-meer. Nooit meer. Dan is ut afgelopen. Uit.

 

En euh…wist u trouwens dat die vrijwilligers, die ut dan echt helemaal zat zijn, dan tenslotte ook nog vaak een trap na krijgen, als ze stoppen ? Jazeker. Staat ook in dat rapport. Je blijkt na-melijk een grote eikel te zijn, als je de boel in de steek laat, terwijl ut logischer zou zijn dat je een pluim zou krijgen voor bewezen diensten. Maar nee hoor. Niks uitzwaaien met een kus achter ut oor, een blos gladiolen of een warme handdruk, nee, loat um asteblieft oprot’n en gauw ok.

 

Kijkt u van op, hè. Van zo’n rapport. Ja, ik ook; zo kom je nog us wat te weten.

 

Want, ja gut, hoe kom je anders achter dat soort dingen ???

LINKSHALLUF

 

Vaders blik was strak gericht op de kleedkamerdeur. Eén voor één kwamen ze naar buiten; de één lachend, bevrijd van de toch altijd weer gespannen en nerveuzige sfeer in zo’n kleedkamer voor de wedstrijd, de ander diezelfde spanning vasthoudend in de trekken van z’n gezicht en in de stijvige lichaamstaal. Vader deed z’n best om de teleurstelling te verbergen als z’n zoon de deur uitkomt; hij heeft een trainingsjasje aan. Reserve.

 

De week ervoor had hij al linkshalf gestaan. Linkshalluf ! Hij had nog nooit linkshalf gestaan. Linkshalluf, wat moet je d’ur eigenlijk doen, hij wist het niet en wou het niet weten. Er was nooit een trainer of leider geweest die hem linkshalf had gezet; ze waren wel wijzer. Hij stond spits of beter nog; hij wás spits. En dan niet een gewone, nee, eentje die discussies opriep. De één vond hem goed, de ander vond hem niks. Hij was een spits, die loerde en wachtte, deed alsof hij niks deed om dan toe te slaan, niet koud en meedogenloos, maar met een gedachte hoe of hij het doen wou en meestal wou hij het mooi doen. Niet omdat hij daarvoor koos, maar omdat hij dat als enige keuze zag. Discussie was er vooral, omdat anderen die keuze helemaal niet zagen. Hij koos voor moeilijk, maar mooi en als het lukte was het als een te snel voltrokken wonder die je terug wou zien en als het mislukte zag ut er hopeloos uit.

 

Maar goed, dat was vaders mening. Niet dat hij die overal uitdroeg. Nee, hij koesterde die mening en hield um stilletjes maar stevig vast, bang als hij was, dat zijn mening alleen gevoed werd door blinde vaderliefde. Nee, hij discusieerde niet, schepte niet op, liet een ieder denken wat hij wou denken want eigenlijk, ja, eigenlijk wist hij wel zeker dat hij het goed had en  andersdenkenden niet. Dus discussie had ook geen zin. Vader was praktisch in die dingen.

 

Het trainingsjasje woog tijdens het warmlopen zeker 20 kilo, dat kon je zien. Hij deed niet mee, dat kon je ook zien; hij stond erbuiten. Er liepen er een paar in zijn buurt, die op hem inpraatten, “ze begrepen de trainer ook niet” bemoedigden ze, maar meenden ze dat nou echt of deden ze dat alleen om hem. Ze hadden immers braaf geknikt, toen de trainer zijn tactische verhaal had gedaan, waarvan de helft zinnig was en de andere helft zo via het putje, door de kleedkamervloer was gezakt. Ach, die trainer. Vader had ut niet zo op trainers. En vooral niet op trainers, die alles zo op een rijtje hadden, die alles weten, want wat had weten met voetballen te maken. “Hoe meer ze weten, hoe minder verstand ze d’ur van hebben”, meende vader altijd. “Spitsen bijvoorbeeld, die zet je niet linkshalf”, vond vader ook “die zet je spits”.

 

Het spel was al een kwartier aan de gang en ach, ze deden het best leuk, maar voor vader was het minder. Hij keek naar de dug-out; zoon stond erbuiten. Als hij ernaast stond, stond hij er ook echt naast; hij stond zelfs náást de dug-out. De handen rekten de zakken van zijn trainingsjasje naar ongekende diepte’s. Vader beet op z’n lip. Alsof hij voelde dat vader keek, gingen zoon’s ogen de lijn langs tot ze die van pa ontmoetten. Pa knipoogde wezenloos. Zoon keek om zich heen, vond de reserveballen en pakte er voorzichtig één van de grond. Hij knikte met z’n hoofd naar het andere veld, achter de bosjes en bukte met bal onder de omheining door. Vader grinnikte in zichzelf, was de andere vaders vergeten, haalde z’n handen uit z’n zakken en bukte op dezelfde wijze; beide bevrijd van het veld met de spelers erin.

 

Vader en zoon zeiden niets en schoven elkaar de bal toe op het verder lege veld, steeds sneller, steeds verder van elkaar af, totdat als vanzelluf vader voorzetten gaf op zoon, die afmaakte op goal. Vader diep geconcentreerd om ze vooral goed en zo secuur mogelijk te geven, zoon even diep geconcentreerd om ze te maken, zoals hij ze maakte. Het veld met spelers en trainers en vaders was lichtjaren ver weg; vergeten bijna.

 

Na rust kwam zoon zonder trainingsjasje buiten. Toch. Gerechtigheid bestaat. Vader schoof in zijn richting, het zweet nog koud op z’n rug; “Waar sta je”?, vroeg hij. Zoon grijnsde zorgeloos; “Linkshalluf”. Vader grijnsde breed terug; ach, wat weet zo’n trainer nou ?   

AFSTAND

 

Ik was 16, misschien 17. Het was zomervakantie. Zo’n lange zalige, zonnige, zinderende zomer. Zulluke zomers heb je tegenwoordig niet meer. Vervelen was niet eens erg, want ze mondde altijd uit in jeugdige klierdierigheid en het verfijnen van cynisme, geliefd instrument om elkaar af te troeven en wie verveelt zich echt in de zon, in de zomer, als je 16, misschien 17 bent ?

 

M’n kameraden wilden naar WKE, want daar speelde Ajax. En alhoewel ik “voor Feyenoord was” en dus automatisch “tegen Ajax”, zoals dat toen ferm heette, ging ik mee. Ik ging altijd mee. Ut maakte mij niet uit waar naartoe. Je was met je kameraden en je was weg. Altijd goed.

 

WKE speelde op ut woonwagenkamp. Ook wel apart. Op een woonwagenkamp kwam je niet zo gauw. Als je d’r niks te zoeken had, ging je er niet heen. Op de fiets terug van school sneden sommige van ut dorp soms een stuk af, door over het veer bij Frankhuis te gaan en dan kwamen ze in de buurt van de Hanerikke en er waren jongens, die daar behoorlijk ‘op de ballug’ gehad hadden. Zomaar. Om niks. Ja, omdat ze daar fietsten. Zeiden ze. Dus ja, bij een woonwagenkamp kwam je liever niet in de buurt. Desondanks gingen wij naar WKE.

 

Wat er al snel opviel, dat was dat ut ellendig druk was en dat ze een heel behoorlijke kantine hadden. En we konden ut weten, want we hadden, toen al, meer verstand van kantine’s dan van voetbal. We bemachtigden mooie plekken, redelijk vooraan en ter hoogte van de middellijn. Ut was allemachtig warm. Er was geen zuchtje wind en warme, zwetende mensen, rijen dik dicht om je heen. Het voetbal was van een zodanige kwaliteit dat er mij niks van bijgebleven is. Maar alleen al om die grote namen daar zomaar in ut wild te zien rondlopen, was heel onwezenlijk. Godenzonen tussen ut gewone volluk. Je kon ze bijna raken. Maar deed ut niet. Tuurlijk niet.

 

Dorst drong zich op. En als er één soort van leed in de wereld was, waar wij destijds direct wat aan deden, dan was ut wel dorst. Ik stelde dan ook voor om ruimschoots voor de rust de kantine op te zoeken. Dat voorstel viel in goede aarde.

 

De kantine was groot, vierkant, maar toch gezellig. Merkwaardig genoeg waren wij de enigen, die een dergelijk plan hadden gemaakt. Eenmaal op de kruk, achter een koud glas, gebeurde er iets vreemds; terwijl er inmiddels hele horden dorstigen oprukten richting kantine, deed het bedienend personeel alle deuren op slot. Het gevolg was wederom onwezenlijk. Wij, opgesloten in de heerlijkheid van een voetbalkantine en drommen mensen, die nieuwsgierig, dringend en verdringend naar binnen keken. Handen boven de ogen. Wangen tegen de ramen. We waren ineens onbereikbaar. Als sterren. Als Beatles in een hok van glas.

 

Ut bleek dat een hooggeplaatste woonwagenbewoner tijdens de eerste helft overleden was. De wedstrijd werd verder afgelast, de kantine gesloten. We moesten maar wachten tot ut volluk weg was, werd ons meegedeeld. Nou ja, als dat dan in een kantine moet, vooruit dan maar.

 

Geruime tijd later ging er een deur open en stapten Neeskens, Krol en Rep binnen met een paar mindere en dus onbekende spelers. De kleedkamers bleken inpandig en dus was de kantine bereikbaar vanuit de kleedkamer. En zo zaten wij aan de ene kant van de bar en hun aan de andere kant. We voelden ons plotseling wat misplaatst. Alsof we ineens onbetekenend waren. We verroerden ons bijna niet, toen hun lachend een pilsje namen. Net als wij. Hun haar was nog nat. Je rook de zeep.

 

Volhouders keken nog steeds door de ramen. De spelers echter, keken niet naar buiten. Ze keken ook niet naar ons. Wij wel naar hun. Zo ongemerkt mogelijk. Roerloos, bijna. Zoals je bij ut bid-den stiekem de ogen open houdt. We hielden afstand. Zoals de aarde afstand houdt van de zon.

 

Soms verlang ik terug naar de zomers van toen.

Toen alles nog z´n plek had.

En je niet geacht werd naar de sterren te reiken.

SCHEIDSRECHTERS

 

Zoals u inmiddels wellicht weet, hebben wij een roulatieschema van vaste scheidsrechters, die dienst doen bij het 3e, het 4e, het 7e en dames-2. Wij zijn blij dat naast Wim Sangers, Willy Keijzer en Roelof Meuleman (al eist de jeugd hem vaak al op) nu ook Albert v.d. Scheer heet toegezegd hieraan mee te willen werken.

 

Het is de bedoeling dat genoemde heren om beurt weer de verschillende elftallen gaan leiden. Het voordeel van een roulatieschema is, dat de scheidsrechters niet steeds hetzelfde elftal voor hun neus krijgen, terwijl de elftallen niet steeds dezelfde scheidsrechter hebben, met alle ‘gewenningsverschijnselen’ van dien.

 

Wel zijn er binnen deze groep bepaalde afspraken gemaakt, aangaande het fluiten. Zo zullen deze scheidsrechters “gewoon” rode en gele kaarten op zak hebben en wanneer deze getoond wordt aan een speler, zal dat vervolgens ook “gewoon” doorgegeven worden aan de KNVB. Dit is niet om de KNVB-kas te spekken, niet om mensen te ‘pakken’, maar juist om het edele voetbalspel ten volle te kunnen spelen.

 

De gedachte hierachter is simpelweg, dat het best mag zijn dat IJVV-elftallen bekend staan als elftallen, waar mannelijk gespeeld wordt, waar men soms het randje van het toelaatbare opzoekt, maar wanneer men erover gaat, dat er dan scheidsrechters rondlopen, die de normale sancties opleggen, ongeacht wie het betreft. Dit is nu eenmaal onderdeel van het spel. Bovendien is een scheidsrechter (en dan vooral een clubscheidsrechter) in no time een ongeloofwaardige autoriteit, wanneer hij gegeven kaarten vervolgens doodleuk weer doorstreept. Iedereen, en dan vooral in de lagere elftallen, weet dat het er bij diverse verenigingen helaas anders aan toegaat, maar ik zou me persoonlijk doodschamen, wanneer je de scheidsrechter nodig hebt om een wedstrijd te winnen. Aan de andere kant is de scheidsrechters verzocht te fluiten in de geest van de wedstrijd en om dus niet voor elk wissewasje met kaarten te zwaaien.

 

Ik neem aan, dat er elftallen zijn, die ook in een dergelijk circuit willen meedraaien. Dat kan, met dien verstande, dat ze dan hun eigen scheidsrechter ‘inbrengen’. Dit kan natuurlijk enkel en alleen als die scheidsrechter dat ook wil. En wanneer hij dat niet wil; niks aan de hand, wees blij met hem. Wanneer een ‘elftalscheidsrechter’ dit echter wel wil, kan hij zelf aangeven, wanneer hij eventuele vrije zaterdagen wil. Tevens is er de mogelijkheid om te overleggen, wanneer hij, bijvoorbeeld in verband met het nivo of eigen voorkeur, bepaalde elftallen niet wil fluiten.   

 

Ook zou het kunnen dat er zomaar mensen in het wild rondlopen, die elke zaterdag, of om de twee weken of zelfs maar een beperkt aantal zaterdagen per jaar best wel een wedstrijdje willen fluiten. Nou, dat kan. Heel graag, zelfs. En……….. alles is overleg.

 

Meld u aan bij Albert de Velde (06-12543389) of bij Jan Bouwmeester (038—3327068) of kom us, geheel vrijblijvend, praten op dinsdagavond tussen kwart over zeven en 8 uur. Voor koffie wordt gezorgd.

OZOOS  -Op Zwart Of Op Sokken-                             5e bericht

 

OZOOS heeft het zomerreces onder andere gebruikt om zich te buigen over de vraag; “En hou zit ut nou met de jeugd ?”. Nou bent u van OZOOS een strakke en duidelijke lijn gewend en dienaangaande is zij wellicht tot opmerkelijke conculusie’s gekomen. OZOOS heeft namelijk ook naar de EK gekeken. En daar liep iedereen zowat op van die gekleurde ondingen. Daarna heeft OZOOS tevens rondgeneusd op trapveldjes, pleintjes en speeltuintjes en zag daar de jeugd met hernieuwd enthousiasme tegen een bal trappen. Zij droegen de shirtjes van hun favorieten, van hun voorbeelden, van hun idolen. Ik zag Beckhams rondlopen, Figo’s, Roonys, Cristiano’s, Zidanes, Rauls, van Nistelrooys, Sneiders, van der Vaarten en zelfs een enkele Zagourakis.

 

Maar wat dragen deze idolen nog meer ? Juist, luisteraars en amateurs; witte, danwel andersgekleurde schoentjes. En daarom dus; omdat die zogenaamde ‘voorbeelden’ niet schijnen te weten wat zij met dit onverantwoorde gedrag aanrichten kan OZOOS het niet langer over haar hart verkrijgen om die jeugdige, onschuldige voetballertjes nog bits toe te spreken over hun schoenenkeuze en richt zij haar pijlen liever nog gerichter op juist die idolen, opdat zij zich bewust worden van hun diepere taken binnen deze samenleving en zo tot de wellicht moeilijke, maar daarom des te dappere publiekelijke bekentenis komen van; “Ja, ik ben fout geweest, ik was weggedwaald van het echte voetbalpad; ik liep gewoon op gekleurde schoentjes; vergeef mij, maar ik ben terug; ik sta weer Op Zwart.”

 

OZOOS hoopt en zal er alles om doen om ‘de zwarte-schoenen-gedachte’ zodanig te verbreiden onder de senioren, dat een junior het na zijn jeugdopleiding wel uit zijn hoofd laat om een seniorenkleedkamer in te wandelen met witte schoentjes in zijn bagage…  

 

Vanzelfsprekend stemt het OZOOS verder droevig dat Dick Advocaat, die naar men zegt; ‘werkelijk alles leest’ (en waarom zou hij dus ook het IJVV-clubblad niet gelezen hebben), met de goede raad van OZOOS voor het EK verrekte weinig gedaan heeft. Afijn, waar dat toe heeft geleid, hebben wij allemaal kunnen zien… OZOOS zal alles evenwel proberen om de dialoog te zoeken met de nieuwe bondscoach, om de volgende WK niet weer in dezelfde fout te vallen. De ervaringen tot nu toe met San Marco van Basten, die de ware voetballiefhebber toch weer prettig kietelen, doordat hij in alles weer het echte voetbal laat uitademen, stemmen vrolijk, ja, lichtelijk onbezorgd zelfs.

   

Verder mocht OZOOS vernemen dat er nog slechts 3 betaalde clubs in de eredivisie zijn, die als gedragscode het dragen van zwarte schoenen voorschrijven. De rest heeft de moed opgegeven, zij laten mismoedig hun oren hangen naar de idiote pronkzucht van de heren betaalde voetballers. Waar is het einde ? Gaan ze vervolgens ook hun eigen bijpassende sokjes uitzoeken ? Kunnen ze over 3 jaar, wat broekjes betreft, de keuze maken uit het driekwart modelletje, met schattige ingesneden pijpjes, de gewone korte (midi) of het tanga-model ? OZOOS zint op een boycot-actie van slappe BVO’s (BVO = Betaald Voetbal Organisatie niet te verwarren met Biertje Voor Onderweg, alhoewel deze evenmin slap dient te zijn).

 

Verder deelt OZOOS u trots mede dat het ledenaantal inmiddels is gestegen naar 26. En dat zijn wel 2 complete elftallen, met reserve’s. O zo.

 

Inmiddels, tot dan, dan. Tot Ozoos.

BROOD

 

Rob keek op z’n horloge en knikte; mooi zo, 10 uur. Hij zette met een geoefende beweging z’n machine af. Hij zwaaide naar Jaap, die een meter of vier verderop stond, maar Jaap had ut al lang begrepen; de machine stond immers stil. Hij gooide z’n oordoppen achteloos naast um neer en keek rond alsof hij zich nu pas bewust werd, waar hij was. Dat deed hij altijd als het gebrek aan machinelawaai die ontzettende, steeds weer vreemd aandoende, totaal lijkende stilte liet horen. “De wereld is een stuk mooier zonder dat pokkelawaai”, placht hij dan te zeggen. Het beviel hem wat hij zag; de zon scheen en het blad hing rustig in de bomen. Hij liep naar de auto en greep zonder te kijken achter de bestuurdersstoel. “Shit”, mompelde hij en keek alsnog.

 

“Shit”, klonk het nog eens en hij keek Rob onbegrijpend aan, die inmiddels zijn tas uit de auto had gepakt; “brood vergeten”. Rob grijnsde, ging uitgebreid op een boomstam zitten en keek in z’n broodtrommel. “Lekker”, bleef hij grijnzen; “twee met gebakken ei, vier met leverworst en een krentebol, en oh, ook nog een banaan”. “Lach jij maar; moet ik weer wachten tot we met de middag langs een patatzaak of zo komen. Ben ik weer zo flauw as een vaatdoek en dan ku’j nog van die vette rotzooi vreten ok. Een vette bek vreten en hard werken, da’s echt geen combi”.

 

Rob grinnikte nog us en hield um vervolgens z’n broodbak voor. “Ajoh, m’n vader heeft me al vroeg geleerd; brood en tabak moet je altijd delen, dus euh, wat wil je ?” Jaap keek verlekkerd naar de gebakken eieren en zei; “Doe mij die maar met worst”. Rob hield um de bak nog dichter voor en Jaap pakte behoedzaam de dubbele halve plak met worst.

 

Rob haalde vervolgens de krant uit z’n tas, zocht de sportpagina, hield die en reikte de rest als vanzelfsprekend naar Jaap. Jaap pakte de rest en las uit fatsoen; ut interesseerde um eigenlijk bar weinig wat er in die rest stond, maar hij wilde Rob’s gebaar niet frustreren. Ze aten en lazen zwijgend. Rob op z’n dooie gemak, Jaap af en toe jaloers naar de sportpagina’s kijkend.

 

“Hier euh…. David Beckham”, mompelde Rob en dook er nog dieper in. “Mooie voetballer”, nam Jaap over, “machtige mooie trap heeft die vent. Heb je wel us opgelet hoe of ie trapt ?” Rob keek op. Jaap ging staan. Hij trapte in een soort haperende slow motion een denkbeeldige bal weg, “en dan zwaait die z’n rechterpoot helemaal door, totdat die aan de buitenkant van z’n linker komt te staan”, hij probeerde de beweging af te maken en hield met moeite z’n evenwicht. Rob knikte en las verder. Z’n maat ging weer zitten; “Jaah, machtige mooie trap, goeie speler”, genoot hij nog zachtjes na.

 

“Allemachtig”, gromde Rob even later, “ut is toch ok niet normaal meer”. Jaap zweeg; hij wist dat Rob zo ging vertellen wat er stond. “Die Beckham, weet je wat die al bij mekaar geschopt

heeft ?” Hij keek de ander strak en aan, zonder een antwoord te verwachten. “Euh”, probeerde die nog. “Zeu-ven-en-vijftig-mil-joen-euro”, dreunde Rob door, elke lettergreep proevend en keek weer in de krant. “Hier, euh… even kijken hoor, oh ja, hier staat ut; “het vermogen van de speler van Real Madrid en captain van het Engelse nationale team wordt geschat op 57 miljoen euro”.

 

Jaap herhaalde bedachtzaam Rob’s verwondering; “Allemachtig”, gromde hij dus, en keek nog us naar de broodbak. “Hier, pak maar”, murmelde Rob en schoof de bak weer van hem af. “Daar kun je heel wat boterhammen met worst van kopen”, grijnsde de ander, terwijl ie nog us toegreep. “Dat kan best, alleen zo’n vent deelt z’n brood en tabak niet”, gromde Rob zonder op te kijken; “met niemand”. “Nee” beaamde Jaap, “dat denk ik ook niet. De aso !”

 

Ze aten een poos zwijgend door en deelden de verdere inhoud van de bak. “Lekker brood”, meende Jaap als dank, zich uitrekkend. “Ja”, slikkerde Rob nog na; “niks mis mee”.

IJVV’er

 

Sommige mensen worden ervan verdacht ‘echte IJVV’ers’ te zijn. “Dat is een echte IJVV’er”, zeggen ze dan. Ik weet nooit zo goed of dat dan ook zo is. Want ja, wat is nou een echte IJVV’er ? Ut staat volgens mij ook nergens beschreven. Ben je dat bijvoorbeeld al wanneer je maandelijks een zuur en door hard werken verdiend bedrag op rekening van IJVV stort in de vorm van contributie of sponsorgelden, omdat je op de een of andere manier iets hebt met die vereniging of is dat niet genoeg ?

 

Moet je misschien ook nog wekelijks in het prachtige verticaal verdeelde rood-wit te bewonderen zijn, moet je een speler zijn in wat voor elftal dan ook, om je bijkans onuitputtelijke arsenaal aan kunsten te tonen aan het toevallig op het sportpark ronddolende en onderwijl kijkende volluk, wat wel verbonden móet zijn door familie- of erg goede vriendschapsbanden. Of ben je dat soms pas, wanneer je sinds jaar en dag ‘iets voor die vereniging doet’, al blijft voor velen in de buitenwereld het antwoord op de vraag wat dat ‘iets’ dan is, meestal geheel in nevelen gehuld, maar goed, je hebt dan toch maar mooi weer de een of andere functie aanvaard, na alles wat je al gedaan hebt, en dus weer een min of meer vaststaand aantal dagen per maand onder de pannen. Is dat het dan ?

 

Of moet je soms al ononderbroken lid geweest zijn vanaf de eerste wankele schreden die je hebt gezet op van die kleine schattige, inmiddels bijna antieke voetbalschoentjes, die door je ouders zorgvuldig zijn bewaard en meegegeven, toen je het huis uitging en nu nog steeds ergens op de zolder rondslingeren en waarmee je elke opruimbeurt weer, eventjes in de handen stilstaat, mijmerend, bijna volschietend van verlangen naar die vervlogen tijd, die door de aanraking van je duim over het versleten wreefje, over de dradige vetertjes, de bijna afgescheurde flap eventjes zo dicht bij lijkt dat je die tijd bijna aan kunt raken, maar waarvan je brein je genadeloos meldt dat die jaren ver achter je liggen; onbereikbaar en vergaan; ze zijn voorbij en komen nooit, nee nooit meer terug.

 

Of ben je een echte IJVV’er als je er ooit in een, door de jaren heen, steeds beter en mooier wordend verleden in het eerste gevoetbald hebt en er nu nog soms op de inmiddels vrije zaterdagmiddag aan de lijn staat, feilloos registrerend wat er vandaag aan de dag allemaal mankeert aan dat arme, toch wel erg povere, eerste en wat vroeger duidelijk en aanwijsbaar veel en veel beter was, niet dat dat nou per se aan jou inbreng had gelegen, maar het was toevallig wel in die tijd dat jij daarin speelde.

 

Of ben je slechts een echte, wanneer je gewoon een blinde en onaflatende liefde koestert voor het eerste elftal, het vlaggeschip van de vereniging, die je door dik en dun steunt, waarmee je steevast afreist naar verre oorden om er zelfs in regen, sneeuw, hagel en flinke windstoten je keel schor te schreeuwen om de jongens –jouw jongens– van de goal af te schreeuwen, om aan te vallen –naar voren, naar voren– om daar te scoren, daar moet je het halen –d’ur op, potdomme, en d’ur over-.

 

Ben je d’r dan eentje ? Ik weet ut niet. Weet u het ? Of bent u er zelf eentje ? Voelt u zich zo ? Ja, niet dat ik ut nou eigenlijk zo belangrijk vind. Of ut nou IJVV’ers zijn of niet, maakt me eigenlijk niet zoveel uit.

 

Als ze maar echt zijn.

LONDEN

 

Ik moet u bekennen dat ik niet zo van die mensen hou die te pas en te onpas lopen verkondigen waar of ze wel allemaal niet geweest zijn. Hoor je bijvoorbeeld iemand beweren dat ie net terug is uit Koewalla Loempoer en dat ut daar echt gewellllldig was, maar dat ze volgend jaar toch weer wat noordelijker blijven, omdat de in vers geoogste apezweet gebakken banaan daar wat minder in de maag blijft hangen. En dan hoor je een ander weer antwoorden, dat hij nou juist in het inderdaad een stuk noordelijker gelegen Gwah de LaGharra gebergte geweest was, maar dat de tussen twee dadelpalmen gehangen, van schapeuiers gevlochten hangmatten hem zo’n zeurderige pijn onderin de rug hadden bezorgd en dat hij daarom volgend jaar beslist niet weer zonder vitaliserende zalf op pad zou gaan. Zulke verhalen doen mijn ogen automatisch zoeken naar het dichtstbijzijnde teiltje.

 

Toch wil ik u niet onthouden dat ik in Londen ben geweest en op zich is dat nou ook weer niet zo bijzonder, maar als ik dat zeg, krijg ik algauw de vraag terug van “En, ben je nog naar een Engelse wedstrijd geweest ?”. Ut was nog wel ut weekend van Manchester-Arsenal. Maar, euh… nee dus. Tenminste niet zo’n wedstrijd, die u bedoelt. Maar misschien heb ik wel een wedstrijd gezien, die nog Engelser was. We liepen namelijk op zondagmiddag door Hyde Park, terwijl het zonnetje ons vriendelijk toelachte. Hyde Park is een groene oase in een stad die 24 uur uur voortraast in een hels tempo. Zo loop je mee in een veelkleurige stoet van allessoortige mensen door een straat waar in elke winkelruit de verlokkingen van de wereld je luidkeels toeschreeuwen en zo sla je linksaf door zo’n typisch Engels smeedijzeren hek en sta je door het goudgele eikenblad naar een van geen drukte wetende, blauwe hemel te staren en zie je de eekhoorns rustig door het halfhoge gras huppelen, alsof ze nog nooit een Engelsman gezien hebben.

 

In dat park wordt gewandeld, gediscussieerd, gejogd, gemediteerd, worden de eendjes en de ganzen in de vijver gevoerd, en zitten er mensen met een boek in de hand tegen de oude kastanjebomen de kracht van de natuur te voelen. In dat Park wordt ook gevoetbald. Ik hoorde al van enige afstand, dat er gevoetbald werd op z’n Engels. De “fucking balls” vlogen door de zoete herfstlucht.

 

Ik bleef er even stil bij staan.

 

De aanblik van een donkere jongen in het shirt van Bergkamp en een blonde blanke in het shirt van Henry deden mij glimlachen. Er waren ook shirts van West Ham en een blauw-wit wat ik niet kende. Het ging er bloedfanatiek aan toe. Er was een man of 20 aan de gang van een leeftijd ergens verder in de twintig. Er zat veel zwarte grond aan de broekjes. In de dichtstbijzijnde goal stond een geweldige Sol Campbel-achtige neger. Hij had weinig te doen in zijn met enkele jassen gemaakte goal en baalde daar zichtbaar van. De donkere Bergkamp speelde bij hem en was niet slecht, al was het duidelijk een verdediger. Hij schold uitvoerig de linksbuiten stijf, die zijn prachtige opening op een verschrikkelijke manier verkwanselde. Bij de tegenpartij liep een verdedigende middenvelder met een geel shirt de lakens uit te delen. Hij coachte, moedigde aan en op zijn witte voetbalkousen had de vruchtbare grond van Hyde Park prachtige vegen aangebracht; door de sliding geschilderde tekenen van strijd. De meeste “fuckings” kwamen uit zijn mond. Schuin achter hem liep een schier onpasseerbare Indische back op techniek te verdedigen. Ik probeerde te ontdekken wat nou eigenlijk hun zijlijn was, want op een blijkbaar afgesproken punt werd er ingegooid. Ik taxeerde denkbeeldige lijnen tussen de eiken en essen, maar kwam er niet helemaal uit. Sol Campbel had intussen een tweede bal tussen de linkerdoeljassenhoop weggehaald en demonstreerde er zijn gebrekkige techniek mee. Hij had toch niks te doen. Een luid geroepen “Watch it” riepen hem terug in de wedstrijd. Hij stopte de makkelijke bal met binnenkant voet en leverde hem keurig, strak over de grond, in bij Bergkamp, die niet aangevallen werd en……ach, laat ik maar ophouden. Je moet ut gezien hebben.

 

Beleving is zo mooi om te zien. Wonderlijk hoe snel die beleving je bindt aan wildvreemden. Ik bleef nadenken over de onzichtbare zijlijn. En kreeg respect voor de blind lijkende passie, die vol discipline ophield aan de grenzen van hun veld. Grenzeloos lijkende passie en respect voor grenzen; ut lijken onverenigbare grootheden, maar voor hun was het een vanzelfsprekendheid.

 

Jammer, dat die wedstrijd niet uitgezonden werd.  

HET GROTE OZOOS-SINTERKLAAS-VOORLEES-GEDICHT VOOR JONG EN OUD

 

In deze tijd van vallend blad, zo gedurende een week of zes,

heeft die goeie ouwe Sint altijd nogal last van bovenmatige stress.

In die tijd moet ie namelijk voor iedereen een, toch min of meer geschikt, kado verzinnen

en soms, ja gut ’t is tenslotte al een ouwe man, schiet hem gewoon niks te binnen.

Soms ook, begin je te vermoeden; nou loopt ut um d’ur toch echt een beetje door,

want dan stelt ie werkelijk de raarste dingen voor.

 

Zoals laatst bijvoorbeeld, toen werd ut toch zo zachies an wel heel erg raar;

hij riep in ut Grote SintenPietenpakhuis al z’n Zwarte Pieten bij mekaar,

en riep; “Voor Sander koop je rooie, voor Paultje gele, voor Simon blauwe,

Voor Edje hagelwitte, voor Wesley zilveren en voor Coentje van die gouwe”

En zo luisterden z’n Pieten rustig maar hoogst verwonderd

naar nog meer kleuren en nog meer namen; ja, wel een stuk of honderd.

 

De Pieten, inmiddels danig in de war, keken mekander us even aan:

“Waar heeft ie ut nou weer over, hebben we ut wel goed verstaan ?”.

De oudste Piet vroeg daarom scherp, maar toch met eerbied aan de goedheiligman,

“Zeg euh……waar gaat dit in vredesnaam over ? Ik begrijp d’r geen ene reet van”.

“Ja, over voetbalschoenen natuurlijk”, riep de oude baas zichtbaar hyperenthousiast,

zo trots als een kind wat voor ’t eerst in z’n potje heeft geplast.

 

De volgende morgen ontwaakte de Sint uit een zelfvoldane en dus diep tevreden slaap,

hij rekte zich uit, keek naar z’n kleren op de stoel en schrok zich werkelijk een aap;

z’n mooie rooie kleed was groen met gele stippen, z’n mijter helemaal blauw,

z’n baard was pimpelpaars en z’n witte onderkleed helemaal grauw.

“Zwarte Piet, zwarte Piet !”, gilde hij paniekerig van de trap af naar benee,

maar als je dan denkt dat d’r meteen zo’n Piet naar boven vliegt; nou nee.

 

En dus stommelde de ouwe zelf, nog in z’n onderbroek, met zilveren kruis en al, de trap maar af,

maar wat ie, hij was nog maar halverwege, daar allemaal zag, ja, dat was toch wel zo maf;

een gele Piet, een blauwe Piet, een rooie Piet, een zilver en een gouwen Piet;

van alle kleuren Pieten zag ie, maar een Zwarte Piet, nee, die zag ie niet.

En bijna tot overgevens toe beroerd en draaierig van al die kleuren,

dreigde hij toch zomaar bewusteloos van die trap af te pleuren.

Gelukkig dat de groene Piet met enige hulp van witte Piet, ja echt; die was zo wit als een laken,

hem op konden vangen, net voordat ie de grond zou raken.

 

Ze legden hem zorgvuldig, zonder hem bij te brengen, weer in z’n nest,

wasten z’n baard, wisselden z’n kleren en de slaap deed de rest.

Een halve dag later ontwaakte hij opnieuw, nu met een raar en katterig gevoel,

keek snel opzij, maar alles was normaal op z’n stoel.

Hij kleedde zich snel in z’n vertrouwde kleren aan, schreed voorzichtig de trap af naar benee;

Om een diepe “Oef” te verzuchten; de Pieten waren weer Zwart, ut viel nu gelukkig allemaal mee.

 

De zwartste Piet glimlachte guitig en vroeg vrijmoedig aan de Sint;

“Wat zei u nou, wat moesten we ook al weer kopen voor een voetballend kind,

voetbalschoenen toch, of heb ik ut nou niet goed gehoord ?”

De Sint schraapte z’n keel, en in een eerbiedige stilte nam hij ut woord;

“Jazeker, m’n waarde vrienden, voetbalschoenen zullen we geven,

maar heb respect voor traditie, voor de schoonheid van eenvoud in ut leven,

dus als we voetbalschoenen geven, dan geven we wel,

de allermooiste schoenen en die zijn zo zwart als jullie vel !

                                                                                                      Moraal van dit verhaal;

Wie ozoos niet eert, is nog dommer dan Sinterkloas zien peerd

LOT

De lotenverkoop voor de bazar 2004, ten gunste van uw vereniging (vereniging wil zeggen; mensen die verenigt zijn) is anders verlopen dan de jaren daarvoor. U, voetballer van deze vereniging, heeft dat waarschijnlijk gemerkt. Sommige spreken van een opluchting, anderen van de lotenaffaire.

 

Maar los van de rimpeling in de eindeloze rivier die IJVV heet, heeft deze gang van zaken in de buitenwereld voor nogal wat opschudding gezorgd. Sommige spreken van ‘slinkse wijzen om geld binnen te halen’, anderen spreken van ‘een briljante vondst’.

 

Zo zit de Belastingdienst er sterk aan te denken om u gewoon met de natte vinger in de lucht aan te gaan slaan voor onmetelijke bedragen, alwaar u des nachts zwetend en onwel voelend wakker van wordt. U moet dan maar bewijzen dat uw financiële handel en wandel d’ur geheel anders uitzien alsdat in die verrekte blauwe enveloppe gesuggereerd wordt. Ja, dan moet je wel met de billen bloot en anders zit je zomaar op zwart zaad.

 

Pikzwart zaad.

 

Zo overweegt bovendien de politie, regio IJsselmond, bij monde van hun woordvoerder, ene adjudant de Bon, om voor iedereen, die over de Burgemeester van Engelenweg rijdt een bekeuring uit te schrijven ten bedragen van 56 euro. Zij die op enigerlei wijze kunnen bewijzen, dat zij op die betreffende dag, op dat tijdstip, minder dan 30 km per uur hebben gereden kunnen ten kantore en onder het toeziend oog van twee agenten hun bekeuring verscheuren in plusminus 16 gelijke delen, dewelke dan onder supervisie van de dienstdoende wachtmeester aan de papierversnipperaar worden aangeboden, waarna de betreffende snippers als ‘te vernietigen materiaal’ worden meegegeven aan de rova, welke is aangewezen als de instantie welke gemachtigd is om dergelijk materiaal in zijn geheel te vernietigen, door middel van verbranding of anderszins, met dien verstande dat de gegevens in ieder geval na verwerking niet meer bruikbaar zijn.

 

Dus.

 

Ook de KNVB, als zijnde overkoepelend orgaan van het voetbalgebeuren, zeg maar, dus eigenlijk als een soort bond, dus, die voetbal organiseert, ziet mogelijkheden. Zo ziet zij het als een reële optie om in het vervolg alle spelers, die op het wedstrijdformulier voorkomen standaard een gele kaart te geven en te beboeten voor het daarbijbehorende bedrag van maar liefst 11 hele euro’s en 56 eurocenten. Na de wedstrijd kun je vervolgens een verweerschrift in drievoud (voor de amateurs onder u; dat betekent dus niet met 3 fout, maar met 1 origineel en 2 kopietjes) inleveren, waarin je onder ede kunt verklaren dat je in de wedstrijd echt niks grofs gedaan hebt, waardoor je zo’n kaart verdiend zou hebben en dat er minstens drie aan te wijzen personen in je elftal zitten, die dat kunnen beamen en dat je bovendien een verklaring van je huisarts kunt overleggen dat je al maanden geen medicijnen slikt, die agressief gedrag nog enigszins indimmen en dat er eveneens minstens drie familieleden of anderszins verwante zielen zijn, die kunnen verklaren dat je geen agressieve natuur bezit en dus ook niet de neiging hebt om op vrije dagen en in weekenden oorlogszuchtige handelingen te verrichten.

 

Omgekeerde wereld, zegt u ?

 

Ach, mag je anders verwachten in een maatschappij, waarin solidariteit en fatsoen achterhaald zijn en de Tokkies helden ?

WALDOLALA

 Er zijn van die dingen in het leven, die je tegenkomt en waarvan je schrikt; bijvoorbeeld als je midden op een zaterdagavond de koelkast lostrekt en er zit geen druppel bier meer in. Of je hebt je net op een wildvreemd toilet op een gigantische manier sanitair vermaakt, zeg maar, en je kunt nergens, maar dan ook echt nergens closetpapier vinden. Dan schrik je. In vergelijkbare mate schrok ik ook toen ik in het vorige clubblad moest lezen dat Roel Gaus ermee stopt.  

Roel Gaus is net zo’n fenomeen als vroeger Waldolala van de VPRO. Voor de jonge kijkers; Waldolala was nog in de tijd van verregaande preutsheid, maar daar liepen, in de aanwezigheid van morsige, oudere mannetjes, toch zomaar bijna geheel ontklede dames in de rondte. En ze leken zich d’ur helemaal niet voor te schamen dat ze zo rondliepen, terwijl dat eigenlijk wel hoorde. Hele volksstammen spraken er schande van, maar ondertussen hadden ze ut wel allemaal gezien. En om hun mening te verstevigen keken ze de volgende keer weer en ja hoor; weer erg.

 Wat bovendien nogal prikkelt, dat is dat (bijna) niemand weet wie of nou die drommelse Gaus is. Kijk, onder dit stukje staat bijvoorbeeld; Jan, zodat iedereen weet; dat heeft Jan geschreven. En dus kunnen mensen dat een plaats geven. Of ze denken; dat meent ie niet zo, of ze worden bevestigd in het beeld dat ze toch al van me hadden; die Jan, dat is een malloot. Maar die Gaus, tsja, wat moet je daar nou mee ?? Er wordt naar geraden, naar gehengeld, maar je weet ut niet; ut moet wel iemand zijn die veel weet van IJVV, maar wie, oh wie is ut nou ? Lastig, dus.

Gezien de laatste publicaties rondom deze mysterieuze schrijver, was m’n eerste zorg eigenlijk; er is toch geen sprake van bedreiging ? Of nog erger ? Ja, je weet ut maar nooit in deze tijd, waarin de vrijheid van meningsuiting een punt van discussie is. Dat er een groep van extremistische sponsors opgestaan is, die d’ur op de een of andere AIVD-achtige manier achter gekomen zijn, wie of onze Roel is, en die um nu op hardhandige wijze het schrijven beletten. Ja, je weet ut niet.

 Nou, en omdat ik op de een of andere manier sympathie heb voor die Gaus (zoals ik ook sympathie heb voor onaangepaste, kleurrijke, eigenzinnige voetballers in een elftal, voor voetballers, die zich niet strikt houden aan de tactische verhalen van hun trainers, maar het op hun eigen manier doen en toch niet afgaan, zoals ik dus gewoon een zwak heb voor de creatieve eenling, zeg maar, die openingen in het spel ziet, waarvan je de bek openvalt, waaruit dan een verwonderd “ooh” rolt; een “ooh” van verwondering en wees eerlijk; komt u daarvoor ook niet naar een voetbalveld; voor dat moment van “ooh”?), daarom schoot ik een willekeurige sponsor aan met de vraag; Zeg euh…. Wat euhhh…… vind jij nou van die Gaus ?

 Hij keek me grinnikend aan. “Leuk, toch ?”, antwoordde hij. En toen legde hij me uit, dat hij vond dat de sponsors wat onderschat worden. Sponsors, zo betoogde hij, die hebben of runnen een bedrijf en dus hebben ze geleerd om hun verstand te gebruiken en zo kunnen ze dus best een grap herkennen en waarderen. Neem ut toch allemaal niet zo serieus, zo suste hij. En bovendien, zo stelde hij, sommige van ons hebben d’r geeneens tijd voor, om dat allemaal te lezen en als je je d’ur aan ergert, dan lees je ut toch niet. Als je niet van Youp van ’t Hek houdt, dan blijf je toch ook niet kijken ?

 En zo blijf ik met vragen zitten, lezers. Waarom is Roel Gaus gestopt ? Maar ook, is het nou goed of niet goed voor de vereniging dat ie gestopt is ? Wat is er eigenlijk mis met Gaus ? Ik heb mensen gesproken, die met um op de vuist wilden, maar ook mensen die uitzien naar het volgende clubblad, omdat ze meer Gaus willen. En dus mensen, wil ik u graag de mogelijkheid geven om hier in deze voetballoze periode us even lekker ongenuanceerd op te reageren. Bent u voor of tegen Roel Gaus en waarom ?

 Gooi uw (evt. anonieme reactie) in de gele kopijbus in de kantine of mail naar info@ijvv.nl.

IN DE ZAKKEN

 Ik vind voetbal hartstikke mooi. Echt. Ik kan d’r geweldig van genieten. Behalve dan in de winterstop. Dan vind ik d’ur juist weer helemaal niks an. Dan voetbal je namelijk niet.

 Winterstop vind ik toch al zo’n vaag begrip, eigenlijk. Ut woord alleen al. Het veronderstelt dat de winter stopt, en dat je dan in die tijd mooi kunt gaan voetballen, maar nee, de winter stopt helemaal niet; ut voetbal stopt. Je zit middenin de competitie, je zit lekker in je ritme (ritme wordt toch al zo onderschat), je leeft van wedstrijd naar wedstrijd en dan ineens; ho! Of je even wilt stoppen. Slaat toch zeker nergens op ?

 En als dan ut betaalde voetbal nou nog gewoon doorging. Ik bedoel, dan heb je tenminste nog wat te kijken, maar nee hoor. Die stoppen dus ook maar gewoon. Alsof ut zo hoort. Niks voetbalpouletje invullen en daarover zeuren, klagen of pochen, niks Studio Sport met sport van enige betekenis, niks krantje op maandagochtend met verslagen, die je niet terugkent van de samenvattingen, nee, helemaal niks van dat alles. Zelfs Hugo Borst en Johan Derksen zijn in die periode stil. Daar komt zonder dat rollende balletje blijkbaar ook al niks uit, wat zinnig genoeg bevonden wordt om uit te zenden.

 Ja, sfeerbeelden van trainingskampen in weet ik wat voor exotische oorden, die krijg je dan weer wel. Hotels, zie je, in trainingspak rondslenterende voetballers met handen in de zakken. (Gek is dat met die voetballers; wanneer ze niet voetballen, schijnen ze ineens niet meer te weten wat ze met hun handen aanmoeten. Dat komt natuurlijk; je hoeft niet te appelleren, je hoeft geen ‘geef-um-een-gele-kaart-gebaar’ te maken, je hoeft niet aan te zetten voor een elleboogje, je hoeft niet pedant met je wijsvingertje te zwaaien, dat ut geen buitenspel was, kortom, wat moet je d’r mee. Dus in de zakken dan maar, met die dingen.) Gelukkig zijn er dan nog de interviews met de dienstdoende trainers, die enig licht in de zaak brengen omtrent de vraag wat ze daar nou eigenlijk komen doen. Ut schijnt dat ze dan spelpatronen inslijpen, nieuwe spelers inpassen, ze nemen de dooie spelmomenten nog us door en wat ze daar ook doen; ze groeien naar mekaar toe. Ja echt, zoiets schijnt ‘goed voor de groep’ te zijn. Zal wel door de ontbering komen, die ze daar doormaken. Want er is geen moeder de vrouw, die de vuile was ’s morgens weghaalt, nee, die moeten ze helemaal zelf inleveren en het ontbijt wordt ’s morgens niet op bed gebracht; ze moeten verdorie helemaal naar beneden om ut zelf te pakken. En dat moeten ze dan bij mekaar, nota bene, in ene zaal, opeten. Ja, dan groei je vanzelf naar mekaar toe. Kan niet anders.

 Kijk op zulluke momenten, dan vind ik voetbal geen ene reet aan. Dan zakken de redenen, waarom ik ook weer van voetbal hield, weg in een mistig, zompig moeras van niet ter zake doende randverschijnselen.

 Totdat je op een zondagavond, als het eigelijk al te laat is, want op de maandagochtend is het wekkertje weer onverbiddelijk, toch blijft hangen om nog even op de BBC naar Arsenal-Newcastle te kijken. En je ziet Bergkamp scoren. Simpel eigenlijk. Lijkt ut. Hij komt precies goed uit. Komt in een korte sprint aan, de bal wordt in z’n loop gegeven, rolt tegen z’n been omhoog en bij het raken van de grond schiet hij um tegendraads, naast de keeper in de hoek. Helemaal niet hard, maar wel beslist. En zuiver. Heel zeker, eigenlijk.

 In de enthousiaste nabespreking laten ze momenten uit de wedstrijd achter elkaar zien van de briljante samenwerking tussen Viera en Bergkamp. En bekent Thiery Henry deemoedig dat hij scoringskansen krijgt als Bergkamp speelt, terwijl hij die de drie voorgaande wedstrijden zonder Bergkamp niet kreeg. Het enthousiasme van de commentatoren, het respect van de grote Henry, het vernuft van Bergkamp en Viera, die hele beleving; tsjongejonge wat is dat toch allemachtig mooi. Dat lééft echt, dat zie je niet alleen, dat voel je ook.

 Na zo’n half uurtje ‘Match of the Day’ weet je opeens weer glashelder, waarom je ook weer van voetbal hield.

TE ZWART

 Hij staarde wezenloos naar de TV. Z’n vrouw stond in de deuropening en keek even mee; wat boeide hem zo ? Ze keek terug naar hem. “Ik wist niet dat jij belang had bij zo’n fitnessapparaat”, glimlachte ze. Hij keek ietwat geschrokken op. “Huh ?”, kreunde hij, ontwakend. Zij wist precies in wat voor toestand hij was. Ze kende dat van hem.

 Aan zijn lichaamshouding kon je zien dat hij wel wakker moest zijn, anders zou hij immers omvallen, maar in zijn hoofd was er slechts sprake van een soort antarctische windstilte, waarin een spaarzaam waakvlammetje moeite moest doen om brandende te blijven. De beelden van de demonstratie door de knappe, breedbeeld-smilende, sprookjesachtig gezonde jonge vrouw (van ut soort dat je in ut wild nooit tegenkomt) en de eveneens hypergezonde, op zijn strakgespannen buik gerichte wehkamp-kerel hadden zijn hersenen duidelijk niet bereikt. Ook de nerveuzige, door de belachelijk lage prijs van slechts negenenzestig euro negenennegentig wat overspannen aandoende voice-over was, ondanks hartstochtelijk aandringen, niet verder gekomen dan de buitenkant van z’n trommelvliezen.

 “Hoe laat gaan we ?”, overviel ze hem verder, dankbaar gebruikmakend van dit moment van aandacht. “Euh………, wanneer je d’ur aan toe bent”, poogde hij welwillend te doen. “Over een half uurtje, dan ?” Hij keek naar de klok en probeerde zich een voorstelling te maken van dezelfde klok, maar dan over een half uur. “Is goed”. Ze trok zich terug. Hij wist dat ze nu ging keutelen, zoals vrouwen dat kunnen doen en dat ze over ongeveer drie kwartier zover zou zijn. Hij rekte zich uit, kwam moeizaam van de bank, liep naar het raam en keek naar buiten. De zon scheen, maar aan het blad van de heg kon je zien dat ut koud was. Ut had duidelijk gevroren. Plotseling aangestoken door iets dat hem binnenviel, haalde hij z’n schoenen uit de gang, opende de kamerdeur en stapte naar buiten, over het terras, op het gazon.

 Ut was inderdaad koud. In een raar soort enthousiasme drukte hij met de punt van z’n schoenen in het gras. Twee, drie keer. Hij rilde. De grond is toch niet echt bevroren. Die constatering stelde hem zichtbaar teleur. Ut eerste, ut tweede, ut vierde, ut achtste, ut tiende; ze kunnen dus gewoon allemaal voetballen, bedacht hij zich. Hij rilde nog us, draaide zich om en ging weer naar binnen. Weer ging hij voor het raam staan, z’n handen diep in z’n zakken. “Als je weet dat je niet hoeft te voetballen is nog niet zo erg, maar als je weet dat anderen dat wel gewoon kunnen, dat maakt ut toch……….. Maar goed, niet zeuren; gewoon us effen lekker naar de stad is ook leuk. Misschien zie ik nog een leuke trui, of zo, of een mooi boek; gut, wat is’t alweer lang geleden dat ik een goed boek heb gelezen.” Hij draaide zich naar de TV, grinnikte om de vrouw, die in twee maand tijd het gewicht van een volle kruiwagen betonmortel had verloren (of die ene foto is toch van haar verloren gewaande zusje, die na 5 weken ontberingen in de Soehawalezi-woestijn eindelijk werd teruggevonden) en drukte resoluut de TV uit.

 Het was druk in de stad. “Hoe vind je dit jasje, is ie euh….niet wat euh…. te zwart ?”, vroeg ze, al voelend en keurend, met een gitzwart jasje in de hand. “Ach nee”, antwoordde hij net iets te snel, “hij is gewoon zwart”. Ze draaide het jasje nog us om in haar handen, zuchtte en hing het weer terug. “Aan jou heb ik ook niks”, constateerde ze. “Hoezo dan ?”, pareerde hij, “’t is toch allemaal makkelijk zat ? Als je um mooi vind, neem je um en als je um niet mooi vind laat je um hangen.” “Als je niet naar de stad wilt, moet je ut gewoon zeggen”, viel ze aan. “Dat heeft er niks mee te maken,” verdedigde hij; “je vraagt gewoon of ie niet te zwart is, nou, hij is niet te zwart; hij is gewoon zwart en als je geen gewoon zwart jasje wilt, dan niet. Jij moet ermee lopen. Ik niet”. Hij probeerde het toch nog vriendelijk te doen klinken. Ze zei niks terug, pakte z’n arm, zoals ze altijd deed, en ze vervolgden hun weg.

 “Hai”, hoorde hij schuin achter hem. Hij keek om. “Hee, Hans, hoe is ie ?”. Hans speelt in ut tweede; “Ja, goed”. “Hee, euh Hans, hoef je niet te voetballen ?.” “Nee joh, alles afgelast; te hard gevroren”.  “Toch ?”, straalde hij ineens. Na een onwennig gesprekje van twee voetballers op een winkelstraat, zonder bal maar met vrouw, gaan ze uit elkaar. Hij kijkt haar vriendelijk aan; “Kom op, we gaan ergens gezellig een bakkie koffie halen”. Ze kijkt meewarig terug; “Nou weet ik ut toch echt zeker”.

 “Wat ?”, vraagt hij, ondertussen belangstellend turend op de gevels naar een cafeetje. En meer nog tegen haarzelf dan tegen hem mompelt ze; “Voetballers zijn echt precies kleine kinderen”.

NIEUWIGHEID

 Beste lezer, we zijn onder ons, ik weet ut, maar ut is toch met enige schroom dat ik erover begin. Niemand begint namelijk graag over dingen waar of ie weinig of geen verstand van heeft en dus heb ik ut tot nu toe dit onderwerp dan ook maar vermeden. Ook in gesprekken, bijvoorbeeld bij ons in de kantine of soms in de commissiekamer, dan hebben trainers of leiders het er nog wel us over, weet ik me altijd op de een of andere manier zo te gedragen, dat niet echt opvalt dat ik er weinig kaas van gegeten heb.

 Nee, ik heb ut niet over de computer. Daar praat ik rustig over mee. De computer is net als voetbal. Als je eenmaal een illegale patch gedownload hebt om je viruskiller up te graden en je hebt een keer je bios aangepast zodat ie voortaan boot from de CD-rom en je hebt dat in brede kring geventileerd, dan hoor je d’r helemaal bij. Gooi d’r af en toe een kreet uit en ut valt niemand meer op, dat je d’r verder eigenlijk geen ene reet verstand van hebt. Ik ben overigens wel blij dat ik die computer en dat Internet nog even in mijn bagage gestopt heb. Ken d’r toch wel zat, die (als ze ut ding voor ut werk niet echt nodig hebben) dat fenomeen schouderophalend aan zich voorbij hebben laten gaan en zich nu niet willen laten kennen om alsnog aan te haken. Daar gaat toch een wereld aan voorbij, denk ik dan.

 Ik heb ut ook niet over muziek. In mijn jeugd gingen de veranderingen in de wereld hand in hand met de muziek. Er werden steeds weer nieuwe ritme’s ontdekt, nieuwe elementen toegevoegd, nieuwe fijnere technieken toegepast, andere richtingen ingeslagen en je volgde alles ademloos, alsof het leven zelf steeds weer opnieuw werd uitgevonden. Je wilde erbij zijn. Je kleren pasten zich daarop aan, je haren groeiden zelfs mee. Met de komst van de rap en de hiphop en, erger nog, met het blijven ervan is mijn nieuwsgierigheid overigens wel wat bekoeld. Tsja, als je gepuberd hebt in de jaren ’70 en je hebt de pijn aan de oren doende stilte van ut ingetogen dorp toen doen verstommen door de helse muziek van Black Sabbath, Nazareth en Led Zeppelin net ietsie tè hard te draaien, dan wordt je nooit een fanatieke hiphopper. Toch kijk ik af en toe naar TMF, The Box of naar Top of the Pops op zondagmiddag, want ik wil het niet missen als er weer ‘iets nieuws’ aankomt en kan ik goeie muziek nog steeds waarderen, al blijft m’n autoradio steeds vaker hangen bij de Classic Rock-songs op Radio Rebecca. En kan ik het niet laten om bij sommige van die uit de vergetelheid opdoemende meesterwerkjes te concluderen dat ‘zulke muziek tegenwoordig niet meer gemaakt wordt´. 

 U begrijpt dus inmiddels wel, dat ik een beetje bij wil blijven, maar ik geef ut toe, zoals ik al zei; ik heb toch blijkbaar iets gemist. Ze zijn ergens in mijn tijd ontstaan, maar op de een of andere manier zijn ze me ergens in de waarneming ontglipt. Waar ik ut over heb ? Over hamstrings. Hamstrings, ja. Je mag ut niet hardop zeggen, ik wil d’ur ook helemaal niet mee spotten, ik klop ut nu ook braaf af op ongeverfd hout, maar ik zweer ut u; ik heb nog nooit last gehad van m’n hamstrings. Ik spreek echter tegenwoordig steeds vaker, meestal jonge, mannen, die op een trainingsavond op allerlei plekken staan, behalve op ut trainingsveld en dan ontstaat het volgende gesprek; “Heui” “Hai”  “Muj niet treen’n ?” “Geblesseerd” “Wat eij dan ?” “Ja, euh…aan de hamstrings.” Ik val dan altijd wat stil. Weet nooit wat ik ermee aanmoet. Zo´n gesprekje is dan gelijk afgelopen, zeg maar. Sorry daarvoor. Maar “aan de hamstrings” klinkt ook niet als een blessure. Bij hamstrings denk ik meer aan spare-ribs, aan McDonalds of zoiets, aan iets prettigs dus, misschien door de combinatie van ham en strings, ik weet ut niet precies, maar ik zie daar in mijn verbeelding geen pijn bij. Ik weet ook nooit waar of ik die hamstrings zo gauw zoeken moet. Waar zitten die dingen ook weer, denk ik dan, alhoewel ik ze tijdens de EHBO-les wel moet hebben gezien op zo´n poster met Pezen, Spieren en Zenuwen van de Mens. Kijk, vroeger, ja sorry, maar vroeger, in mijn tijd, toen hadden we nog geen hamstrings. En zoals ut met zoveel dingen is, denk je nu; gut, hoe hielden we ut vol, zo zonder, maar echt, ik zweer ut; we misten ze niet eens. Sterker nog; er zat ook nog wel een voordeel aan, want je kon d´r ook niet geblesseerd aan raken.

Maar goed, tegenwoordig zijn ze er en met die realiteit zullen we ut gewoon moeten doen. Maar ze kunnen dus kapot.Ach ja, zo gaat dat vaker.

 Met van die nieuwe dingen.

ALLES

 Je komt voor de wedstrijd samen. Als je thuis speelt zo’n half uur, drie kwartier voor de wedstrijd en als je uit speelt wat langer, want ja, je moet er immers ook nog heen, waar dat dan ook is, dus euh.

 Na de laatste training zijn er dan zo’n 3 dagen voorbijgegaan. Als je tenminste getraind hebt, want, ja gut, je speelt immers niet op een nivo dat trainen nou verplicht is. Dat levert niet meteen een basisplaats op. Nee, je speelt op een nivo, dat je zegt; “Hee euh, ik betaal contributie en daarom wil ik spelen ook.” En terecht. Je betaalt die contributie niet voor niks. En bovendien, dezelfde jongens elke week weer reserve zetten, terwijl dat je weet dat ze gewoon willen spelen, dat doe je ook niet. Niet op ons nivo; dat kun je niet maken. Nou ik d’ur zo over nadenk is dat eigenlijk niks voor wat voor nivo dan ook. Je gaat toch niet op voetbal om d’r naast te staan ? Daarom snap ik ook niks van die voetballers, die naar een club gaan, waar ze op de bank terechtkomen en d’r dan gewoon blijven. Ja, dat doen ze voor de centen, dat snap ik ook wel, maar als je nou kunt spelen voor 3 miljoen en je moet op de bank zitten voor 4 miljoen, nou dan wist ik ut wel. Ging ik mooi voetballen. Dan maar een miljoentje minder. Kijk, als ut nou gaat om de keuze ‘wel of geen brood op de plank’, oké, dan heb ik d’ur vrede mee, maar wat moet je met een extra miljoen als je d’r al drie krijgt en je zit met een sacherijnige smoel op zo’n bank, terwijl je maten pal voor die sacherijnige smoel van je, mooi een potje staan te ballen; je leeft toch maar ene keer ? En dat geldt ook voor je voetballeven. En op zo’n bank gaat dat leven zomaar aan je voorbij.

 Maar ik dwaal af.

 Je komt dus bij mekaar voor zo’n wedstrijd en een ieder, die daar dan zo bij mekaar komt, die heeft z’n eigen week gehad. De één heeft een gestresste baan, verkeert in zakelijke kringen, en dat kost um nogal energie. Hij wil z’n kop schoon hebben. Daarom voetbalt ie. De ander heeft een kantoorbaan, die um binnen houdt en waar een sfeer heerst van, inderdaad, alles binnen houden en zaterdags dan moet dat eruit; daarom staat hij op dat veld. Nog weer een ander wil gewoon voetballen omdat hij altijd heeft gevoetbald en hij zou niks anders weten ook, dus waarom zou hij vandaag niet voetballen ? Dan zijn er, die na een avond kroegtijgeren hun bed uitgerold zijn en waar vanuit een mistige vaagheid langzaam doordringt dat ze over een uur al verwacht worden. Op ut veld. En d’r zullen nog andere zijn, met nog andere redenen. Een ieder stapt op de zaterdag zo vanuit zijn eigen leven het elftal in. En wat neemt hij vanuit dat leven mee de wedstrijd in ? Zeg ut maar. Meestal weet je ut niet en kom je ut niet te weten ook. In de wedstrijd echter, zullen ze gewoon linksback zijn, of rechtshalf of, nou ja; noem maar op. Dan maakt die hele week geen ene zak meer uit. Dan zijn ze allemaal spelers van het elftal.

 Het elftal.

 Eén woord voor elf man.

 Die jongens van 3 miljoen, of nog meer, die werken de hele week naar een wedstrijd toe. Tenminste, dat neem ik aan. Natuurlijk hebben ze ook hun dagelijkse zorgen, zoals; kan mijn auto nu ook echt de 280 kilometers halen, die de teller zo smaakvol, met haar bordeauxrode wijzers op de chromen achtergrond, aangeeft en past mijn haarbandje nou eigenlijk nog wel bij het nieuwe uit-tenue, qua kleur en uitstraling, of moet ik dinsdag alweer naar Milaan voor een nieuwe en waar komt dat pijntje nou weer vandaan, wat ik in mijn linkeronderarm voel, als ik op mijn rechterbovenbeen druk, als ik net geflost heb. Ik bedoel maar, daar kun je behoorlijk mee bezig zijn. Maar verder kun je je toch helemaal richten op die ene wedstrijd. In training. Maar, meer nog misschien, in je kop. En samen hè, met je hele elftal kun je dat doen.

 Als je dat dan weer naast onze voorbereiding zet, dan zou ut onmogelijk moeten zijn, dat je momenten meemaakt dat ‘het’ loopt. Gewoon, dat je voelt dat je een geheel bent, dat ongemerkt alles vanzelluf gaat. Dat heerlijke, euforistische, bedriegelijke, rijke, naar meer smakende gevoel dat je geen enkele moeite hoeft te doen, omdat ‘het’ gewoon automatisch loopt. Gewoon op gevoel. Op gedeeld gevoel. Iets wat je samen hebt. Samen is het moeilijkste woord in voetbal. Als dat gevoel het opperste doel van voetbal is, iets wat ik geloof, meer nog dan scoren of winnen (dat zijn er dan slechts gevolgen van), dan is het wonderlijk dat je dat op ons nivo, met onze voorbereiding toch kunt bereiken.

 Sommige wonderen maak je. Ongemerkt.

LIEFDE

 Eigenlijk kan ik ut helemaal niet weten, want ik ben domweg, als je de feiten op een rij zet, gewoon een leek op dat gebied, heb d’ur niet voor doorgeleerd en ik heb ook nog geen ene training van um gezien, maar toch vind ik Co een hele goeie trainer. Eerst nog niet zo erg, hoor. Toen ie nog bij Ajax zat, bijvoorbeeld, vond ik ut een hoop bla-bla en verder weinig, maar ja, gut, dat kan ook aan Ajax gelegen hebben.

 En waarom of ik die Co nou zo goed vind, nou, kijk maar naar de simpele feiten. Als je Jan Kromkamp omturnt van een net-niet middenvelder tot een moderne rechtsback, die Oranje haalt, dan heb je dat goed gezien. Als je Joris Matthijsen uit de anonimiteit rukt en er een ‘in de man’-verdedigende international aan overhoudt, een soort waar of d’ur nog weinig van rondlopen, dan is dat grote winst. Als je bij Barry van Galen bereikt dat niet zijn schaduwkant in de wedstrijd eruit komt, maar wel zijn genialiteit, dan ben je goed bezig. Als je van een nobody als Olaf, “wie zegt u ?”, Lindenbergh een waardevolle controleur weet te maken, die ook nog af en toe een goaltje meepikt; sjappo. Als je Henk Timmer weet te motiveren om op gerespecteerde leeftijd nog te groeien, dan moet je iets hebben. Als je van een doorsnee-sturm-und-drang Superboer als Martijn Meerdink een tactisch sterke flankspeler maakt, die vaak scoort en waarachtig al op de stoep van Oranje staat, nou, dan is dat niet gek. Als je Kenneth Perez alleen aanspreekt op zijn sterke punten en die hem volop laat benutten, dan ben je stappen verder dan de af-en-toe-wel-aardige voetballer, die hij ooit bij MVV leek te worden. Als je Tim de Cler laat vergeten, dat hij het niet kon redden bij Ajax en nu als een waardevolle linksback kunt laten functioneren, dan trek je iets recht.

Als je vervolgens van zo’n stel een team maakt, die vanuit een overheersende gedachte het spelletje speelt, een team dat blijft winnen, ook als d’ur een of twee wegvallen, ja gut, dan vind ik toch wel dat je laat zien dat je een goeie trainer bent.

 Een trainer ook, die van voetbal houdt; dat hoef je niet uit te leggen, daarvoor hoef je slechts naar AZ te kijken.

 Hoe doet ie dat, denk je vervolgens. Of nou ja, misschien denkt u dat niet, maar ik denk dat dan wel us. Nou, en volgens mij ben ik er uit; Co houdt niet alleen van voetbal, hij houdt ook van zijn spelers. Serieus. Als ik interviews van hem bekijk, en het gaat over zijn spelers, dan zie ik trots, plezier ook; hij geniet van zijn spelers. Ook als het gaat om Fortes Rodrigues, waar hij nog steeds met respect over spreekt. En die spelers voelen dat, weten dat en dat is belangrijk. Dat is chemie. En chemie werkt alleen als de ingrediënten echt zijn. Je kunt niet spelen, niet faken, het moet echt zijn; anders val je genadeloos door de mand. Dat is pas echte teambuilding; niet vanaf een schoolbord, niet door een starre discipline, maar vanuit een straighte en open omgang met elkaar.

 Daarom ben ik dan ook sterk voor de ontwikkeling van een TrainersLiefdeMeter, die je kunt gebruiken bij de aanstelling van trainers. Ja, u denkt dat ik doordraai, maar ik meen ut. Door gerichte vragen en behulp van een leugendetector, wellicht, kan zo’n Meter dan aangeven hoeveel zo’n trainer van voetbal houdt en hoeveel hij van mensen houdt. En bij een juiste verhouding kun je zo’n vent aannemen, en anders niet. Van zo’n vent weet je in ieder geval dat ie niet z’n belangrijke spelers kwijtraakt om, ja waarom eigenlijk ?

 Ach, ut is eigenlijk zo simpel en tegelijkertijd zo verrekte moeilijk, voor wie het niet heeft;

 Alles draait om de liefde.

MAM                                                 maart 2005

 

Dag mam,

Dag jongen, leuk dat je belt, hoe is ut nou met je ?

Nou, nog steeds niet zo geweldig, mam.

Dat dacht ik al wel; je vader zei al; alweer een nieuwe trainer, maar ut gaat nog steeds niet goed met onze jongen. Wat is er dan toch allemaal aan de hand, jongen. Ut ging toch eerst zo goed ?

Ja, nou, dat is het nou precies, mam; ut ging eerst ook bijna vanzelluf. Ik dacht in die tijd helemaal niet na. “Gewoon lekker ballen”, dacht ik toen alleen en verder niks.

En nu pieker je wel ?

Ja, ik doe niet anders.

Maar waarom dan toch ? Je hebt een goeie baan, een goed salaris, je hebt een leuk meissie en je bent gezond, nou, wat wil je nog meer ? Al zei je ome Klaas laatst wel dat je ietsie te dik was, maar ik zei “Ach, da’s een teken dat ie ut goed heeft, Klaas, loop nou niet te zeiken, asjeblieft.”

Ik heb ut ook goed, mam, daar gaat ut niet over.

Nou, maar waar gaat ut dan wel over ?

Ja, nou ik heb d’r gewoon geen plezier meer in. Ik snap d’ur eigelijk helemaal niks van, mam, want ut zou eigenlijk steeds ietsie beter moeten gaan, maar de trainers vinden niks meer goed; ze doen net of ik d’ur helemaal niks meer van kan en iedereen papegaait ze na.

Ja, jonge, maar waarom vraag je hem nou niet of je weer gewoon, vast op je eigen plekkie mag, he ? Daar ging ut eerst toch zo goed, allemaal ? Je vader zegt ook al; ze zetten die jonge overal maar neer, zo gaat ie kapot.

Ja, maar eerst maakte me dat niks uit. Ik stond toen linkshalluf, maar de trainer zei dat ik ook wel op tien kon spelen, nou en toen zette hij mij daarneer en toen werd de spits ziek en toen zette hij me in de spits en dat ging ook goed; nou, toen dacht ik dat ik alles wel kon.

Maar je moet toch alles niet geloven wat ze zeggen ? Toen buurvrouw Sjaan zo vreemd ging doen en in de buurt in haar nachtjapon rondrende en blèrde dat ze een vlinder was, toen geloofde je haar toch ook niet ?

Ja, maar die trainer heeft er voor geleerd, mam, die heeft er diploma’s in.

Nou maar d’r zijn toch ook wel wat oudere collega’s, die je kunnen helpen ? Net als Kobus toen, van tante Annie weet je wel, die ging ook vanaf school naar de fabriek, nou en je kent Kobus; gelijk de populaire jongen uithangen, natuurlijk, die dacht ook dat ie alles kon. En dat heeft ie geweten. Daar hebben ze n’um wel op z’n plekkie gezet. Ja, Annie klaagde d’ur wel over, die arme jongen zo te koeieneren, zei ze, en ze wou op hoge poten de fabriek in, maar ome Kees zei; “Slikken, Annie, slikken en niks zeggen; daar wordt ie groot van”. En kijk nou us; hij is al voorman.

Nou, maar mam, dat was ik toch ook al ?

Ja jonge, dat was jij ook. En die band stond je ook hartstikke goed. Ik was best wel trots op je. Maar je vader zei al; “Hij is geen aanvoerder”. “Jawel, zei ik, dat is ie wel; hij heeft die band toch om ?” “En toch is ie geen aanvoerder”, zei pa dan. Nou, je kent pa, dus dan zei ik maar niks meer.

Ja, nou, volgens de trainer was ik er aan toe, nou ja, en daarom dacht ik dat ook, maar als ik d’ur nu over nadenk, dan hadden ze helemaal geen aanvoerder. Ik was ut dan misschien niet, maar de andere jongens zijn ut ook niet.

En die lange dan ? Die nou weg is. Hoe heette die ook al weer, hij had zo’n lastige naam; Wie z’n fiets, zei je vader altijd, kon die dat niet doen dan, dat was toch ook zo’n felle ?

Ach nee mam, en de trainer mocht um ook niet.

Ja, maar die is wel mooi weggegaan, helemaal naar Italië en daar is ut altijd mooi weer..

Ja en ik zit d’r nog.

Zoals je zegt jonge; zitten, je zit wel erg veel, ben je daarom zo dik ?

Mam, asjeblieft.

Okee, sorry. Maar soms denk ik gewoon; ze hadden je gewoon lekker linkshalf moeten laten om daar bij te leren. En dat jij zonodig een leider moest worden, ach jochie, jij moet gewoon worden, zoals je al was en dan gewoon steeds ietsie beter en dat jouw cluppie van jou steeds iets anders wil maken, dat is hunnie probleem. Je moet niet willen worden wat hun tekort komen. Je moet jezelluf blijven.

Gut, je hebt gelijk, mam, bedankt hè.

Niks te danken, jochie, nou hé, ik ga hangen hoor. Dag Rafael.

Dag mam.                                                           

VOORJAAR

 

Het is duidelijk voorjaar. Dat kun je niet alleen merken aan het ontluikende groen, wat bijna hoorbaar uit de schier doodgewaande takken van de lindebomen aan de van Engelenweg dendert, maar meer nog aan het overwegend jonge mensenspul wat de Oudestraat beheerst. Vrijdagsavonds broeit het toch altijd al een beetje in de stad, maar in het voorjaar ruikt het gewoon branderig.

 

De verwachtingen voor het weekeinde wat net aangebroken is hangen zwoel in de avondlucht. Groepjes jongens paraderen macho rond met de haren roerloos in de gel; ze hebben zich zorgvuldig achteloos gekleed, zodat het daaraan niet kan liggen. Er mag van alles gebeuren, maar niet dat er aanmerkingen gemaakt worden op hun onmiskenbare coolheid. Hier en daar worden net hoorbare opmerkingen gemaakt naar of over de meiden. Want natuurlijk gaat het om de meiden; daar ging het duuzend jaar terug al om en daar gaat het nu nog steeds om.

 

De meiden hebben zich eveneens gegroepeerd en lopen schijnbaar altijd in omgekeerde richting, zodat ze de jongens tegenkomen. Ze giechelen, kauwen kauwgum en houden elkaar vast aan armen; bedriegelijk, alsof er niemand tussen mag komen. Hun keuringsrapporten over the boys zijn niet te horen, alleen hun reactie’s daarop. Gut, wat zijn ze jong en in sommige ogen zie je dat ze te jong zijn, maar meegaan met de meute, willoos mee-ijlen op de koorts die hun te benijden leeftijd teweeg brengt. Ik moet onwillekeurig grinniken en kijk in de etalage van de handyman om mezelf daarin terug te zien en vast te stellen dat die jaren toch al weer even achter me liggen, alhoewel ik ze op dat moment bijna aan kan raken.

 

Ik ontkom er duidelijk niet aan dat het voorjaar is, vrijdagavond bovendien en dat het ruikt naar ontluikende verliefdheid, naar onberedeneerbare levensdrang, naar de heerlijke onbezonnenheid van het avontuur dat jonge kalveren in elkaar vinden. Of niet eens hoeven te vinden; het zoeken ernaar is al genoeg. Het maakt niet uit of je al vind wat je zoekt; je bent jong, je voelt je heftig goed, de levensdriften jeuken in je lijf, het is vrijdagavond en je hele leven lang ligt in al zijn uitgestrektheid voor je; klaar om te betreden.

 

Ik ontvlucht de straat en betreed de plotselinge stilte van de sportwinkel. Gelukkig dat het niet al te druk is. Ik kijk niet al te opvallend rond, zodat niemand direct ziet wat ik zoek. Ik hoef er geen pottenkijkers bij, moet dit alleen doen; a man’s got to do wat a man’s got to do.  

 

Dan, in een hoek bij de kassa, zie ik haar staan. Allemachtig; wat is ze mooi. Ze staat er sereen, eigenlijk. Ze valt ook direct op, vind ik, als ze in een groepje staat en ze staat in een groepje. Hoe langer ik naar haar kijk, hoe meer ik besef dat het juist haar onopvallendheid is, die mij zo opvalt. No smuk. Ze heeft al die overbodige lifjes en lafjes niet nodig; ze is juist zo mooi om haar natuurlijke ongecompliceerdheid, ze is al af; er hoeft niks meer bij. Schoonheid heeft niks extra’s nodig.

 

Een bekende plukt me onbedoeld van m’n roze wolk. “Ze moeten zwart zijn, of niet Jan ?” lacht hij. “Tuurlijk”, lach ik terug. Hij heeft gelijk. Ik geef ut toe; ze moeten zwart zijn. Ga al net zo af op uiterlijkheden als dat jonge spul daarbuiten, op de straat.

 

“Hebben jullie deze ook in 43 ?”, vraag ik begerig aan de verkoper, terwijl ik haar aanwijs. “Dacht ut wel”, antwoord hij en gaat op onderzoek uit. Ik wacht hoopvol af. “43 en 44”, stelt hij gerust en na de sensatie van een goeie pas, loop ik even later trots door de Oudestraat met aan mijn linkerhand de tas van Time Out, met daarin een prachtig paar Nappa Nero Track’s van Hummel; zo zwart als roet en glimmend van verwachting voor de eerste wedstrijd. Het is voorjaar; let the games begin.

 

Verliefdheid kent vele nivo’s.

PLAT

 

Volgens de huidige normen en waarden in ut voetbal zou ik me er voor moeten schamen, maar ik verrek ut. Ik heb d’ur lang over nagedacht, gewikt en gewogen, gepiekerd of ik mijn ideeën aan moest passen, maar ik blijf d’ur bij. Ik denk dat ut alweer zo’n twintig, vijfentwintig jaar geleden is, dat ik voetbalde in een elftal met de 20-meter-regel. Ik neem aan dat de 20-meter-regel bij u bekend is, maar even voor de leek, voor wie dit abracadabra is; de 20-meter-regel houdt in, dat je als verdediging terugzakt naar zo’n 20 meter voor de goal en over die denkbeeldige 20 meter-lijn komt geen enkele speler, die een andersoortig shirt aanheeft dan de jouwe.

 

Ik zie uw wenkbrauwen fronsen, want ja, inderdaad; op 20 meter ging desnoods alles plat. Ut was daarbij de kunst om um zo smeuïg mogelijk te laten vallen, zodat er geen kaarten of andere overheidsmaatregelen aan te pas hoefden te komen. Vervolgens werd met een secuur timmermansoog een degelijke muur opgetrokken en werd de kieper geacht de vrije trap klemvast in bezit te nemen, om vervolgens weer een eigen aanval te beginnen.

 

Dit concept werd door het hele elftal, en door de verdediging in het bijzonder, liefdevol omarmt, omdat het naadloos aansloot bij de aanwezige kwaliteiten. We hadden een verdediging, die er een sport van maakte om de directe tegenstander in de zak te stoppen. Pas als dit gelukt was, werd gedacht aan andere, meer frivole dingen, zoals aanvallen. Soms kwam je domweg aan niks anders toe, omdat die directe tegenstander gewoon zo verrekte goed was, dat je geen tijd had voor wat anders. Dat gaf echter niet; ut werd door de rest geconstateerd en vervolgens geaccepteerd.

 

Het nivo waarop wij bezig waren was niet bijster hoog, ik geef dit schoorvoetend doch eerlijk toe, maar de standaard van verdedigen was wel hoog. Als je je directe tegenstander liet gaan, zonder de ultieme poging tot verdedigen te hebben ondernomen, dan werd je daar persoonlijk door de rest van de achterhoede op aangesproken. Verder volgde er in de rust of na de wedstrijd een geanimeerde discussie, met onder andere raadgevingen wat of je dan wel had moeten doen, maar ook met prangende vragen zoals bijvoorbeeld of je soms je maandelijkse periode had of anderszins lichamelijke klachten ondervond, die een dergelijk falen hadden veroorzaakt.

 

Bovendien was er het publiek. Publiek ? Ja, publiek. Ik stond meestal rechtsback en de rechtsbackplek was het dichtst bij de kantinedeur, zodat er altijd vrienden, familie en bekenden dicht bij de rechtsbackplek stonden. Het kwam voor dat er wedstrijden plaatsgrepen met een zodanige hitte, dat ik volgestopt werd met weliswaar goedbedoelde, maar toch enigszins overtrokken adviezen (met als de meest indringende; “skup um veur zien fl……., jantje”). Ik vertrouw u met de hand op mijn hart toe, dat ik nooit de intentie heb gehad om mensen zomaar veur zien fl……. te skuppen, maar dat ik af en toe van die rare, weet ik waarvandaan komende, schuimvlekken uit de mondhoeken moest vegen geef ik ruiterlijk toe.

 

En weer; als je dus verzaakte in de kunst der verdedigen met alles wat je had, dan waren de kritieken niet mals. Gevraagd en ongevraagd werd je dat nog tijdens de wedstrijd, voor iedereen hoorbaar, door die hitsende meute in je oren getoeterd.

 

Is dit een pleidooi vol heimwee naar schoppen, voor voetbal onder het motto ‘alles plat’ ? Nou nee, dat nou ook weer niet; het is meer dat ik even een tijdsbeeld neer wil zetten van iets wat blijkbaar langzaam maar zeker is vergaan, iets wat ik tegenwoordig bij veel jonge spelers mis; de intensiteit, de beleving van voetballen in het algemeen en verdedigen in het bijzonder. Het spelen tot aan je grens. “Playing the game to the max”, om het maar even in modern pepsi-engels te zeggen. En dit terwijl ze vaak veel en veel meer kwaliteiten hebben, dan dat elftal waar ik ut net over had.

 

Ja, ik weet ut; ut is gewoon een kwestie van jammer, maar dan vind ik ut wel verrekte jammer. Voor mezelf, maar meer nog voor hun; ze weten namelijk niet wat ze missen.  

RESPECT

 

Eigenlijk ben ik niet zo’n statuten-en-regelementen-man. Soms hoor ik eindeloze discussie’s over statuten en regelementen en dan slaat bij mij de acute gaap toe; boeie ! Wel vind ik het leuk om af en toe creatief met regeltjes om te gaan. En dan vooral in ut voetbal. Wanneer is, bijvoorbeeld, een drukkert nou een drukkert en wanneer is ut een correcte schouderduw of slechts het gebruikmaken van je lichaam ? Scheidsrechters willen daar nog wel us verschillend mee omgaan en da’s dan wel weer grappig, als je dat in de wedstrijd kunt gebruiken.

 

Ik voel me trouwens altijd wel wat recalcitrant worden als ik betrapt wordt op een overtreding. Kijk, ik weet dat je in ut donker een licht op je fiets moet hebben, als je fietst dan, ut staat zelfs in de wet, maar als zo’n pet mij dan officieel komt melden dat ik daarvoor een boete moet betalen, vind ik hem een streepjesjagende zeikerd. Datzelfde had ik vroeger al op school bij blokjesvoetbal, waar ik een briljante oplossing bedacht had voor het probleem dat mijn blokje steeds omver gekegeld werd; ik stopte ut ding domweg in m’n zak. Ik voel nog iets van onrecht-vaardigheid als ik eraan denk dat de meester mij daarop vermanend toesprak, ja er zelfs toe overging om mij van ut plein te sturen, naar de bedompte meesterskamer, waar het stonk naar vergeeld perkament en stiekem gelaten scheten. En dat, terwijl ut buiten machtig mooi weer was.

 

Door dat soort ervaringen ken ik toch inmiddels de regels van het blokjesvoetbal en eveneens van ut gewone voetbal. Maar dat een mens nooit te oud is om te leren, ervaarde ik onlangs, op een, achteraf eigenaardig te noemen, zaterdagmiddag in Veessen. Ik wist al dat je bij klaverjassen kon kiezen uit de Amsterdamse en de Rotterdamse variant. Ik wist ook dat het bij handballen, qua regels, uitmaakt of je dat nou in de zaal of in ut zwembad doet. Maar dat je ook kon voetballen volgens de regels vastgelegd in De Statuten en Regelementen Der Veessener Methode, dat wist ik niet. Eerlijk niet.

 

En, even voor het gemak aannemende dat u dat ook niet weet, zal ik proberen uit de doeken te doen, hoe dat in z’n werk ging, die zaterdag. Ut allermoeilijkste is al dat je denkt een wedstrijdje te beginnen volgens de gewone regels van de KNVB, zeg maar. Ze vertellen dus niet vantevoren dat ut volgens de Veessener Methode gaat. Maar daar kom je vanzelf achter.

 

De belangrijkste regels hebben te maken met, ja, lach d’ur maar niet om, die hebben te maken dus, met de kleur van ut shirt. Zo is er de regel dat, wanneer je een rood-wit shirt aanhebt, je bij een aanval altijd buitenspel staat. Je moet er even aan wennen (eerst erger je je te pletter), maar ut is wel duidelijk. Ut moeilijke eraan is dan weer wel, dat, wanneer je een blauw-wit shirt aanhebt, dat je dan gewoon helemaal nooit buitenspel kunt staan. Op de vraag wat of dan die grensrechters liepen te doen, kreeg ik te horen dat schijnbewegingen ook bij ut voetbal horen.

 

Verder bleek mij dat het een blauw-wit shirt is toegestaan om, gebruikmakend van allebei de benen tegelijk, iemand van achteren genadeloos neer te halen, terwijl ut aan de andere kant voor een rood-wit shirt weer niet geoorloofd is om een duwtje uit te delen. Moesten we ook aan wennen, kan ik u melden.

 

Ut mooie vond ik dan weer wel, dat er in die hele wedstrijd geen ene gele danwel rooie kaart werd uitgedeeld, terwijl dat zo hier en daar (volgens de KNVB-regels dan) best had gekund. Nee, op ut moment dat ut echt uit de hand dreigde te lopen, keek de scheids goedmoedig in de rondte en riep slechts; “respect”. Nou, dat sloeg in. Ik zag bij spelers tranen opwellen, ik zag gebalde vuisten ontspannen, ik zag van spanning opgetrokken schouders machteloos neerzinken, ik zag spelers deemoedig omhoogkijken.

 

Mooi moment was dat. Ja gut, als ik eraan terugdenk is ut enige jammere aan die middag, dat wij dan een rood-wit shirt aanhadden en hunnie blaw-wit. Maar verder ?

 

Niks aan ut handje.

LICHT

 

“We blijven dit jaar lekker thuis”, had hij geroepen en in dat lekker geloofde hij heilig. Geen gestress, geregel, geboek, gereis en gezeur, nee, lekker thuis, lekker chillen, lekker druk wezen met niks doen. Hij hield van de zon. En de zon van hem. Het was hoogzomer en hij vond zichzelf een kind van het licht. Hoe dieper hij kleurde door de zon, hoe beter hij zich voelde, beter in de zin van sterker, zorgelozer, zonniger.

 

Maar wat ie ook hoopte, hoe vaak hij ook naar de weersberichten luisterde, hoe schaapachtig die Piet Paulusma ook de camera inkeek, de zon kwam maar niet tevoorschijn. Hij had de fietsdrager van de zolder gesjouwd en zorgvuldig nagekeken, hij had de fietsen schoongemaakt, de banden op de juiste spanning gebracht, het bandenplaksetje getsjekt, gecontroleerd of de zwembroek nog een beetje in de mode was, maar het bleef grijs, grauw, koud en meestal regende het. En als het regende, dan regende het ook goed; het regende hard of het regende lang.

 

De eerste dagen had hij af en toe voor het raam gestaan om wat cynisch commentaar te geven; “Mooi zomerregentje”, mompelde hij dan of; “Buitje voor ut stof”. Met de buurman had hij quasi opgewekte gesprekjes; “Nou, we boffen toch maar, buurman, of niet dan; met dat vaste weer.”

 

Naast zon hield hij ook van bier. “Lekker bier is niet vies”, was een van zijn waarheden. Blond bier vond hij het summum. Zo’n blond, wat zoetig, ietsie zwaarder, blond nipbiertje; poeh, wat lekker. “Blond bier is het lekkerst als de zon erin schijnt”, orakelde hij al eens, ach, blond bier en zon; wat is een mens nog meer nodig op vakantie. Zoals ik al zei; hij was een kind van ut licht. Toen ze tussen de buien door even waren winkelen, had hij op zeer besliste wijze, hele ritsen sixpacks van dat blonde bier, dat ook nog us in de reclame was, glimlachend in het wagentje gestapeld.

 

En in de loop van deze kommervolle vakantie was hij steeds vaker ietwat droevig naar de koelkast gelopen om d’ur nog eentje te pakken. Soms op tijdstippen of met een frequentie dat zij vragend een wenkbrauw had opgetrokken. “Ach, ’t is vakantie”, verdedigde hij zich dan. Zij begon zich zachies an zorgen te maken. “Straks kun je d’ur helemaal niet meer buiten”, waarschuwde ze en dreigend had ze gevraagd met het oog op z’n voetbalziekte of hij straks nog wel in z’n rood witte shirt paste. Zoonlief had tactisch opgemerkt dat er inmiddels een slijtspoor te zien was van de bank naar de koelkast, over het parket, de drempel over, de keuken in en zo over het zeil tot voor de koelkast. Maar hij had de schouders opgetrokken, had wat dommig gegrinnikt en pardoes nog een dop van zo’n blonde gerukt.

 

Naast de zon en het bier hield hij dus ook van voetballen. En vandaag had hij getraind. Eindelijk weer. Vakantie achter de rug, net een dag aan het werk en huppatee, ook meteen de wei weer in. Hij had er wel zin in gehad. Ja, echt wel. Hij was benieuwd hoe hij ervoor stond. Hoe de vakantie ingewerkt had op zijn conditie. Vast wel goed, dacht hij, hij was immers goed uitgerust. Ondanks al dat gesjouw naar de koelkast. Maar net toen het partijtje lekker begon te lopen, bleek het sleuteltje van het licht verdwenen. En na even in het donker rondgestommeld te hebben, waren ze er maar mee gestopt. Niet van harte, maar ja, wat moet je ?

 

Hij had het verhaal van het donkere trainingsveld breeduit thuis verteld. Verontwaardigd was hij; te kort gedaan voelde hij zich. Als ut niet regent is ut wel donker, had hij gemopperd. En zo had het kind van het licht mokkend nog een paar blonde jongens genuttigd en was naar bed gegaan, alwaar hij ronkend in een diepe en onschuldige slaap was gegleden. Zij echter, was verkouden, had hoofdpijn en kon niet slapen van dat geronk naast haar. Daarom stond ze op, ging naar beneden, pakte een aspirine en wat water en ging even rustig in het donker zitten tot de aspirine opgenomen was door het water.

 

Ze hoorde gestommel. Hij kwam ook naar beneden en liep de keuken in. “Nee toch”, dacht ze, “hij zal toch niet………..” Maar ja, hoor. Hij trok de koelkast open. “Gelukkig”, mompelde hij slaapdronken, “het is er nog”. “Wat bedoel je ?”, vroeg ze scherp.

 

Hij keek de donkere kamer in, zag haar en wees in de koelkast.

“Het licht”, glimlachte hij en pakte de karnemelk.

DROOM

 

We staan samen te kijken naar een wedstrijd, die werkelijk nergens om gaat. Hij weet niet dat ik hem heimelijk bewonder. Hij is zo’n Panna-boy, zo’n pingeldoos, zo een die dingen kan met een bal, waar ik alleen van droom. Alhoewel, dat zeg ik nou wel, maar mijn voetbaldroom zit anders in mekaar. Ut is al een tijd geleden dat ik um gedroomd heb, maar ik heb um nog wel bij me.

 

Op de een of andere manier heb ik nooit gedroomd over dat ene machtige doelpunt, die unieke, zinsbegoochelende pass, die ene onvoorstelbare actie of over hysterische mensen op de banken, alleen voor mij, nee, mijn droom was anders. En terwijl ik eraan denk dat ik er nu over ga schrijven, overvalt me een bijna vergeten soort jongensschaamte. Sommige dromen zijn zo eigen, zo van jezelf dat je er eigenlijk niet over wilt praten. Ja, misschien tegen verwante geesten, na zo’n avond waarin je diep in de glazen en in elkanders ogen gekeken hebt, zo’n avond waar je later met verlangen naar terugkijkt en bewaart in je herinnering als iets bloedeigens. Meteen de reden waarom je die anders dromen evenmin doorvertelt; omdat je weet dat ut iets bijna-heiligs is.

 

Maar vooruit, als ut dan verder tussen ons kan blijven; mijn droom was om zo goed als ongemerkt te voetballen tussen hele beroemde voetballers, tussen de allerbesten, dus. Ik zie mezelf overigens helemaal niet spelen en dat is dan wel weer jammer, maar dat komt ook; ut is een droom zo goed als zonder beelden, meer een sfeerdroom. Eigenlijk gaat ut niet eens over wat ik doe in die wedstrijd en evenmin over wat die anderen doen. Alleen de grootheid van die anderen is alom voelbaar. Ondanks dat gebeurt er, buiten het voor hun gewone klasbakkengedrag blijkbaar niks ongewoons en ik doe ook niks ongewoons, en er is ook niemand, die bijzonder op me let of mij speciaal toejuicht. Nee, het publiek is niet echt bezig met mij; vind het blijkbaar gewoon.

 

En daar zit um ut overweldigende van die droom nou in.

 

Langzaam maar zeker word ik me er namelijk van bewust, dat ik er gewoon tussenloop. Ikke. Jantien! Van Appe en Trijn. Uut de Foekebuurte ! Ik loop gewoon tussen de besten. En ik val niet op. Allemachtig. En dat ik niet opval, dat bevalt die besten ook nog us zo, dat ik dat merk, dat ik ut voel, doordat ze me na de wedstrijd, als we ut veld aflopen, even aankijken, dat we gewoon even contact hebben; een knikje, een bijna-hele-knipoog. Van die dingen, die je moet voelen en die door woorden alleen maar worden verpest. Dingen die me doen zweven, terwijl ik hardnekkig probeer grond te blijven voelen. Ik zei al; ut was meer een sfeerdroom, weinig beelden, veel gevoel. Heel subtiel, eigenlijk.

 

Als voetballer ben ik nooit zo subtiel geweest. Zal ut ook niet meer worden. Shitzooi. Ja, sorry, maar ik kan d’r nog maar moeilijk aan wennen, dat er steeds meer van die ontelbare mogelijkheden, die er in het leven zijn, onverbiddelijk doorgestreept moeten worden om redenen van onontkoombare leeftijd en dat doorstrepen moet je wel om niet als een even overjarige als gefrustreerde puber, op doktersvoorschrift, aan de uppers dan wel downers te moeten. En dus heb ik al vroeg geaccepteerd, dat ik ut niet van mijn fijne techniek moet hebben. Ik ben een L-Bow-boy. So what ?

 

En toch bewonder ik hem, alhoewel hij dus van de andere soort is. Is hij de echte voetballer, vraag ik me af, zo aan de lijn, want ja gut, aan de lijn vraag ik me nogal us wat af. Is voetballen eigenlijk niet zo bedoeld, zoals hij ut speelt ? Echt spelen dus, met de bal, er van alles mee doen ? Aanvallen en dan één op één durven en kunnen ? Baas van de bal zijn ? Maar ik dan ?

 

Het is warm, erg warm, maar eigenlijk te vroeg in ’t jaar om zo warm te zijn; ut spul voor ons is niet vooruit te branden. Toch valt me een verdediger op, omdat hij me, niet in techniek of nivo, maar meer in zijn manier van gedragen doet denken aan mezelf. In een vlaag van, voor mij, ongewone openhartigheid deel ik dat met de Panna-boy. “Kijk”, zeg ik en wijs hem aan; “hij voetbalt met dezelfde intentie als ik”. Ik zeg het niet pochend, dat niet; ik constateer het gewoon, blij dat ik het herken bij een ander. “Ja precies”, antwoord hij mijmerend, “en daar ben ik nou wel us jaloers op, want wat jullie hebben, dat heb ik niet. Nooit gehad ook”. We kijken elkaar even aan, maar ik zwijg verder; sommige dromen moet je immers niet verstoren.

 

Sommige werkelijkheden evenmin.

ANDERS

 

Het lagere amateurvoetbal, en dan heb ik ut over een 5 en 6e klasse, stak nog niet zo lang geleden eenvoudig in elkaar. Men vond er voetballers, die het nivo niet (meer) hadden om hogerop te voetballen, omdat één of meerdere lichaamsdelen niet meer optimaal werkten, of om redenen van leeftijd of simpelweg omdat ze er de capaciteiten niet voor hadden.

 

Zwart-wit gesteld was er een verdeling in “voetballers”en “rauwdouwers”. Je kwam elftallen tegen van louter “voetballers”, vaak veteranen, maar ook van louter “rauwdouwers” en als je geluk had, speelde je in een elftal met een goede mix van beide.

 

Tegenwoordig echter, kom je ook in die klassen veel jonge voetballers tegen die beschikken over een heel behoorlijke aanleg, zodat je het sterke vermoeden krijgt, dat ze op hun gemak een treetje of soms zelfs wel twee treetjes hoger aankunnen. En dan kun je je afvragen, waarom of ze dat niet doen. Het lijkt immers logisch, dat een ieder het prettigst voetbalt op het nivo, waar hij qua aanleg thuishoort. Daar kun je je meten met je gelijken, daar moet je het beste uit jezelf halen, maar toch……… ze bedanken voor de eer. Tsja, en waarom is dat ?

 

Ik denk wel dat de jonge voetballer er tegenwoordig anders uitziet als de jonge voetballer van een aantal jaren geleden. Anno vandaag is hij er op getraind om zelf beslissingen te nemen, om keuzes te maken in het leven en om voor zichzelf op te komen; hij is er zich van bewust dat hij zich als individu een plekje moet verwerven in deze wereld en hij is daar over het algemeen vrij open over. Hij laat zich niet alles zeggen, offert zich niet meer vanzelfsprekend op aan het één of ander groot geheel en laat zich niks wijsmaken. Nee, hij wil zichzelf zijn en zoekt daar zijn ruimte voor. En wie hem niet serieus neemt, draait hij resoluut de rug toe; geen boodschap aan.

 

Verder staat de jonge voetballer middenin een leven dat hem aan alle kanten probeert te raken; hij communiceert met alles en iedereen via de meest moderne middelen, hij doet een opleiding of heeft die gevolgd, waarin hij zelf zijn keuzes moet maken, hij heeft vrienden en vriendinnen, hij gaat uit en geniet van alle mogelijke varianten van dat uitgaan, heeft toegang via internet en films tot de meest opwindende gebieden van het leven en ja, dan is er ook nog het voetbal.

 

Daarmee wil ik niet zeggen dat het voetbal niks voor ze voorstelt, oh gut nee; d’ur zijn d’ur zat, die een heel behoorlijke jeugdopleiding hebben doorlopen, die stil van bewondering naar hun idolen hebben gekeken op tv, die zich spiegelden aan een Bergkamp, een Beckham of een Zidane, maar, soms denk ik dat op het moment dat ze duidelijk wordt, dat dàt nivo onhaalbaar voor ze is, dat het voetbal dan ook een andere plek krijgt.

 

Voetbal wordt opgenomen in het rijtje zaken wat ik u net noemde op het gebied van vertier. De zaterdagse wedstrijd wordt naadloos ingepast in een weekend, waar uitgehaald moet worden wat erin zit. En zo ontstaat er een nieuw soort lagere-elftalvoetballer, niet gedreven door de blinde wil om te winnen, maar door een zucht naar genieten. Het moet vooral leuk zijn. En het is leuk in en met de groep, die ze zelf kiezen.

 

Dat wil trouwens niet zeggen dat ze, eenmaal in het veld, niet willen winnen of dat ze niet serieus zijn. Dat zou ze tekort doen. Maar er zijn duidelijk grenzen; andere grenzen als die vroeger gesteld werden. Het hoogste is voor hen niet automatisch meer het beste; wat het beste is, dat maken ze zelf wel uit. En ze zoeken het vervolgens ook zelf op via de weg der ondervinding.

 

Het is een ontwikkeling (ook bij andere verenigingen) die haaks staat op de gedachte dat de betere voetballers ten allen tijde in de bovenste elftallen horen te lopen. En daarom wordt er nogal eens veroordelend naar zulke jongens gekeken. Dat lijkt mij niet zinnig. Evenmin lijkt mij een discussie over goed of fout erg zinnig. Het lijkt mij zinniger om ze te accepteren, als voetballers, die op een bepaald moment een bepaalde keuze maken.

 

Dan sluit je geen enkele toekomst uit. En laat je ze in hun waarde.

BOLLE FLAP                                         nov. 2005

 

“Dat komt door die ronde veters, Wilfred, kan niet anders”

“Euh… ronde veters, Aad ?”

“Tuurlijk, dat zie je aan ut schot”.

“ Ut schot, Aad ?”.

“Ja, dat schot, dat zo hoog over ging, van euh……… van die Leslie Snaaider, ut was toch Snaaider, die schoot, die kleine ?”.

“Ik dacht ut wel, Aad, dat ut Wesley Sneijder was, die kleine ja, ha, ha”.

“Nou en dat komt door die ronde veters”.

“Kun je me dat uitleggen, Aad, en natuurlijk ook de kijkers thuis, wat die ronde veters nou met dat schot te maken hebben. Want da’s voor ons geen abc’tje Aad, dat kun je misschien wel nagaan, maar een man met jouw ervaring, die kan ons daar misschien hele zinnige dingen over vertellen, want, ja, dames en heren, hij is ut echt; Aad de Mos, u kent hem vast; hij is overal in de wereld trainer geweest; bij Ajax en in Mechelen, hij won daar de Europacup in ne-gen-tien-hon-derd-en-euh…. euh…in België en was bovendien trainer bij diverse andere clubs, waarvan ik u met de namen niet zal vermoeien door ze allemaal te gaan noemen, want dan gaan we door de reclame heen en dat willen we niet, of wel dan, Aad ? Ronde veters zei je Aad, vertel.

“Nou, misschien kunnen we even de beelden terughalen van dat schot”.

“Tuurlijk kan dat, Aad”.

Ik zie nog geen beelden, Wilfred.”

“Nee. Oh. Ik hoor net in m’n oortje, dat dat wat moeilijk is, Aad”.

“Oké, maakt ook niet uit. Met beelden wordt ut wat makkelijker, want dan kun je zien hoe klein die Snaaider eigenlijk wel niet is. Want ut is echt een verrekt klein kereltje”.

“Dat is ie ook, Aad, dat is ie ook”.

“Ja gut, eerlijk gezegd zag ik um al in de jeugd van Ajax, die Snaaider, en toen zag ik ut direct al. Ik heb daar echt wel een beetje een neusje voor, al zeg ik ut zelf”.

“Ja, ja, toen zag je al dat het een………?”

“Dat ut echt een verrekte kleine kereltje is. Ja, in de jeugd was ie eigenlijk nog kleiner”.

“Dat meen je niet !”

“Tuurlijk meen ik dat Wilfred, je denkt toch niet dat ik je hier zit te dollen ?”

“Ik zou niet durven, Aad, maar vertel gerust verder”.

“Nou omdat die Snaaider dus zo klein is, daarom heeft ie ook van die kleine voetjes”.

“Kleine voetjes, Aad, ja, ga door”.

“En, Wilfred, als je kleine voetjes hebt, wat heb je dan aan ?

“Euh……….. kleine sokjes, Aad ?”

 

 

 

 

“Ja, kleine sokjes, en wat nog meer ? Wilfred ? …………kleine sch…..?”

“Euh…….. kleine schoentjes, Aad ?”

“Precies, Wilfred, kleine schoentjes. Heel goed. En als je daar dan ronde veters indoet en je strikt ze, dan wordt de flap zo bol, vooral als in verhouding dat wreefje zo klein is, nou, en de rest kun je wel raden…..”

“Dan wordt de flap zo bol, Aad ?”

“Ja, Wilfred, elke voetbalschoen heeft toch een flap ? Nou en als je door die veters onder de flap een opbolling krijgt en je wilt schieten, dan gaat zo’n bal omhoog, snap je ? Dan gaat ie over. Dat kon je duidelijk zien”.

“O, nou, ik hoor net in m’n oortje dat de beelden er nu toch zijn.”

“Kijk, kijk daar, zie je het, Wilfred ?

“Je hebt gelijk, Aad, hij is echt verrekte klein”.

“En daar, Wilfred, wat zie je ?”

“Inderdaad, Aad, je hebt gelijk, de flap staat bol, ik zie het nu ook.”

“Dat bedoel ik dan maar”.

“Gut Aad, bedankt voor je komst en je vakkundige uitleg en graag tot ziens. Goed, dames en heren, dat was het dan weer. De volgende week bent u weer van harte welkom bij “De Wedstrijden”, waar u werkelijk alles ziet.

KIEPER

 

Kiepers zijn een beetje gek, hoor je wel us. Ik wist dat 30 jaar terug al. Ze zijn niet

afschrikkend gek, maar meer behept met een soort prettige gestoordheid. Zo ook Maarten. We stelden voor om op de deuren van de koekeschuur te schieten, waarbij die deuren dan de goal moesten voorstellen en of hij dan wou kiepen. Maarten wou dat wel.

 

Wij vonden het ontzettend fijn om op de deuren van de koekeschuur te schieten, want als je raakschoot, ging dat gepaard met een doffe dreun van leer op hout en dat deed vermoeden dat je een hard schot had. Bovendien hingen die deuren bovenaan in een rail, zodat, als je hard en laag schoot, de deuren even iets terugklapten, hetgeen dan zorgde voor een tweede dreun. Een nadreun, zeg maar. Mooi, vonden wij dat. Stoer, zelfs.

 

Dat Maarten altijd wou kiepen, vonden wij uitermate geschikt van hem, want wij wilden dat niet. Temeer, omdat voor de koekeschuur gewoon een oprit lag van een steensoort, die wij thans aanduiden als oude waaltjes en goud waard zijn, maar die toen gewoon nog stenen heetten en dientengevolge ook steenhard waren. En als Maarten warmgedraaid was, vergat hij domweg dat hij op stenen stond en dook dan op een gegeven moment gewoon weer naar de hoek, waarna hij direct bij de landing zich weer pijnlijk herinnerde hoe hard die verrekte stenen ook al weer waren. (Ik meld u met enige schroom, dat ik meestal rechts onderin de hoek mikte).

 

“Maarten heeft zeven staarten, heeft zeven oren, is achter de pispot geboren’, luidt een oud rijmpje. Bij onze Maarten heb ik nimmer zeven staarten, noch zeven oren ontdekt, maar er was wel iets vreemds; hij had namelijk een pet. Een platte pet. Een geruite, platte pet. Een pet, voor de ouderen onder u, zoals de legendarische Barend Barendse ooit had. Maarten kiepte in het elftal met pet. Niet alleen wanneer de zon hem vervaarlijk in de ogen scheen, maar ook bij alle andere weersomstandigheden. Hij was blijkbaar gehecht aan zijn pet. Aan de lijn werd wel eens gevraagd; “Waarom doet hij toch die pet op ?”, maar dat het hem rechtstreeks gevraagd werd, kan ik me niet heugen, dus de reden is mij nog steeds duister.

 

Op zekere zaterdag waaide het ontiegelijk. Maarten wist dat hij een moeilijke dag zou krijgen; ballen maakten op bepaalde hoogte’s hoogst ongebruikelijke zwenkingen, ja, soms kwam de bal geeneens tegen de wind in. Maarten stond echter pal. Met pet. In de wind. Voor de wedstrijd kon je tossen wat je wou; een ding was wel zeker; je moest ene helft tegen de wind in en de ander ging je d’r van af. Het gebeurde in die helft dat Maarten tegen de wind in moest. Ja, pal tegen de wind in.

 

De middenvelder van hunnie nam de bal op een geweldige manier op de wreef. Als je een bal zo raakt, dan weet je op het moment dat hij je voet verlaat al dat hij goed is. Dat voel je. Die middenvelder voelde dat ook. En dan was er nog die wind. De bal floot. Maarten zag um komen. Heel even maar. De bal vloog laag en ziedend hard in de richting van de rechterbenedenhoek. En Maarten dook. Er ging een zucht door het aanwezige publiek. En even was er een vlaag van verwarring. Toen werd het pijnlijk duidelijk. De bal lag in de goal, en wel in de rechterbenedenhoek, maar Maarten had ook iets klemvast; het was zijn pet.

 

Voor de toendertijd aanwezigen is het spreekwoordelijk geworden. Als er bij een nederlaag naar de verrichtingen van de kieper gevraagd wordt, dan wordt er nogal eens geantwoord: “ut was pet”. En dan weten ze genoeg.

GRIEKEN

 

We leven in de tijd van het individualisme. De tijd van ikke. Van zelfontplooiing. Voor jezelf kiezen, voor jezelf opkomen. Van jezelf in het centrum stellen; de rest draait er willoos omheen.

 

Je moet worden, wie je wilt zijn en je hoeft geen rekening te houden met de ander, die moet immers zelf maar zorgen dat hij wordt, wie hij wil zijn. En als hij dat niet redt, is ut een loser. Eigen schuld, dikke bult.

 

Je moet vooruit.

Aanvallen.

Scoren.

Niet omkijken.

Dan blijf je achter.

 

Het EK 2004 zou het EK worden van Zinedine Zidane, de Zonnekoning Zelf. Wie twijfelde er aan zijn onfeilbaarheid ? Het zou het EK worden van de zorgvuldig en met veel creativiteit gesoigneerde Totti. Met gouden letters was het op zijn rug geschreven; Totti stond er. En zo zou hij er zelf ook staan. In goud. Of het EK van David Beckham, de Sir Lancelot van Britain, die zijn persoonlijkheid verkocht misschien, maar hij zou spreken met zijn wondere rechterbeen en de anderen doen zwijgen. Of van Thiery Henry, de man die inmiddels groter werd geschreven dan hele elftallen, want hij versloeg geen tegenstanders, maar elftallen. Of van Louis Figo, die voor twee kon spelen, die iedereen deed geloven dat hij de nummer 10 was, die de hemzelf als rechtsbuiten kon sturen. Of van Raül, de enige speler die men toestaat nog groter te worden dan het al Heilig verklaarde Real Madrid.

 

De zinsbegoochelende reclamespots hadden ons vantevoren al duidelijk gemaakt, dat zij de Godenzonen van Europa zijn. Bijna onaanraakbaar groot, hoe volmaakt kan een mens gemaakt worden ? Hoe volmaakt kan hij zijn ? En dan blijven ?

 

In Griekenland daarentegen, stelde men een elftal samen van sterfelijke mensen.

Mensen, die verdedigen wat ze hebben.

Met hart en ziel.

En dan kijken ze wat er nog te halen valt.

Ze doen dat stap voor stap.

Ze doen dat samen.

 

Samen past niet in deze tijd.

Verdedigen past niet in deze tijd.

 

Ik heb genoten van het Beckenbaueriaanse verdedigen van Dellas. Van het moedige, nooit versagende, tot ìn de man verdedigen van Kapsis, van Zagorakis, die zijn intelligentie en finesse doseerde en in dienst stelde van de anderen, van het altijd op de bal verdedigen van Basinas, terwijl hij een verfijnde trap heeft, van het op de juiste momenten opdoemende, wilskrachtige aanvallen van Charisteas.

 

En terwijl ik ze opnoem, vind ik ut alweer jammer namen genoemd te hebben. Want ut meeste genoot ik van hoe het een elftal was. Het paste in elkaar. Een ingenieus raderwerk met passie als brandstof. Een wonderlijke samensmelting van intense beleving aan de ene kant en volstrekte beheersing aan de andere kant. Ze hadden het voordeel van de underdog, dat wel. Van de onbekendheid, dat ook. Van het gedragen worden door onverwacht succes, bovendien.

 

Maar ze hadden ook een basis van elkaar nodig hebben, van onbaatzuchtigheid, van samen.

Samen is ut moeilijkste woord in voetbal,moeilijk te verkopen ook, in een reclamespot.  

 

Om een goeie voetballer te zijn, is moeilijk.

Om goed in een elftal te zijn is moeilijker.

 

Ja, sorry, ik weet dat ut eigenlijk niet mag.

In deze tijd.

Maar ik heb echt genoten van de Grieken.

KOFFIE

 

M’n zoon moest ’s avonds voetballen. Of ik wou rijden, hadden ze gevraagd en ik had ja gezegd, maar was daar op dit moment niet erg blij mee. Het was namelijk donker, koud, het regende, het waaide en de kantine was dicht. Het licht was uit; alsof er warmte is gestolen.

 

“In de commissiekamer kunnen de chauffeurs wel een bakkie koffie krijgen”, had de ons tegemoetkomende trainer gezegd. “Daar is het warm”, grijnsde hij, half vriendelijk en half jaloers.

 

“Koffie ?” vroeg de oude man hartelijk. “Asteblieft”, antwoordden wij gretig en als spoedig zaten we achter zo’n warm dampend, maar erg instabiel plastic bekertje, dat net niet smelt en waarin je niet al te enthousiast de suikerklontjes moet gooien, want voor je ’t weet zit je met een verbrand kruis. En met een verbrand kruis is het niet lekker voetbalkijken.

 

“Hoe is dat zo, dat de kantine dicht zit ?” vroeg de naast mij zittende vader, die ook ja gezegd had, met hoorbare ergernis in zijn stem. “Tsja”, antwoordde de man gewillig; “geen vrijwilligers, hè. Ze willen dat niet meer”. Hij zuchtte en roerde peinzend in zijn koffie.

Zijn mond krulde langzaam om tot een glimlach; “Ik ben hier elke dag”, en er glimde trots in zijn ogen. “Ach, d’r is altijd wel wat te doen”, vervolgde hij, “en ik ben nergens te beroerd voor, maar om dan ook nog ’s avonds achter de bar te gaan staan; da’s gewoon niet te doen.  Ja, ik heb er zat voor over en volgens mijn vrouw veel teveel, maar ik ben nie gek; het houdt ergens op.” “Ja”, viel ik hem bij, “achter de bar wordt het bij ons ook steeds moeilijker, daar moeten de elftallen zelf al bijspringen, anders redden ze het niet”.

 

“Jaah, dat willen ze bij ons ook, daar euh…. zijn ze wel mee bezig”, antwoordde hij aarzelend en keek weer peinzend in zijn koffie.“Bij ons willen ze af en toe wel achter de bar, maar dan wel iedereen; dat was een voorwaarde. Dus het eerste net zo goed als het negende. Nou, en ik moet zeggen; dat doen ze ook gewoon”, meldde ik hem, benieuwd naar hun verhaal. “Dat moet ook wel, anders ben je toch geen vereniging”, bromde de mede-vader heel beslist.

 

De oude man keek vermoeid op. “Daar hoef je bij ons echt niet mee aan te komen. Die jongens van het eerste; ze trainen, ze spelen hun wedstrijdjes, ze pakken hun geld en weg zijn ze. Wat kan hun die kantine en de vereniging schelen ? Toch helemaal niks !” Het kwam er gelaten uit. Niet scherp, niet verongelijkt, niet tekort gedaan; eerder alsof hij het nog steeds niet begreep. En weer zochten zijn ogen de koffie. De mede-vader en ik wisselden een korte blik van verstandhouding. “Tsja”, mompelde de mede-vader, een scherpe veroordeling nog net inslikkend. We dronken zwijgend koffie.

 

“Als jullie in de rust weer zin hebben in een bakkie, dan kom je maar gerust weer”, riep de man ons nog na, toen we besloten hadden om toch maar te gaan kijken. Het was dan wel geen voetbalweer, maar dat was aan het veld niet te merken. Het was zo’n nieuw kunstgrasveld. Zo’n duur veld. Zonder gras. Maar wel egaal. Echt kunstig. Mij iets te kunstig, maar ja, wie ben

ik ? En ernaast lag nog zo’n veld. Even duur. Even kunstig. En ook verlicht. Het kan niet op.

 

Toch was ik er niet jaloers op. Kon het allemaal best zien. Sterker nog; ik ben blij, dat ik geen lid ben van zo’n vereniging; zo rijk en tegelijk zo arm. Ja echt; als ik bardienst moest draaien bij die vereniging, dan zou ik het licht in de kantine ook uitdoen.

 

En m’n voetbalshirt ook, trouwens.

Voorgoed.

POP

 

Ze stonden ter hoogte van de middellijn; daar staan ze altijd, daar heb je immers ut mooiste overzicht. De man likte goedkeurend langs zijn snor; “Tsjongejonge, d’ur zit ook geen kuiltje in hè, in zo’n kunstgrasveld, hij is waarachtig zo glad als een spiegel”, sprak hij, zichtbaar enthousiast en onder de indruk. De andere man, die om de paar minuten zijn onwillige sjaal weer omsloeg, ging met hem mee; “Dat komt de zuiverheid van spelen zeer ten goede”, sprak hij wat plechtig.

 

“Ik denk wel dat het spel er een stuk sneller van wordt”, meende de snor op kennerstoon. “Jazeker”, beaamde de sjaal weer, “er zal een behoorlijk beroep gedaan worden op de technische capaciteiten van de spelers”. De snor ging door; “En je kunt er natuurlijk altijd op spelen, hè, behalve met sneeuw dan misschien, maar verder ? Dat is toch ideaal ?”. Hij glom al zichtbaar bij het vooruitzicht nooit weer een afgelasting mee te maken. Want ja, wat moet je dan ?

 

De sjaal schraapte zorgvuldig zijn keel. Dat deed hij altijd als hij iets belangrijks ging zeggen. “Onderhoudstechnisch is zo’n veld natuurlijk ook een uitkomst. Zowel voor de club, als voor de gemeente. Wat dacht je van het maaien, bemesten en al die andere aardse zaken ? Kijk, en die financiën kun je mooi weer aanwenden voor andere dingen, binnen de club”. Hij was zichtbaar tevreden over zijn duidelijk intelligente opmerking en keek weer naar het spel. De ander had enthousiast geknikt bij zijn betoog en keek mee.

 

“Wel wat weinig inzet”, stelde de snor vast, “ik heb nog geen sliding gezien.” “Ach, ze hebben alles tegenwoordig, maar inzet, daar hoef je toch vandaag aan de dag niet meer om te vragen; je ziet het toch overal in de maatschappij terug ?”, beaamde de sjaal wereldwijs. Ze werden afgeleid door een gerochel op links. Daar kwam Henk. Korte broek, spierkussens boven de knieen, handen in de zakken van zijn afgejakkerde trainersjasje. “Voetbalt Henk nog ?”, vroeg de snor, ondertussen het veld weer inturend. “Nou, ik dacht dat hij z’n schoenen in de wilgen had gehangen, maar honderd procent zeker, weet ik het niet”, mompelde de sjaal terug, want Henk was intussen binnen gehoorafstand.

 

Ze kenden Henk eigenlijk niet echt. Henk had altijd gespeeld en zij hadden altijd gekeken. Ja gut, d’ur zijn nou eenmaal spelers en d’ur zijn kijkers. Ze hadden Henk wel bewonderd, dat wel, want Henk was altijd wel goed, maar ze hadden hem ook grondig geanalyseerd, totdat er toch wat zwakke plekken boven water kwamen. Kijk, en dan krijg je ze wel klein, was een van de stellingen van de sjaal en de snor was dat met um eens.

 

Henk bleef naast hun staan. De snor en de sjaal keken elkaar even vluchtig aan, een beetje onhandig met de situatie, ze hadden nog nooit met Henk gesproken en Henk nog nooit met hen. Henk tuurde naar het spel. Hij rochelde nog us. “Verkouden”, dacht de snor. Het bleef wat ongemakkelijk stil.

 

“Mooi veldje, hè”, durfde de snor; hij durfde van de twee altijd al wat meer, en ze keken allebei verwachtingsvol naar Henk. “Een kunstgrasveld”, sprak Henk, schor maar beslist, voor zichzelf uit, het veld inkijkend, “is net een opblaaspop”. Hij zweeg even. De snor en de sjaal keken elkaar snel en ongelovig aan. “Je kunt er altijd op”, vervolgde Henk weer, “maar ik ken niemand, die met zo’n pop getrouwd is”.

 

Hij rochelde, spoog hartgrondig op het veld, keek naar de klodder die dood neerviel in ut rubber, schudde meewarig z’n hoofd en liep door.

COLUMN

 

Of ik een column wou schrijven voor de site van IJVV. Die vraag plofte zomaar in mijn inbox. Tsja, als je dat gevraagd wordt, dan voel je je toch in je ijdelheid gestreeld. “Gut, ze vragen of ik een column wil schrijven voor IJVV”, zo murmelde ik tegen de beeldbuis, terwijl ik ut eigenlijk tegen mijn vrouw bedoeld had. “O”, antwoordde ze berustend tegen mijn achterhoofd, want ze weet al lang dat ik eerst nee zeg, omkleed met allerlei redenen en ut dan toch doe.

 

Een van de redenen om ut niet te doen is dat je telkens maar weer een onderwerp moet hebben om ut over te hebben. En als je je dan ook nog aan bepaalde regels wilt houden, ja, dan wordt de spoeling wel erg dun.

 

Zo hou ik er niet van om mensen persoonlijk af te zeiken in een clubblad of column. Ut is wel erg gemakkelijk om te doen, moet ik zeggen. Er zijn elke week wel weer mensen binnen de club, die je op de hak kunt nemen, als je dat echt zou willen. Wat dat betreft zijn IJVV’ers net gewone mensen; d’ur is d’ur geeneen volmaakt, aan iedereen zit wel een vlekje. En soms worden die vlekjes even zo groot, dat je alleen dat vlekje nog ziet en niet meer dat mens erachter. Dan is de verleiding wel erg groot om even ongegeneerd over zo iemand te praten in plaats van tegen hem. Een voordeel is dan dat hij je niet tegenspreekt en dus heb je lekker helemaal gelijk. Jammer genoeg is ut ook onsportief; want jij hebt je column en hij heeft dat niet; misschien kan hij geeneens schrijven, weet jij veel, en als je onsportief schrijft in de column van een sportvereniging, tja, da’s vloeken in de kerk en zo ben ik niet opgevoed.   

 

Over vereniging gesproken; ik heb ook nog us de pech dat ik binnen de club nog enkele dingen wil. Ja, dat klinkt wat arrogant, maar ik meen ut wel. En als je dingen wil, als je met sommige zaken een bepaalde kant op wilt, dan heb je daarvoor anderen nodig. Want in een vereniging kun je alleen niks. Nou ja, niks. Je kunt alleen voetbal gaan kijken, je kunt helemaal alleen aan de bar gaan hangen, ja sommige gaan zelfs zover, dat ze helemaal alleen voetballen, maar goed, als je echt wat wilt, ben je altijd die ander weer nodig. En om die nou publiekelijk af te gaan zeiken in een column of clubblad, dat is tactisch niet al te slim. En als je zo lang gevoetbald hebt en je wordt nog steeds van tactische domheid beticht, dan ben je daar niet blij mee. Dat wil je niet. Goed, mensen afzeiken valt dus af.

 

Nou, dan kun je natuurlijk ook nog zomaar kritiek gaan leveren op het spel enzo. Kritiek is niks mis mee. Zolang d’ur voetbal is, is d’ur ook kritiek. Meestal vanaf de zijlijn. Dan staan mensen met de handen in de zakken of met een broodje frikadel met mayo in de hand of een paraplu of zo, die staan dan lekker op zo’n zaterdagmiddag, gewoon lekker, dat zootje, wat daar voor hun beweegt, af te kraken. Heerlijk is dat. Ut ontspant, ut doet vermoeden dat je d’ur verstand van hebt en ut zelf een stuk beter kunt, maar bovenal; ut is gewoon lekker; net als de bal gehakt in de rust en ut pilsje aan de bar na afloop. Gewoon; lekker, zaterdagmiddag, ontspanning, hobby.

 

Maar goed, als ik dat allemaal hier allemaal in zwarte letters op een witte achtergrond af ga drukken, dan ziet ut er ineens anders uit. Dan zou het er toch heel cru, platvloers en ongenuanceerd uitzien. Toch ? Ja, en zo wil je d’ur als columnist niet uitzien. Dus dat kan ook al niet.

 

Net zoals ik al zei; d’r zijn genoeg redenen om ut maar niet te doen; zo’n column schrijven. Ik geloof dan ook dat ik ut maar niet doe.